Instantie: Rechtbank Alkmaar, 14 september 1995

Instantie

Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


Gedaagde heeft nadat eiseres de relatie heeft verbroken, geweld gebruikt
tegen eiseres. Hij is daarvoor strafrechtelijk veroordeeld. Eiseres vordert
een straat- en contactverbod. Gedaagde stelt dat eiseres hem lastigvalt, in
plaats van dat hij haar lastigvalt. De rechter stelt een straatverbod vast
omdat gedaagde zijn stelling onvoldoende heeft onderbouwd.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 8 september 1995 heeft eiseres gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding met
bijlagen.
Gedaagde heeft de vordering bestreden.
Na een nadere toelichting heeft eiseres de stukken overgelegd en vonnis
gevraagd.
De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

De behandeling van de zaak
1. De uitgangspunten
1.1. Eiseres heeft in januari 1991 een tussen partijen bestaande relatie
verbroken.
1.2 Na de verbreking van de relatie heeft gedaagde geweld gepleegd tegen
eiseres. Dit heeft geleid tot een strafrechtelijke vervolging van gedaagde en
een – in middels onherroepelijke – veroordeling van gedaagde tot een
(gedeeltelijke voorwaardelijke) gevangenisstraf en tot betaling aan eiseres
van een bedrag van ƒ 1500.
1.3 Eiseres is in 1993 verhuisd naar X te Heerhugowaard.
1.4 Gedaagde is in 1994 verhuisd naar Y te Heerhugowaard, een straat die niet
ver verwijderd is van X.
1.5 Gedaagde heeft op 31 mei 1995 een briefje aangebracht aan de voordeur van
de woning van eiseres. Dit brief vermeldt onder meer de tekst: `Dit is dus
het laatste wat je leest van mij, de rest merk je vanzelf wel.’

2. De vordering
Eiseres vordert – zakelijk weergegeven – een straat- en contactverbod.

3. Het standpunt van eiseres
3.1 Eiseres voelt zich niet meer veilig in haar woonomgeving. Angst voor
gedaagde beheerst haar leven.
3.2 Eiseres is verhuisd naar de thans door haar bewoonde woning in de hoop
aldaar rust te kunnen vinden. Gedaagde is vervolgens verhuisd naar een woning
in haar buurt.
3.3 Gedaagde gaat onverminderd door met het schrijven van dreigende briefjes,
het volgen van eiseres, het leggen van (telefonisch) contact met eiseres en
het maken van fotografische opnamen van eiseres.
3.4 De toenaderingen van gedaagde hebben er toe geleid, dat zij
arbeidsongeschikt is. Door tussenkomst van haar huisarts krijgt zij thans
hulp van het maatschappelijk werk.
3.5 Eiseres heeft belang bij een spoedige beslissing. Zij is in het belang
van haar genezing en verwerking gebaat bij rust in haar woonomgeving.

4. Het standpunt van gedaagde
4.1 Gedaagde wenst niet in contact te komen met eiseres. Hij heeft een nieuwe
relatie en is voornemens eind 1995 in het huwelijk te treden.
4.2 Eiseres valt hem lastig. Zij heeft via haar werkgeefster informatie
omtrent zijn ziektekostenverzekering verstrekt aan derden.
4.3 Op 31 mei 1995 heeft op straat een woordenwisseling tussen partijen
plaatsgevonden nadat eiseres hem had aangesproken over haar fotocamera die
hij, gedaagde, op dat moment bij zich droeg.
4.4 Gedaagde heeft kennissen wonen in de flat waarin eiseres woont en in de
directe omgeving van die flat.

5. De gronden van beslissing
5.1 Eiseres heeft aan de hand van door haar overgelegde bescheiden
onweersproken gesteld dat gedaagde na het verbreken van de relatie tegen
eiseres geweld heeft gepleegd.
voorts heeft gedaagde erkend, dat hij na het verbreken van de relatie en
nadat de onder 1.2 genoemde strafzaak was geëindigd, eiseres telefonisch
heeft benaderd zowel op haar woon- als haar werkadres. Daarnaast heeft
gedaagde erkend dat hij op 31 mei 1995 een briefje heeft aangebracht op de
toegangsdeur van de woning van eiseres. Eiseres ervaart de tekst van het
briefje, gezien in het licht van gedragingen van gedaagde in het verleden,
als zeer bedreigend. Gedaagde heeft de door eiseres gestelde, door de inhoud
van het briefje toegenomen, angst niet, althans niet afdoende ontzenuwd. Door
deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien is
aannemelijk dat opnieuw een werkelijke dreiging van de kant van gedaagde
uitgaat. Eiseres heeft dan ook zwaarwichtige redenen om van verder
confrontaties met gedaagde verstoken te blijven.
5.2 Gedaagde heeft aangevoerd, dat hij kennissen heeft in de flat waarin
eiseres woont en in de directe omgeving van die flat.
Dit belang van gedaagde weegt niet op tegen de belangen die eiseres heeft bij
het door haar gevraagde straatverbod.
5.3 Gedaagde heeft aangevoerd dat hij geen contact wenst te hebben met
eiseres en dat hij elk contact vermijdt.
5.4 Uit het vorenstaande vloeit voort dat de gevraagde verboden voor
toewijzing op na te melden wijze gereed liggen.
Gedaagde behoort als de in het ongelijk gestelde partij de gedingkosten te
dragen.

De beslissing
De president:
1. Verbiedt gedaagde gedurende één jaar na betekening van dit vonnis:
– zich te begeven in de straat X in de gemeente Heerhugowaard,
– mondeling, schriftelijk of op welke wijze van communicatie dan ook contact
te zoeken met eiseres of haar lastig te vallen, daaronder begrepen posten,
opwachten, aanspreken en hinderlijk volgen buiten de genoemde straat in de
gemeente Heerhugowaard, met name op de werkplek van eisers bij U te Alkmaar,
één en ander op verbeurte van een dwangsom van ƒ 750 (zegge: zeven honderd
vijftig gulden) per overtreding van (één van) deze verboden, met een maximum
van ƒ 10 000 (zegge: tien duizend gulden);
2. machtigt eiseres voorzover nodig dit vonnis ten uitvoer te leggen met
behulp van de sterke arm van politie en justitie.

Uitspraak van het Gerechtshof van 12 juli 1996

De verdere loop van het geding

Bij (tussen)arrest van 17 november 1995 is de zaak verwezen naar de rol ter
fine als in rechtsoverwegingen 3 en 7 van dat arrest vermeld. De partijen
hebben ieder nog een akte genomen, de vrouw met acht producties. Tenslotte
hebben zij de proces-dossiers wederom aan het hof overgelegd en arrest
gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. het hof handhaaft hetgeen is overwogen in voormeld tussen-arrest.

2. Gelet op de door de vrouw overgelegde – en door de man niet bestreden –
stukken, staat thans ten processe vast:
– dat de vrouw de tijdens de procedure – op 17 september 1993 – meerderjarig
geworden oudste dochter van partijen, R, rechtsgeldig in rechte
vertegenwoordigt;
– dat R voor wat betreft de periode van 17 september 1993 tot 7 november 1994
(nog steeds) aanspraak maakt op een bijdrage van de man in de kosten van haar
levensonderhoud en studie;
– dat zij die bijdrage ook behoeft.

3. Het vorenoverwogene leidt ertoe, dat de in voormeld arrest vastgestelde
periode waarop de bijdrageverplichting van de man ten behoeve van R
betrekking heeft, dient te worden verlengd tot 7 november 1994.

4. Het hof acht termen aanwezig om de proceskosten van beide instanties
tussen partijen te compenseren.

De verder beslissing

Het gerechtshof:

bepaalt dat de in het arrest van 17 november 1995 vastgestelde periode waarop
de bijdrageverplichting van de man ten behoeve van R betrekking heeft,
eindigt op 7 november 1994;

compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep,
des dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. J.C. van Dijk