Instantie: Schadefonds geweldsmisdrijven, 11 september 1995

Instantie

Schadefonds geweldsmisdrijven

Samenvatting


Aanvraagster is in de periode van oktober 1985 tot november 1989 seksueel
misbruikt. Zij heeft op 16 september 1994 een verzoek tot schadevergoeding
ingediend. De commissie is van oordeel dat dit niet binnen de wettelijke
termijn van zes maanden is gebeurd en verklaart het verzoek niet
ontvankelijk.

Volledige tekst

1. Op 16 september 1994 heeft namens u mevrouw mr. H.T.M., advocaat te
APELDOORN, de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven verzocht een uitkering
uit het fonds aan u toe te kennen.
De door of namens u verstrekte inlichtingen zijn bevestigd en zo nodig
aangevuld door het onderzoek, namens de Commissie ingesteld.

2. Ingevolge artikel 7, lid 1 van de Wet [voorlopige regeling] schadefonds
geweldsmisdrijven, zoals van toepassing op verzoeken die betrekking hebben op
geweldsmisdrijven, gepleegd vóór 1 januari 1994, diende een verzoek om een
uitkering bij het fonds te worden ingediend binnen zes maanden na de dag
waarop het misdrijf is gepleegd.
Een na afloop van de termijn ingediend verzoek is niettemin ontvankelijk
indien blijkt dat het zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden
verlangd.

3. Uit het onderzoek is het navolgende gebleken.
U grondt uw verzoek om een uitkering op feiten die hebben plaatsgevonden in
de periode van oktober 1985 tot november 1989 te APELDOORN. Het namens u op
16 september 1994 ingediende verzoek is derhalve niet ingediend binnen ed
wettelijke termijn van zes maanden. U hebt zich ter zake in april 1994 gewend
tot mr. M. voornoemd. Aard en gevolgen van het jegens u in genoemde periode
gepleegde geweldsmisdrijf waren op dat tijdstip in voldoende mate bekend.
Voor de Commissie is niet, althans onvoldoende duidelijk geworden waarom het
verzoek toen niet aanstonds is ingediend.
Het verzoek voldoet daarmee evenmin aan de wettelijke bepaling dat het zo
spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd. Weliswaar stelt
uw gemachtigde dat u haar nadrukkelijk hebt verzocht pas op de plaats te
maken totdat u voldoende psychische kracht zou hebben om de diverse
procedures aan te kunnen maar dat had enerzijds een ‘pro-forma’ verzoek niet
in de weg gestaan en laat anderzijds onverlet de plicht van een advocaat een
cliënt te wijzen op mogelijke gevolgen van het wachten met indienen van het
verzoek.

4. Op grond van het bovenstaande verklaart de Commissie uw verzoek van 16
september 1994 niet-ontvankelijk.

5. Desgewenst is de Commissie bereid te bepalen welke uitkering aan u uit het
Schadefonds Geweldsmisdrijven zou zijn toegekend, indien uw verzoek tijdig
zou zijn ingediend.

Rechters

Mevrouw mr M.A.F. Tan-de Sonnaville (voorzitter), drs. G. Van Essen, mr. J.H.Gombert, mr. D. Jalink en mevrouw dr. J. Smit