Instantie: Rechtbank Amsterdam, 9 augustus 1995

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Aanvraagster heeft twee kinderen, geboren in 1982 en 1983. De kinderen zijn
niet erkend door de vader. De vader heeft alleen kort na de bevallingen iets
betaald. In 1984 is de relatie verbroken. Tot 1994 was er geen contact.
Aanvraagster wenst kinderalimentatie. De vaderschapsactie-procedure bij de
rechtbank sneuvelde op grond van de verjaringstermijn. Aanvraagster vraagt
garantstelling voor het hoger beroep, waarbij een DNA-test gevraagd zal
worden.

Volledige tekst

Verloop van de procedure
De eisende partij vordert bij naar dagvaarding verwijzende conclusie van eis
dat gedaagde zal worden veroordeeld om aan eiseres in haar hoedanigheid van
moeder-voogdes over na te noemen kinderen als bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van bedoelde minderjarigen tegen kwijting te betalen
een bedrag van ƒ 250(tweehonderdenvijftig gulden) per kind per maand, ten
behoeve van eiseres in voormelde hoedanigheid bij vooruitbetaling te voldoen,
zulks vanaf 30 januari 1995 (alles met veroordeling van gedaagde in de kosten
van het geding).
De eisende partij heeft daartoe gesteld:
– dat op respectievelijk 5 maart 1982 en 22 maart 1983 te Amsterdam uit haar
zijn geboren de kinderen, genaamd J en B;
– dat zij gedaagde aanwijst als vader van deze kinderen, aangezien zij vanaf
1977 tot 1984 een affektieve relatie met gedaagde heeft gehad;
– dat noch gedaagde, noch een andere man de kinderen heeft erkend;
– dat gedaagde gedurende de minderjarigheid van deze kinderen verplicht en in
staat is tot het verstrekken van voormelde bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van voornoemde kinderen.
Bij conclusie van antwoord heeft gedaagde ontkend een affektieve relatie met
eiseres te hebben gehad en hij ontkent de verwekker van de ten processe
bedoelde kinderen te zijn. Gedaagde ontkent in de conceptietijdvakken
voorafgaande aan de geboorte van deze kinderen seksuele gemeenschap met
eiseres te hebben gehad. Gedaagde concludeert dat eiseres in haar vorderingen
niet ontvankelijk moet worden verklaard c.q. deze moeten worden afgewezen, nu
de termijn waarbinnen deze vordering moet worden gestart is verjaard, met
veroordeling van eiseres in de kosten van dit geding.
Gronden van de beslissing:
Uit de stelling van eiseres dat de gedaagde `nauwelijks enige financiële
bijdrage’ heeft betaald voor de kinderen zou kunnen worden afgeleid dat de
gedaagde in het verleden zijn vaderschap over de kinderen expliciet of
impliciet heeft erkend. Teneinde zulks nader te onderzoeken, zal een
comparitie van partijen worden gehouden. Pas nadat hieromtrent zekerheid is
verkregen, kan op voet van HR 20 januari 1995, NJ 95.326 worden beoordeeld of
de (ingeroepen) verjaringstermijn van artikel I:405 lid 2 BW van toepassing
is en zo ja, wellicht is gestuit. Om proces-economische redenen zullen ter
comparitie tevens inlichtingen worden ingewonnen over de vraag of gedaagde in
de conceptietijdvakken gemeenschap heeft gehad met eiseres.
Beslissing:
De rechtbank:
gelast partijen, desgewenst vergezeld door hun raadslieden, te verschijnen
voor het lid van deze rechtbank en kamer mr. H.L.L. Neervoort-Briët ten deze
tot rechtercommissaris benoemd, en wel op 18 september 1995 te 9.30 uur in
het gebouw van deze rechtbank, Parnassusweg 220, Toren E, te Amsterdam;
sluit hoger beroep van dit vonnis uit tot dat van het eindvonnis en houdt
iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mr. A.L. Smit