Instantie: Hof Amsterdam, 13 april 1995

Instantie

Hof Amsterdam

Samenvatting


Geintimeerde is seksueel misbruikt door appellant, haar ex- partner.
Hiervoor is hij veroordeeld. Het gerechtshof bepaalt de immateriele schade
op ƒ 10.000,- maar acht slecht ƒ 5000,- toewijsbaar omdat appellant
een bijstandsuitkering ontvangt.

Volledige tekst

1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellant B is bij dagvaarding van 20
juli 1994 bij het hof in hoger beroep gekomen van het door de president
van de arrondissementsrechtbank te Haarlem in kort geding onder rolnummer
345/1994 tussen partijen gewezen en op 8 juli 1994 uitgesproken vonnis.
1.2. Bij memorie heeft B zestien grieven tegen dit vonnis aangevoerd en
geconcludeerd -samengevat- dat het hof dit vonnis zal vernietigen en,
opnieuw rechtdoende, de vordering van geintimeerde V alsnog zal afwijzen.

1.3. V heeft bij memorie van antwoord de grieven bestreden en
geconcludeerd -samengevat- tot bekrachtiging van gemeld vonnis.

1.4. B heeft zich hierop bij akte uitgelaten over de door V bij memorie
van antwoord in het geding gebrachte produkties.

1.5. Vervolgens hebben partijen onder overlegging van pleitnotities hun
zaak doen bepleiten, B door mr. A.R. de Groot, advocaat te Ijmuiden en V
door haar procureur, bij welke gelegenheid aan B akte is verleend van het
in het geding brengen van een produktie. Een verzoek van B de behandeling
van het kort geding aan te houden totdat het hof in na te melden strafzaak
heeft beslist, is afgewezen.

1.6. Ten slotte hebben partijen de stukken van het geding in beide
instanties overgelegd aan het hof voor het wijzen van arrest.

2. De grieven

Voor de inhoud van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

3. De feiten

3.1. De President heeft de in het vonnis onder 2.1.1. tot en met 2.1.9.
opgesomde feiten als vaststaand aangenomen.

3.2. Behoudens tegen de feiten onder 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.9 is tegen die
opsomming geen grief gericht, zodat met dit voorbehoud ook het hof van die
feiten uitgaat.

4. De beoordeling van het hoger beroep

4.1. V stelt dat B haar seksueel, fysiek en psychisch heeft mishandeld en
vordert een voorschot op de haar als gevolg daarvan toegebrachte schade.

4.2. V heeft een spoedeisend belang bij deze vordering. In de eerste
plaats om snel over dit voorschot te kunnen beschikken en in de tweede
plaats om met behulp van dit voorschot haar herstel te bevorderen.

4.3. Bij – nog niet onherroepelijk – vonnis van 20 december 1993 heeft de
rechtbank te Haarlem ten laste van B onder meer bewezen verklaard: “dat
hij op tijdstippen in de periode maart 1992 – september 1992 te Ijmuiden,
gemeente Velsen, door geweld V heeft gedwongen tot het ondergaan van een
handeling die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van
‘die V’, hebbende verdachte zijn penis in haar anus en/of mond gebracht
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte met kracht zijn penis in haar
anus perste en duwde en met zijn volle gewicht op ‘die V’ ging liggen
en/of het hoofd van ‘die V’ met kracht naar of in zijn schoot duwde, zodat
hij zijn penis in haar mond kon duwen”, welke feiten de rechtbank heeft
gekwalificeerd als “verkrachting, meermalen gepleegd”.

4.4. Voorshands is op grond van dit vonnis aannemelijk dat B het
bewezenverklaarde heeft begaan.

4.5. Voorts is voorshands aannemelijk dat (mede) door de schuld van B de
neus van V is gebroken. Dat de neus is gebroken blijkt uit de daaromtrent
overgelegde medische verklaring. Dat zulks (mede) aan B is te wijten valt
af te leiden uit de verklaring daaromtrent van V, gezien in samenhang met
de verklaring van B aan de politie: “Ik heb een paar harde klappen tegen
die deur gegeven, zodat deze eindelijk open schoot. Ik voelde wel dat die
deur hard tegen V aankwam”. Het hof ontleent bedoeld citaat aan de memorie
van antwoord, nu B niet heeft betwist dat dit citaat juist is weergegeven.

4.6. B betwist dat V door zijn handelen schade heeft geleden.

4.7. Hieromtrent zijn de volgende schriftelijke verklaringen van belang:

a. een verklaring van 24 oktober 1993 van R. Drijber, huisarts te
Ijmuiden, onder meer inhoudende:

” …ik heb patiente (V, hof) regelmatig gezien in het afgelopen jaar
wegens psychische klachten. Pte. heeft een relatie gehad met ( …) waarin
ze psychische schade heeft opgelopen zodanig dat ze onder psychiatrische
behandeling is gekomen en lange tijd haar werk niet heeft kunnen doen.”

b. een verklaring van 17 maart 1994 van drs. I. Krijnen, psycholoog, mede-
ondertekend door A.J.P.M. Rutgers, psychiater, beiden verbonden aan de
psychiatrische kliniek Vogelenzang te Bennebroek:

“Cliente (V, hof) wendde zich op advies van haar huisarts, de heer R.
Drijber, begin 1993 tot onze polikliniek te Heemstede. Omdat zowel de
huisarts als zijzelf melding maakten van recent seksueel misbruik door
clientes ex-partner, werd individuele psychotherapie, gericht op het
verwerken van de traumatische gebeurtenissen, geindiceerd. ( …)
Duidelijk werd dat cliente lijdt aan een vrij ernstige vorm van
posttraumatische stressstoornis. ( …) Daarvoor wordt therapie wanneer
nodig geintensiveerd naar een maal per week. Daarnaast blijft
medicamenteuze ondersteuning via de huisarts voorlopig noodzakelijk.
Gezien de mate van clientes klachten en de pijnlijke aard van een
dergelijk verwerkingsproces, verwacht ik dat cliente nog zeker anderhalf
a twee jaar in behandeling zal blijven.”

4.8. Naar het voorlopig oordeel van het hof is aannemelijk dat het bij V
waargenomen letsel het gevolg is van handelingen van B, nu zodanig letsel
een normaal – in de zin van liggend in de lijn der verwachtingen – gevolg
is van het bewezenverklaarde handelen van B en een andere verklaring van
dit letsel niet aannemelijk is geworden.

4.9. Voor het horen van getuigen of voor het inwinnen van
deskundigenbericht omtrent de oorzaak van het letsel van V, zoals B wenst,
is in dit kort geding geen plaats.

4.10. Voor zover B heeft aangevoerd dat V gepredisponeerd was tot het
oplopen van psychisch letsel, kan hem dit verweer niet baten. Hij heeft
het slachtoffer uitgezocht en niet omgekeerd. Voor zover B heeft
aangevoerd dat V medeschuld heeft omdat zij (verdere) schade niet heeft
voorkomen door de relatie te verbreken, baat ook dit verweer niet.
Eventuele medeschuld van V valt in het niet bij de schuld van B.

4.11. B heeft ook de hoogte van de door V geleden schade betwist.

4.12.De president heeft bij wege van voorschot toegewezen aan: eigen
bijdrage therapie ƒ 800,-
reis- en telefoonkosten 300,-
kosten rechtsbijstand als getuige 1.000,-
immateriele schade 5.000,-
ƒ 7.100,-.

4.13. Eigen bijdrage therapie. Uit de bij memorie van antwoord overgelegde
produkties blijkt dat V per bezoek een eigen bijdrage therapie van ƒ
20,- verschuldigd is. Op grond van de bovenaangehaalde medische bescheiden
is aannemelijk dat V gedurende lange tijd regelmatig therapie behoeft,
zodat een schadepost terzake van ƒ 800,- aannemelijk is.

4.14. Reis- en telefoonkosten. V woont in Ijmuiden en ondergaat therapie
in Bennebroek. Terzake heeft zij reiskosten. Een bedrag van ƒ 300,- voor
reis- en telefoonkosten is aannemelijk.

4.15. Kosten rechtsbijstand als getuige. Teneinde de waarheid aan het
licht te brengen moet een getuige indringend ondervraagd kunnen worden.
Voor een slachtoffer van een zedenmisdrijf kan dat dubbel belastend zijn.
Het ligt dan voor de hand zich ter zitting door een vertrouwenspersoon te
doen vergezellen. Bovendien heeft een getuige het recht zich door een
advocaat te doen bijstaan. Gelet op het letsel van V, zoals daarvan uit
voormelde medische bescheiden blijkt, mag zij aanspraak maken op de
bijstand van een advocaat, zijn diens kosten in zoverre noodzakelijk en
zijn deze een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Dat die
kosten ƒ 1.000,- belopen, is aannemelijk.

4.16. Immateriele schade. Gelet op de ernst van het door V opgelopen
letsel, zoals daarvan uit voormelde medische verklaringen blijkt, stelt
het hof de immateriele schade op ƒ 10.000,-. Op grond van de geringe
draagkracht van B, hij ontvangt een bijstandsuitkering, wordt dit bedrag
gematigd tot ƒ 5.000,-.

5. De slotsom

5.1. Uit het voorgaande volgt dat de president terecht tot haar
veroordeling is gekomen, zodat het vonnis waarvan beroep moet worden
bekrachtigd. De grieven behoeven geen afzonderlijke behandeling.

5.2. B dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in
de kosten van het hoger beroep.

6. De beslissing

Het hof:

1. bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;

2. veroordeelt B in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van V tot
heden begroot op ƒ 4.620,=.

Rechters

Mrs Cremers, Van Hartingsveldt, Goes