Instantie: Kantonrechter Brielle, 22 augustus 1995

Instantie

Kantonrechter Brielle

Samenvatting


Verzoek ex art. 7A: 1639 w BW tegen een gehuwde werknemer die enige jaren
gelden met een ondergeschikte een relatie heeft gehad, doch na de geboorte
van zijn kind de relatie met de moeder heeft verbroken. Aan betrokkene
werd in juni 1995 verweten dat hij onvoldoende krachtig leiding gaf
doordat hij, nadat zijn relatie met zijn ondergeschikte openbaar was/waren
geworden, zijn gezag onvoldoende had hersteld. De afspraak werd gemaakt
dat werknemer zijn stijl van leidinggeven zou veranderen. Vervolgens ging
werknemer vitten op zijn ondergeschikte en moeder van zijn kind, wier
nieuwe partner daarover klaagde bij werkgeefster die daarin aanleiding zag
werknemer op non-actief te stellen en op grond van verstoring van de
arbeidsverhouding ontbinding te verzoeken. Hoewel betrokkene geruime tijd
nadat zijn relatie openbaar was geworden in zijn functie werd gehandhaafd,
worden de wijze waarop hij met een zijner ondergeschikten is omgegaan en
het daardoor veroorzaakte verlies van gezag als wijziging van
omstandigheden aangemerkt welke tot ontbinding dient te leiden. Voor
toekenning van een vergoeding -werknemer heeft ƒ 100.000,= gevraagd -wordt
geen aanleiding gezien.

Volledige tekst

De beoordeling van het verzoek

1. In deze zaak kan van het volgende worden uitgegaan. X is op 1 november
1989 bij verzoekster in dienst getreden. Zijn functie was die van hoofd
voedingsdienst. Als zodanig had hij de leiding over een veertigtal
medewerkers. Met een van die medewerkers, mevrouw G heeft X in 1992 een
intieme relatie gehad, uit welke relatie een kind is geboren. Dat is in
1994 bekend geworden. X, die gehuwd is, heeft vervolgens aan de relatie
een eind gemaakt. Naar aanleiding van een en ander zijn tussen X en zijn
leidinggevenden afspraken gemaakt om te bevorderen dat hij het geschonden
vertrouwen tussen hem en zijn ondergeschikten zou herwinnen. Eerst is
afgesproken dat hij elders werk zou zoeken, maar toen hem dat niet lukte
heeft de Stichting hem nog een kans gegeven en de in dat verband gemaakte
afspraken vastgelegd in een brief van 7 december 1994.

Onder meer is daarin aan X geschreven dat de afspraken in juni 1995 zouden
worden geevalueerd. In juni 1995 is er een conflict geweest tussen twee
medewerkers van X, die volgens de Stichting hun oorzaak daarin vonden dat
de leiding die X gaf niet krachtig genoeg was doordat hij zijn gezag na
het openbaar worden van zijn relatie met mevrouw G. nog steeds niet goed
had hersteld. De Stichting heeft toen met X afgesproken dat hij zijn stijl
van leidinggeven zou veranderen. Op 13 juli 1995 zijn er woorden geweest
tussen mevrouw G en X omdat eerstgenoemde volgens X, op een provocerende
manier na haar diensttijd vertrok met in haar hand een appel en een ijsje.
X heeft haar toen ter verantwoording geroepen en heeft dat de volgende dag
opnieuw gedaan.

Mevrouw G heeft zich vervolgens ziek gemeld. De nieuwe partner van mevrouw
G heeft toen telefonisch contact met X opgenomen en met X een afspraak
gemaakt, maar heeft daar vervolgens weer van afgezien en heeft het voorval
aangekaart bij de superieur van X, mevrouw Troost, hoofd civiele dienst.
In overleg met haar heeft de directie vervolgens besloten X op non-actief
te stellen en een ontbindingsverzoek in te dienen. 2. De Stichting stelt
zich op het standpunt dat de verhoudingen tussen partijen ernstig zijn
verstoord en dat dat in overwegende mate aan X is te verwijten, op grond
waarvan zij meent dat het dienstverband binnen korte tijd moet worden
ontbonden en dat aan X geen vergoeding toekomt, in ieder geval geen hogere
vergoeding dan wat gebruikelijk is.

3. X is van mening dat de arbeidsverhouding niet onherstelbaar is
verstoord, dat de relatie die tussen zijn medewerker G en hem heeft
bestaan de Stichting niet aangaat en dat hem overigens niet bekend is dat
die relatie en haar gevolgen de medewerkers heeft ontdaan of dat die
medewerkers de verdere gang van zaken hebben veroordeeld. Hij meent dat
als de verhoudingen al zijn verstoord dat niet aan hem lig omdat hij zijn
best heeft gedaan om de verhoudingen weer in het reine te brengen. Van een
onwerkbare situatie is volgens hem geen sprake. Hem komt naar zijn
opvatting een vergoeding toe van ƒ 100.000,=.

3. De kantonrechter oordeelt als volgt. Aannemelijk is geworden dat X als
hoofd voedingsdienst, door de wijze waarop hij met zijn ondergeschikte,
mevrouw G is omgegaan, zijn gezag bij zijn medewerkers zo zeer is kwijt
geraakt dat hij reeds om die reden niet in zijn functie kan worden
gehandhaafd. Dat de Stichting hem, nadat de afspraak dat hij een andere
baan zou zoeken geen resultaat had gehad, nog een kans heeft willen geven
zijn gezag te herstellen maar dat niet is gelukt, kan haar niet worden
tegen geworpen, zij het dat het de vraag is hoe zij in redelijkheid kon
verwachten dat X en mevrouw G na het einde van hun relatie in een positie
van leidinggevende/ondergeschikte konden blijven samenwerken. Dat X de
opdracht van zijn chef meer daadkracht te tonen bij het leidinggeven aldus
uitvoerde dat hij mevrouw G kapittelde om het eten van een ijsje en een
appel op het moment dat haar diensttijd voorbij was en zij naar huis
vertrok en dat hij zulks de volgende ochtend nog eens over deed, geeft
niet blijk van een juist inzicht in wat belangrijk is en wat niet.

X heeft niet kunnen uitleggen waarom hij zich op dat moment zo aan het
gedrag van mevrouw G tegenstond. Wel heeft hij verklaard dat het gedrag
van mevrouw G in het algemeen de laatste maanden in hoge mate stoorde.
Aannemelijk is daarom dat de verhouding tussen in ieder geval X en mevrouw
G ernstig is verstoord en dat de samenwerking tussen die twee niet meer
goed mogelijk is. Aangezien echter bij voortzetting van het dienstverband
met X die samenwerking juist noodzakelijk is, terwijl niet is gebleken van
omstandigheden dat van de stichting zou kunnen worden gevergd het
dienstverband met mevrouw G te beeindigen, valt ook in dat licht niet in
te zien hoe handhaving van het dienstverband met X in redelijkheid tot de
mogelijkheden behoort. Een en ander betekent dat het ontbindingswerk moet
worden gehonoreerd. De vraag is dan of X een vergoeding toekomt. Dat zou
het geval zijn indien de verstoring van de arbeidsverhouding niet in
overwegende mate aan X valt te verwijten. Het gezagsverlies van X bij zijn
medewerkers in het algemeen en de problemen met mevrouw G in het bijzonder
zijn echter veroorzaakt doordat hij met laatstgenoemde een intieme
verhouding heeft aangeknoopt, gevolgd door de geboorte van een kind, en
zijn beslissing om de relatie te beeindigen ten gunste van zijn
echtgenote.

Dat zijn omstandigheden die voor zijn rekening komen. Het dienstverband
zal dus worden ontbonden zonder toekenning van een vergoeding. De
proceskosten zullen worden gecompenseerd.

Rechters

mr. P.H. Veling