Instantie: Hof Leeuwarden, 6 september 1995

Instantie

Hof Leeuwarden

Samenvatting


De vrouw behoort tot de groep vrouwen voor wie de termijn voor het doen van
aangifte van incest is verlopen wegens verjaring. De vrouw heeft een
`smaadactie’ ondernomen om haar zaak alsnog voor de strafrechter te brengen.
Nadat de dader een klacht wegens smaad had ingediend is de vrouw vervolgd en
door de rechter vervolgens ontslagen van rechtsvervolging. Vervolgens stelt
zij een civiele actie tot schadevergoeding in.
De vrouw wordt in hoger beroep niet ontvankelijk verklaard. De hoger
beroepdagvaarding was niet aan de juiste persoon betekend. De nieuwe
advocaat, mr. van der Winden, ging hiervan in cassatie.

Volledige tekst

Het geding in eerste instantie.
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen
uitgesproken op 20 oktober 1992 en 13 juli 1993 door de
arrondissementsrechtbank te Assen.
Het geding in hoger beroep.
Bij exploit van 23 september 1993 is door V hoger beroep ingesteld van het
vonnis van 13 juli 1993 met dagvaarding van A tegen de zitting van 6 oktober
1993.
Bij exploit van 3 januari 1994 heeft V – onder betekening van voormeld
exploit van 23 september 1993 en onder aanzegging dat het hof de door V in
laatstgenoemd exploit gebezigde domiciliekeuze niet aanvaardt – A doen
dagvaarden tegen de zitting van 12 januari 1994.
V heeft een memorie van grieven genomen, waarvan de conclusie luidt:
`bij arrest uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de eerste enkelvoudige
kamer van de Arrondissementsrechtbank te Assen d.d. 13 juli 1993 onder
rolnummer 843-1191 te vernietigen en alsnog recht doende geïntimeerde te
veroordelen tot betaling aan appellante van een bedrag van ƒ 70 000 wegens
geleden immateriële schade en een bedrag nader op te maken bij staat wegens
geleden materiële schade, te verhogen met de wettelijke rente over dit bedrag
vanaf de dag der dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele
voldoening, alsmede geïntimeerde te veroordelen in de kosten van beide
instanties, waaronder begrepen het door appellante verschuldigde griffierecht
en de door haar verschuldigde eigen bijdrage voor rechtshulp en tevens het
salaris van de procureur.’
Vervolgens heeft A – blijkens daarvan opgemaakte akte van depot d.d. 21 maart
1995 – een boek gedeponeerd ter griffie.
Bij memorie van antwoord heeft A – onder overlegging van producties – verweer
gevoerd met als conclusie:
`de appeldagvaarding nietig te verklaren c.q. het appel en/of appellante niet
ontvankelijk te verklaren en het vonnis van de Arrondissementsrechtbank te
Assen van 13 juli 1993 onder rolnr. 843/1991 zo nodig met verbetering van
gronden te bevestigen en appellante in de kosten van het appel te
veroordelen.’
V heeft nog een akte uitlating producties, tevens uitlating depot genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Door V zijn drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het hoger beroep:
1. A stelt zich op het standpunt, dat V niet-ontvankelijk dient te worden
verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen voormeld vonnis d.d.
13 juli 1993, omdat – aldus A – hij pas op 3 januari 1994 op de hoogte is
gebracht van dat door V ingestelde appel.
2. Het binnen de appeltermijn van drie maanden uitgebrachte exploit d.d. 23
september 1993, waarbij door V hoger beroep is ingesteld van voormeld vonnis
d.d. 13 juli 1993 en waarbij A is gedagvaard tegen de zitting van 6 oktober
1993, is betekend aan het kantoor van de advocaat en procureur mr. drs. R.
Arends te Surhuisterveen.
Niet blijkt, dat A – voor wat betreft het uitbrengen van voormeld exploit –
bij mrs. drs. Arends woonplaats heeft gekozen op de voet van art 1:15 BW.
3. Naar het hof ambtshalve bekend is, beschikte de rolrechter ten tijde van
het bepalen van een nieuwe rechtsdag niet over het beroepen vonnis, zodat hij
niet kon vaststellen of de appeldagvaarding op juiste wijze was betekend.
De rolrechter heeft de zaak vervolgens meermalen aangehouden om V in de
gelegenheid te stellen duidelijkheid te verschaffen over de domiciliekeuze
van A dan wel om V de gelegenheid te geven zo nodig een eventueel gebrek in
de betekening van de appeldagvaarding te herstellen.
4. Zonder dat – naar blijkt uit de brief d.d. 17 januari 1994 van de
rolrechter aan V, waarin de eerste verzoekt hem helderheid te verschaffen
omtrent de in de appeldagvaarding van 23 september 1993 vermelde
domiciliekeuze van A – de rolrechter terzake helderheid was verschaft, is op
3 januari 1994 een herstelexploit uitgebracht aan A in persoon, waarbij A is
gedagvaard tegen de zitting van 12 januari 1994 van het hof. Op 16 februari
1994 is ter rolle verstek verleend tegen A, welk verstek op 21 september 1994
is gezuiverd.
5. Uit de stukken van het geding in eerste instantie is het hof gebleken, dat
voor A in eerste aanleg als procureur is opgetreden mr. J. Dekens, advocaat
en procureur te Odoorn. Gelet op het bepaalde in art. 137 lid 3 Rv moet A
geacht worden in eerste aanleg zijn woonplaats te hebben gekozen bij die
procureur.
Nu mr. drs. Arends niet is aan te merken als de procureur, bij wie A in
eerste aanleg woonplaats heeft gekozen, leed de betekening van het exploit
d.d. 23 september 1993 aan een gebrek dat nietigheid meebracht.
6. De betekening van het herstelexploit van 3 januari 1994, dat ertoe strekt
een nietige appeldagvaarding alsnog op de juiste wijze te betekenen, moet
worden aangemerkt als een aanvaardbaar middel tot herstel van vorenbedoeld,
door V begaan verzuim, indien A onvoldoende belang heeft om zich tegen deze
wijze van herstel te verzetten. Dit volgt uit de eisen van een goede
rechtspleging, zoals deze ook in art. 94 Rv tot uitdrukking zijn gebracht.
7. Met het oog op de gerechtvaardigde belangen van A als geïntimeerde, van
wie niet gevergd kan worden dat hij zonder enige beperking behoort mee te
werken aan het herstel van een tot nietigheid leidend verzuim van V, en tegen
de achtergrond van de noodzaak om de onzekerheid of al dan niet hoger beroep
is ingesteld, en of wanneer tot herstel wordt overgegaan zo beperkt mogelijk
te houden, moet als regel worden aangenomen dat het onderhavige gebrek in de
appeldagvaarding van dien aard is, dat A geen rechtens te respecteren belang
heeft zich tegen herstel te verzetten en niet in zijn processuele belangen is
geschaad als herstel met bekwame spoed heeft plaatsgevonden.
8. Met `bekwame spoed’ herstellen betekent, ook in een geval als het
onderhavige, behoudens bijzondere omstandigheden, binnen veertien dagen na de
oorspronkelijke rechtsdag. Daaraan staat niet in de weg, dat het herstel
plaatsvindt na afloop van de appeltermijn.
9. Het herstelexploit van 3 januari 1994 is bijna drie maanden na de
oorspronkelijke rechtsdag uitgebracht. Bijzondere omstandigheden, die een
afwijking zouden kunnen rechtvaardigen van het beginsel dat de nieuwe
oproeping binnen veertien dagen na de oorspronkelijke rechtsdag wordt
uitgebracht, zijn niet gesteld of gebleken.
10. Gelet op het in rechtsoverweging 3 en 4 overwogene betekent de
omstandigheid, dat de rolrechter de nieuwe rechtsdag enige malen nader heeft
bepaald, niet dat de rolrechter op enige wijze toestemming zou hebben gegeven
het herstelexploit met veronachtzaming van de in beginsel geldende termijn
van veertien dagen te doen plaatsvinden.
11. Zelfs indien in het onderhavige geval niet tot uitgangspunt moet worden
genomen, dat herstel dient plaats te vinden binnen een termijn van veertien
dagen, is de thans gehanteerde termijn van bijna drie maanden, zonder dat V
daarvoor enige verklaring heeft gegeven, reeds zodanig lang, dat niet gezegd
kan worden dat herstel met bekwame spoed heeft plaatsgevonden.
12. Uit het voorgaande volgt dat V niet kan worden ontvangen in het door haar
ingestelde hoger beroep.
Slotsom
13. V dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar hoger beroep tegen
het vonnis van 13 juli 1993 van de arrondissementsrechtbank te Assen.
14. V zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de
kosten van het geding in hoger beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart V niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen het vonnis van 13
juli 1993 van de arrondissementsrechtbank te Assen.
veroordeelt V in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot
op heden aan de zijde van A gevallen op ƒ 1325 aan verschotten en ƒ 2500 aan
salaris voor de procureur.

Rechters

Mrs. Vellinga (vz), Bloem, Wachter