Instantie: Rechtbank Arnhem, 8 augustus 1995

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Verhaal van bijstand verleend aan een Marokkaanse vrouw en haar uit haar
door echtscheiding ontbonden huwelijk geboren kind op haar jaren in
Nederland verblijvende Marokkaanse ex-echtgenoot, de vader van dat kind.
Ingevolge art. 4 van het Verdrag inzake de wet die van toepassing is op
onderhoudsverplichtingen heeft te gelden dat Nederlands recht van
toepassing is op onderhoudsverplichtingen. Daarom is de vader
onderhoudsplichtig jegens het kind dat in Nederland verblijft en
grotendeels op kosten van de gemeente wordt onderhouden en opgevoed.
Verhaal van bijstand voor zover betrekking hebbende op die kosten is
mogelijk. Artikel 8 van vorenbedoeld Verdrag zou meebrengen dat de man
niet onderhoudsplichtig is jegens zijn gewezen echtgenote naar Marokkaans
recht nu de echtscheiding door een Marokkaanse rechter en met toepassing
van Marokkaans recht is uitgesproken. De rechtbank acht die uitkomst
onaanvaardbaar in de Nederlandse rechtsorde, strijdig met de openbare orde
en beslist, stellende dat in een geval als dit het sociaal recht derogeert
aan het privaatrecht, dat ook de aan de Marokkaanse vrouw verleende
bijstand kan worden verhaald op haar ex-echtgenoot. Afwijzing van de door
de gemeente verzochte bepaling dat derden van gelden, welke zij aan de man
verschuldigd zijn daarvan het door hem aan de gemeente verschuldigde
bedrag aan haar zullen uitkeren. De huidige ABW kent die mogelijkheid
niet.

Volledige tekst

Overwegende

1. Op 21 augustus 1989 is de man te Marokko gehuwd met mevrouw O, (nader
te noemen: de vrouw). Uit dit huwelijk is op 4 januari 1994 A (nader te
noemen: het kind) geboren.

2. Bij vonnis van 8 augustus 1994 heeft de
rechtbank te Taza, Marokko, tussen de man en de vrouw de echtscheiding
uitgesproken. Op 17 augustus 1994 is dit vonnis ingeschreven.

3. Sedert
9 mei 1994 verleent de gemeente bijstand, krachtens de ABW naar de norm
voor een eenoudergezin, aan de vrouw en het kind.

4. De gemeente acht zich
bevoegd de kosten van bijstand te verhalen op de man en heeft op grond van
de door de man verstrekte financiele gegevens die (verhaals)bijdrage als
volgt vastgesteld: -voor de periode van 1 juli 1994 tot 1 februari 1995
op ƒ 626 per maand; -voor de periode vanaf 1 maart 1995 op ƒ 441 per
maand.

5. De man is weigerachtig gebleven voormelde verhaalsbijdrage te
voldoen, waarna de gemeente op 28 december 1994 -krachtens
mandateringsbesluit- heeft besloten verhaal in rechte in te stellen.

6. De gemeente verzoekt (kort gezegd) de verhaalsbijdrage vast te stellen,
alsmede de man te veroordelen de ontstane achterstand te voldoen.

7. De
man voert verweer. Hij stelt dat: primair: nu er van een wettelijke
onderhoudsverplichting geen sprake is er evenmin sprake kan zijn van een
verhaalsverplichting; subsidiair: hij in staat is een bijdrage van ƒ 269
per maand te betalen en dat deze niet eerder kan ingaan dan 6 februari
1995, zijnde de datum waarop de gemeente zich tot de rechter heeft gewend.
Hij verzoekt het verzoek van de gemeente af te wijzen en haar in de kosten
van deze procedure te veroordelen.

Motivering van de beslissing

1. Op 1 maart 1981 is voor Nederland van kracht geworden het op 2 oktober
1973 te ‘s-Gravenhage gesloten Verdrag inzake de wet die van toepassing
is op onderhoudsverplichtigen (Trb. 1974, 86, Nederlandse vertaling van
artikel 8, gecorrigeerd in Trb. 1977, 179 en 1981, 20 (nader te noemen:
het Verdrag)).

2. Op grond van artikel 4 van het Verdrag is ter zake van de bijdrage voor
het kind het recht van de gewone verblijfplaats van het kind van
toepassing. Nu het kind in Nederland verblijft en de gemeente krachtens
bijstandsverstrekking grotendeels in de kosten van verzorging en opvoeding
van het kind voorziet, kan op de man, zijnde de onderhoudsplichtige vader,
de ten behoeve van het kind verstrekte bijstand worden verhaald.

3. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of de gemeente ook de ten
behoeve van de vrouw verleende bijstand op de man kan verhalen, nu de man
en de vrouw naar Marokkaans recht zijn gescheiden en volgens dat recht de
man jegens de vrouw niet onderhoudsplichtig is, wordt overwogen, dat zulks
mede dient te geschieden aan de hand van het recht dat krachtens regels
van Nederlands internationaal privaatrecht van toepassing is.

4. Het Verdrag heeft een universeel formeel toepassingsgebied (artikel 3),
waardoor de Nederlandse rechter de bepalingen van het Verdrag dient toe
te passen, ook in het geval dat de betrokken personen geen banden met een
verdragsluitende staat hebben. Overigens hebben de man en de vrouw wel een
band met Nederland, alwaar zij beiden reeds vele jaren verblijven.

5. De regels van dit Verdrag gelden dus algemeen in alle gevallen van
internationaal privaatrecht inzake alimentatie; dat Marokko niet tot dit
Verdrag is toegetreden doet niet ter zake en staat er met name niet aan
in de weg de regels van het Verdrag op de verhouding tussen de man en de
vrouw toe te passen.

6. Krachtens artikel 8 van het Verdrag beheerst het recht dat op de
echtscheiding is toegepast tevens de onderhoudsverplichtingen tussen de
gescheiden echtgenoten. Deze worden derhalve aan het recht van de gewone
verblijfplaats onttrokken en onder het op de echtscheiding toegepaste
recht gebracht in het geval dat een ander recht is dan het recht van de
gewone verblijfplaats.

7. Nu op de echtscheiding tussen partijen het Marokkaanse recht is
toegepast, is eveneens Marokkaans recht van toepassing op de
onderhoudsverplichting tussen de echtgenoten. Dit heeft twee gevolgen: a.
De man is nimmer onderhoudsgerechtigde noch gedurende het huwelijk noch
na de ontbinding ervan. Na de ontbinding van het huwelijk door verstoting
en zolang deze herroepbaar is, heeft alleen de vrouw slechts gedurende de
seksuele onthoudingsperiode, ‘de Idda’ -meestal drie maanden,- recht op
onderhoud door de man. Zij heeft bovendien recht op achterstallige
onderhoudsbijdragen die door de man gedurende het huwelijk verschuldigd
zijn geworden. Het recht op onderhoud vervalt vooralsnog door afstand of
‘doordat de herroepelijke verstoten vrouw het huis waarin zij haar
‘Idda-periode’ houdt, verlaat zonder excuus of instemming van haar
echtgenoot’, aldus artikel 122 Code du Statut Personnel. b. De
bijstandsuitkering die door de vrouw op grond van de Algemene Bijstandswet
na de echtscheiding wordt verstrekt, zou bij consequente toepassing van
artikel 8 van het Verdrag en de Marokkaanse wet ter beoordeling van de
verhaalsmogelijkheid volgens de ABW, niet door de gemeente op de man
kunnen worden verhaald zodat op die grond het verzoek van de gemeente zou
moeten worden afgewezen.

8. Deze uitkomst kan in de Nederlandse rechtsorde echter niet worden
aanvaard. In het rechtsbewustzijn van de Nederlandse bevolking vervult de
ABW een niet weg te denken functie. Deze functie houdt onder meer in dat
aan tal van in Nederland duurzaam verblijvende gescheiden vrouwen met
jonge kinderen een uitkering wordt verleend om hen te behoeden voor de
onvermijdelijkheid te moeten leven beneden een naar Nederlandse opvatting
minimaal bestaansniveau. ABW-uitkeringen, aan gescheiden vrouwen met jonge
kinderen verleend, leggen een groot beslag op de openbare middelen. In de
ABW is dan ook voorzien in een verhaalsmogelijkheid voor de gemeente op
de voormalige echtgenoot die nalaat in het onderhoud van vrouw (en kind)
te voorzien, met het gevolg dat voornoemde noodsituatie voor dezen dreigt
te ontstaan. Die verhaalsmogelijkheid is een integrerend deel van de
ABW-regeling; het beslag op de openbare middelen wordt aldus enigermate
verlicht.

9. De Nederlandse openbare orde verdraagt niet, dat met een beroep op
artikel 8 van het Verdrag en de op grond daarvan toepasselijk te achten
Marokkaanse wet, een in Nederland duurzaam verblijvende Marokkaanse man
zich kan onttrekken aan verhaal door de gemeente van uitkeringen, verleend
of te verlenen aan zijn voormalige echtgenote, aan welk verhaal een in
Nederland verblijvende Nederlandse man zich in een overeenkomstig geval
niet zou kunnen onttrekken. Zulk een Marokkaanse man dient mee te dragen
in de lasten van het Nederlandse sociale bestel, waarvan de ABW een
element is, zoals hij, in andere omstandigheden, min of meer van toeval
afhankelijk, van dat bestel ook de voordelen mag genieten. Door zich te
begeven in de sfeer van dit sociale bestel aanvaardt hij daarvan de plus-
en de minpunten.

10. Het voorgaande klemt te meer, nu deze beslissing niet betrekking heeft
op een uitzonderlijk geval. In Nederland leven vele duizenden Marokkanen
(en andere vreemdelingen). Het staat hun vrij in hun land van herkomst een
echtscheiding na te streven. Daarop kan echter niet de premie worden
gesteld dat zij van verhaal volgens de ABW worden gevrijwaard. De
redelijke zin van artikel 8 van het Verdrag, overigens niet omstreden,
wordt aldus niet miskend. Het sociaalrecht derogeert hier aan het
privaatrecht.

11. De rechtbank geeft zich er rekenschap van dat in het voorgaande ligt
besloten dat een Marokkaanse man als hier bedoeld ter voorkoming van de
noodzaak voor de gemeente tot het verlenen van ABW-uitkeringen, in
beginsel -dat wil zeggen onverminderd draagkrachtoverwegingen die doen
concluderen tot een lager bedrag- tot het betalen van alimentatie is
gehouden tot het beloop van het bedrag van die uitkeringen en daartoe kan
worden veroordeeld. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat in dit
geval de gemeente ook de ten behoeve van de vrouw verleende bijstand op
de man kan verhalen.

12. Ten aanzien van de financiele omstandigheden van de man is het
volgende van belang:

a. Hij geniet een arbeidsinkomen van ƒ 3953 bruto per maand. Naast de
pseudo premies werknemersverzekeringen wordt aan pensioenpremie, premie
ip en premie vut respectievelijk ƒ 60,59, ƒ 8,52 en ƒ 10,25 ingehouden.

b. Hij is krachtens de IZA verzekerd. De werkgevers- en werknemersbijdrage
(behoudens de nominale premies die in de bijstandsnorm zijn
verdisconteerd) bedragen respectievelijk ƒ 201,93 en ƒ 55.07 per maand.

c. Tot 21 februari 1995 betaalde de man aan huur ƒ 333,33 per maand en
sinds laatstgenoemde datum, inclusief verplichte servicekosten ƒ 781,27
per maand. d. Partijen zijn het er over eens dat zowel de fiscale als
reele verwervingskosten ƒ 175 per maand bedragen.

e. Aan aflossing op een lening wordt maandelijks ƒ 537,64 betaald (rente
ƒ 1452 per jaar).

13. De man is op 29 juni 1994 aangeschreven met het verzoek om inzage te
verstrekken in zijn financiele situatie. Daarbij is medegedeeld dat zal
worden bezien of er voor de man met ingang van 1 juli 1994 een
verhaalsbijdrage kan worden opgelegd. Bij brief van de gemeente van 29
augustus 1994 is vervolgens met ingang van 1 juli 1994 een
verhaalsbijdrage vastgesteld. Veelvuldige correspondentie tussen de man
en de gemeente heeft geleid tot het op 6 februari 1995 entameren van deze
verhaalsprocedure. In deze omstandigheden vindt de rechtbank het redelijk
om de door de man te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 september
1994 te laten ingaan.

14. Voor de periode van 1 september 1994 tot (gemakshalve) 1 maart 1995
is de man in staat om de verzochte verhaalsbijdrage van ƒ 626 per maand
te voldoen. Voor de periode vanaf 1 maart 1995 is een verhaalsbijdrage van
ƒ 250 per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Overigens
wordt een bijdrage van ƒ 250,= per maand geacht bestemd te zijn voor het
kind.

15. Voor de periode van 1 september 1994 tot 1 juli 1995 is de man totale
verhaalsbijdrage verschuldigd van ƒ 4756 (6 x 626) + (4 x ƒ 250). Hierop
strekt in mindering de door de man krachtens echtscheidingsvonnis van 8
augustus 1994 -derhalve na de bijstandsverlening- betaalde bijdrage voor
het kind van ƒ 480. Voor de periode tot 1 juli 1995 is de man derhalve aan
de gemeente een bedrag verschuldigd van ƒ 4276 en met ingang van 1 juli
1995 ƒ 250 per maand.

16. Het verzoek dat bij verhaal op gelden die derden aan de man
verschuldigd zijn of worden, deze schuldenaren hiervan direct en ineens
zullen uitkeren aan de gemeente het als dan verschuldigde bedrag, zal als
niet op de huidige ABW gegrond worden afgewezen. 17. Nu elk der partijen
gedeeltelijk in het ongelijk is gesteld zullen de proceskosten worden
gecompenseerd, zoals hier na te vermelden.

Beschikkend

1. Stelt de door de man verschuldigde verhaalsbijdrage ten behoeve van de
vrouw en mede ten behoeve van het kind voor de periode van 1 september
1994 tot 1 juli 1995 vast op ƒ 4276 en veroordeelt hem tot betaling
daarvan.

2. Stelt de door de man verschuldigde verhaalsbijdrage ten behoeve van de
vrouw en mede ten behoeve van het kind vast op ƒ 250,= per maand, ingaande
1 juli 1995 en tot zolang de bijstandsverlening voortduurt en veroordeelt
hem tot betaling daarvan.

3. Stelt vast dat indien de man niet aan voornoemde betalingsverplichting
voldoet, terstond het alsdan verschuldigde bedrag kan worden ingevorderd.

4. Compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt.

Rechters

onbekend