Instantie: Kantonrechter Utrecht, 4 september 1995

Instantie

Kantonrechter Utrecht

Samenvatting


Werkgeefster verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens het
disfunctioneren van werkneemster. Werkneemster stelt dat zij zich heeft ziek
gemeld omdat haar directeur toenaderingspogingen zocht en zij dit niet meer
aankon. Zij zou getracht hebben een onderzoek te laten instellen, maar
degenen die zij benaderd had, achtten zich of onbevoegd om een onderzoek in
te stellen of reageerden afwijzend op haar verzoek. Doordat aldus een
onderzoek uitbleef, heeft werkgeefster volgens werkneemster in strijd
gehandeld met de Arbowet.
De kantonrechter acht het aannemelijk dat er enige seksuele intimidatie heeft
plaatsgevonden. Gebleken is immers dat werkneemster in ieder geval met het
hoofd personeelszaken en met de onderdirecteur hierover heeft gesproken.
Bovendien is de bewuste directeur niet ter zitting verschenen om de
beschuldigingen van werkneemster te weerleggen. Het door de werkgeefster
gestelde disfunctioneren van werkneemster is niet komen vast te staan. De
kantonrechter meent dat er reden is voor ontbinding, gelet op de verstoorde
arbeidsverhouding. Daarbij wordt door de kantonrechter een hogere vergoeding
voor werkneemster (bijna een half jaarsalaris terwijl ze slechts vijftien
maanden in dienst is geweest) billijk geacht omdat niet is uit te sluiten dat
het ontbindingsverzoek is ingediend nadat de gemachtigde van de werkneemster
de directie een brief had geschreven met het verzoek een onderzoek in te
stellen omdat zij door de directeur was lastiggevallen.

Volledige tekst

1. Motivering van de beslissing
1. Partijen worden hierna BSL en Y genoemd. Y is vanaf 1 juni 1994 bij BSL in
dienst als directiesecretaresse van de statutair directeur D. Zij is 33 jaar
oud. Uit de overgelegde produkties blijkt dat het salaris per 1 januari 1995
ƒ 4355 bruto per maand bedraagt. Vanaf 5 april 1995 is Y ziek.
2. BSL verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens gewichtige
redenen, bestaande uit dringende redenen alsmede uit veranderingen in de
omstandigheden. BSL stelt dat Y niet goed functioneert en haar functie niet
aankan. Zo is zij gezakt voor een basisexamen voor de uitgeverijbranche en is
zij ziek geworden toen zij herexamen moest doen. Zij heeft last van
overspanningsklachten en meldt zich regelmatig ziek waaruit blijkt dat zij de
functie niet aankan. Zij notuleert en archiveert slecht en gaat niet goed om
met collega’s.
Herhaaldelijk is zij op haar slechte functioneren gewezen, maar zij beloofde
telkens verbetering.
Bovendien is onlangs gebleken dat zij, toen zij belast was met de aankoop van
kerstpakketten voor het gehele personeel, geprobeerd heeft haar theeservies
aan te vullen op kosten van BSL. Dit laatste levert een dringende reden op
voor ontslag. Bovendien zijn inmiddels de arbeidsverhoudingen ernstig
verstoord hetgeen aan Y zelf te wijten is. Zij heeft haar directeur D
beschuldigd van seksuele intimidatie van haar. BSL betwist dit uitdrukkelijk.
Zij legt enige correspondentie van de hand van Y en gericht aan haar baas D
over, waaruit volgens BS
blijkt dat Y allerhande privé-problemen met D wenste te delen en waaruit
geenszins blijkt dat er sprake is van seksuele intimidatie. BSL wijst erop dat
Y nooit een officieel verzoek heeft gedaan een onderzoek naar de seksuele
intimidatie in te stellen.
3. Y voert verweer. Zij is op 5 april ziek geworden omdat zij de
toenaderingspogingen van haar baas D niet meer aankon.
Nadat zij zich in verband hiermee tot een advocaat had gewend en deze een
brief had gestuurd aan de directeur van Wolters Kluwer BBI, waarvan BSL een
onderdeel is, heeft BSL zich gewend tot haar gemachtigde en uiteindelijk het
verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend.
Y heeft getracht een onderzoek te laten instellen, maar dit is niet gelukt
omdat de aangewezen vertrouwenspersoon, de bedrijfsarts S. Laanbroek een
dubbele functie had en de collega van laatstgenoemde bij de Arbodienst,
mevrouw Van E, zich onbevoegd achtte op te treden als vertrouwenspersoon
omdat zij formeel niet als zodanig was aangesteld. Volgens Y houdt BSL zich
niet aan de Arbowet omdat zij geen beleid voert om seksuele intimidatie op het
werk tegen te gaan en geen voorzieningen te treffen om die klachten te
reguleren en te behandelen. Y heeft zich met haar klachten gewend tot het
hoofd personeel en organisatie. Heeneman, de voorzitter van de
ondernemingsraad en tot H.R. Schlick. Op het verzoek om hulp is echter
afwijzend gereageerd.
Als bewijs van de seksuele intimidatie legt Y diverse correspondentie en
verklaringen over.
Voorts betwist Y niet te functioneren. Zij is gezakt voor het basisexamen
voor de uitgeverijbranche in verband met haar verhuizing. Zij betwist bij
herhaling te zijn gewezen op het niet functioneren en heeft eind 1994 nog een
salarisverhoging ontvangen. Het is juist dat zij de door BSL overgelegde
brieven aan D heeft geschreven. D wilde zelf de privé en zakelijke
aangelegenheden zoveel mogelijk vermengd zien, omdat zij 5 dagen per week 8
uur per dag op elkaars lip zaten. D gaf haar ook adviezen op privé-gebied.
Zij heeft diverse malen tegen D gezegd dat zij geen prijs stelde op zijn
toenaderingspogingen, maar deze werd dan boos en was beledigd dat zij de
eerste was die niet wilde.
De aankoop bij de Bijenkorf van het theeservies heeft Y samen met een collega
gedaan met toestemming van D. Deze had ook een paraaf gezet. De bedoeling was
dat dit terugbetaald werd aan BSL.
Y verzoekt primair het verzoek af te wijzen en subsidiair bij toewijzing van
het verzoek haar een vergoeding toe te kennen van een jaarsalaris omdat haar
geen enkel verwijt valt te maken en BSL bovendien heeft verzuimd als goed
werkgeefster te handelen waardoor niet is komen vast te staan of D zich
inderdaad schuldig heeft gemaakt aan seksuele intimidatie. Zij is van mening
dat niet zij maar eerder D het veld had moeten ruimen.
4. De kantonrechter acht op grond van hetgeen beide partijen uitvoerig hebben
aangevoerd en op grond van de overgelegde stukken aannemelijk dat er enige
seksuele intimidatie van de zijde van D ten opzichte van Y heeft plaats
gevonden. Voldoende is immers gebleken dat Y daarover met H, het hoofd
personeel en organisatie, in november 1994 en januari 1995 heeft gesproken,
hetgeen Heeneman ter zitting heeft verklaard, terwijl ook de onderdirecteur
Schlick een verklaring heeft getekend waarin staat dat Y bij het aanbieden
van een contract voor onbepaalde tijd in augustus 1994 er met hem over heeft
gesproken. Bovendien is D niet ter zitting verschenen als directeur van BS
om de beschuldigingen van Y te weerleggen ten overstaan van de kantonrechter.
De dringendheid van andere afspraken is van de zijde van BSL niet nader
gemotiveerd.
Uit de overgelegde brieven van Y blijkt wel dat zij een speciale relatie met
haar baas D had waarin zij ook privé-gevoelens uitte, maar daaruit blijkt
niet dat zij een seksuele relatie met hem had dan wel toenaderingen op dit
gebied aanwakkerde. De kantonrechter krijgt eerder de indruk dat zij wat
vaderlijke adviezen op privé-gebied nodig had.
Evenmin is gebleken dat Y bij herhaling is gewezen op onvoldoende
functioneren door haar. Dat zij een concept-beoordeling over haar heeft
onderschept door deze uit zijn lade te halen is onvoldoende aangetoond. Voor
het bestellen van de aanvulling van het theeservice bij de Bijenkorf samen
met een andere collega is door Y een verklaring gegeven en nu dit verder niet
door BSL nader is onderzocht kan niet gezegd worden dat dit een dringende
reden oplevert.
De kantonrechter is er wel van overtuigd dat de arbeidsverhouding door de
gebeurtenissen inmiddels is verstoord. Y stelt ook zelf dat zij ziek is
geworden in verband met haar arbeidsomstandigheden. Het is dan ook beter de
arbeidsovereenkomst te beëindigen. De mededeling van partijen na sluiting van
de zitting, dat D per januari 1996 een andere functie krijgt, maakt de
beslissing niet anders. Daargelaten dat dit nog enige tijd duurt, is niet
weersproken dat D bij hetzelfde concern – Wolters Kluwer Nederland – blijft
werken. Er is wel reden om Y een hogere vergoeding dan normaal toe te kennen
omdat niet uit te sluiten valt dat het onderhavige ontbindingsverzoek is
ingediend nadat de gemachtigde van Y zich had gewend tot de directie met het
verzoek een onderzoek in te stellen zoals is bepaald in de Arbowet.
De kantonrechter acht alles afwegende een vergoeding van ƒ 25 000 bruto op
zijn plaats.
BSL dient de kosten van deze procedure te betalen.

Beslissing
De kantonrechter
stelt partijen in kennis van haar voornemen de arbeidsovereenkomst te
ontbinden met ingang van 20 september 1995 met toekenning van een vergoeding
aan Y ten laste van BSL van ƒ 25 000 bruto;
BSL krijgt de gelegenheid het verzoek voor die tijd in te trekken: bij niet
intrekking van het verzoek wordt de arbeidsovereenkomst ontbonden als vermeld
met toekenning van een vergoeding zoals vermeld;
in dat geval wordt BSL veroordeeld tot betaling van ƒ 25 000 bruto aan Y;
zowel bij intrekking als handhaving van het verzoek dient BSL de kosten van
deze procedure te betalen (…).

Rechters

Mr. Van Ditzhuijzen