Instantie: Hof Amsterdam, 18 mei 1995

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


De vrouw komt in hoger beroep van het vonnis voorzover daarbij is bepaald
dat de door de man met ingang van de dag van inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking aan de vrouw te betalen alimentatie van ƒ 850,-
per maand, is gelimiteerd tot een periode van drie jaar. De man wilde een
limitering van een jaar. Er zijn geen kinderen. Het hof wijst het verzoek
van de man om de alimentatie te beperken in duur alsnog af.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep

1.1. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een gedeelte van een
beschikking van 27 oktober 1994 van de rechtbank te Alkmaar, nummer
5201/1994.

1.2. De man heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De zaak is behandeld op 5 april 1995 door de daartoe aangewezen
raadsheer-commissaris.

2. Het geschil in hoger beroep en de feiten en omstandigheden

2.1. Partijen zijn in 1980 gehuwd. Hun huwelijk is op 1 februari 1995
ontbonden.

2.2. In geschil is de beslissing bij de beschikking waarvan beroep,
voorzover daarbij is bepaald dat de door de man met ingang van de dag van
inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw te betalen
alimentatie (van ƒ 850,- per maand) is gelimiteerd tot een periode van
drie jaar. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man om de
door de vrouw verzochte uitkering tot haar levensonderhoud te beperken tot
de duur van een jaar. De vrouw verzoekt de alimentatie-uitkering voor wat
betreft de tijdsduur daarvan niet te beperken. De man verzoekt de
beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

2.3. De behoefte aan de door de rechtbank bepaalde uitkering tot het
levensonderhoud van de vrouw staat vast. De man kan dit bedrag betalen.

2.4 Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.

Zij is alleenstaand. Zij is geboren op 9 februari 1956.

Zij ontvangt een bijstandsuitkering.

Zij heeft de huishoudschool gevolgd. Zij heeft in het verleden vanaf haar
zestiende jaar tenminste tien jaar aan het arbeidsproces deelgenomen. Zij
heeft onder meer administratief werk gedaan. Zij heeft in die periode een
interne opleiding tot datatypiste gevolgd. Zij heeft geen ervaring met
computers.

In de beginperiode van het huwelijk van partijen werkte zij, evenals de
man, full-time. Partijen zijn daarna overeengekomen dat de vrouw zou
stoppen met werken en zich met het huishouden zou gaan bezighouden, omdat
het reizen van en naar haar werk haar te veel werd en omdat partijen
kinderen wilden. Zij konden goed van het salaris van de man rondkomen.

Zij heeft zich in december 1993, toen partijen uit elkaar gingen,
ingeschreven bij het arbeidsbureau. In de periode van 17 december 1993 tot
september 1994 is haar een vrijstelling van de sollicitatieplicht
toegekend door de gemeente. Deze vrijstelling is gegeven in verband met
haar psycho-sociale omstandigheden. Vanaf september 1994 solliciteert zij
regelmatig. Zij reageert op advertenties en stuurt open sollicitaties. Zij
heeft zich bij het arbeidsbureau opgegeven voor administratief-,
schoonmaak- en winkelwerk. Zij is van plan cursussen te gaan volgen.

Zij heeft in de periode van 16 november 1994 tot 25 januari 1995 (op
deeltijdbasis) als schoonmaakster bij het schoonmaakbedrijf Asito gewerkt.
Dit dienstverband is beeindigd, nadat het schoonmaakbedrijf collectief
ontslag had aangevraagd. Thans heeft zij nog geen werk.

3. Beoordeling van het hoger beroep

3.1. De man heeft aangevoerd dat er gronden zijn om de onderhoudsplicht
jegens de vrouw in duur te beperken, omdat, mede gelet op haar leeftijd
en goede gezondheid, te verwachten is dat zij – eventueel door her- of
bijscholing – binnen drie jaar een baan kan krijgen waarmee zij in eigen
levensonderhoud kan voorzien. Voorts stelt hij dat de behoefte van de
vrouw – gezien het feit dat zij niets in het werk stelt om in haar eigen
levensonderhoud te voorzien – verwijtbaar is en niet voor zijn rekening
dient te komen. De vrouw heeft dit gemotiveerd betwist. Dienaangaande
wordt geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat de uitkering te beperken
tot de duur van drie jaar, nu – zoals uit de onder 2.4. vermelde feiten
aannemelijk is geworden – niet te verwachten is dat de vrouw, mede gelet
op de duur van het huwelijk van partijen, de leeftijd van de vrouw, haar
opleidingsniveau, de situatie op de arbeidsmarkt en de omstandigheid dat
zij al geruime tijd niet meer aan het arbeidsproces heeft deelgenomen, op
een thans te bepalen tijdstip in staat zal zijn door arbeid geheel of
gedeeltelijk in eigen levensonderhoud te voorzien. De beschikking waarvan
beroep dient dan ook vernietigd te worden, voor zover de uitkering tot
levensonderhoud daarbij is beperkt tot een periode van drie jaar.

3.2. Dit leidt tot de volgende beslissing.

4. Beslissing

Het hof:

vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover de daarbij
vastgestelde uitkering tot levensonderhoud is beperkt tot een periode van
drie jaar;

wijst het verzoek van de man om de uitkering tot levensonderhoud van de
vrouw in duur te beperken, alsnog af;

bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;

compenseert de kosten van het hoger beroep aldus, dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs IJland-Van Veen, De Vreeze-Oostvogel en Streefkerk