Instantie: Rechtbank Breda, 15 maart 1995

Instantie

Rechtbank Breda

Samenvatting


Partijen zijn vier jaar getrouwd geweest en hebben een minderjarig kind
van vier jaar. De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan ƒ 750,-
alimentatie per maand. De man betwist de behoefte. De rechtbank stelt dat
de behoefte van de vrouw dient te worden bezien in het licht van haar
financiele omstandigheden en concludeert dat het inkomen van de vrouw
voldoende is om zelfstandig in haar levensonderhoud te voorzien.

De rechtbank vervolgt dan: of en zo ja in hoeverre de vrouw aanspraak kan
maken op een door de man te betalen aanvullende onderhoudsbijdrage is
afhankelijk van de vergelijking van haar financiele situatie met die van
de man, in onderling verband en samenhang beschouwd met de duur van het
huwelijk alsmede de staat en stand die zij tijdens hun huwelijk hebben
kunnen voeren. Vervolgens geeft de rechtbank de financiele omstandigheden
van de man weer en concludeert: gelet op het vorenstaande en een
vergelijking makend van de financiele positie van partijen over en weer
is de rechtbank van oordeel dat de vrouw behoefte heeft. De door de
rechtbank vastgestelde bijdrage oordeelt de rechtbank, gelet op de duur
van het huwelijk en de stand die zij tijdens dat huwelijk hebben kunnen
voeren, redelijk en billijk. Alimentatie wordt ƒ 400,-.

Volledige tekst

1. Het verloop van het geding

Dit blijkt uit de volgende stukken:

-het op 29 september 1994 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen; -het op
14 oktober 1994 ontvangen verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig
verzoek; -de op 28 december 1994 ontvangen repliek; -de op 19 januari 1995
ontvangen dupliek; -het op 13 februari 1995 ontvangen faxbericht van de
procureur van de man; -de op 13 februari 1995 ontvangen brief van de
procureur van de vrouw; -de op 23 februari 1995 ontvangen brief van de
procureur van de man, met bijlagen; -het op 28 februari 1995 ontvangen
faxbericht van de procureur van de vrouw, met bijlagen.

Verder behoort tot de stukken:

-het uittreksel uit het voogdijregister betreffende na te noemen
minderjarige.

De inhoud van deze stukken dient als hier overgenomen te worden beschouwd.

2. De verzoeken

De man verzoekt thans, samengevat:

-echtscheiding; -bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
-bepaling dat hij de huurder van de echtelijke woning zal zijn;
-vaststelling van een datum voor ouderverhoor.

De vrouw verzoekt thans, samengevat:

-vaststelling van een door de man aan haar te betalen onderhoudsuitkering
van ƒ 750,- per maand; -benoeming van haar tot voogdes en van de man tot
toeziend voogd over hun minderjarige kind; -vaststelling van een door de
man te betalen onderhoudsuitkering ten behoeve van die minderjarige van
ƒ 250,- per maand.

3. De beoordeling

3.1. Tussen partijen staat blijkens de stellingen en overgelegde stukken
vast:

-dat zij op 26 juni 1991 in de gemeente Bergen op Zoom met elkaar zijn
gehuwd in algehele gemeenschap van goederen; -dat zij uit dit huwelijk een
minderjarig kind hebben; -dat zij de Nederlandse nationaliteit bezitten;
-dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht.

3.2. Het verzoek tot:

-echtscheiding; -bevel tot verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
-bepaling met betrekking tot het huurrecht; -voorziening in het gezag over
het minderjarige kind;

ligt als op de wet gegrond en niet weersproken voor toewijzing gereed.

3.3. De man heeft ter terechtzitting verzocht om vaststelling van een
omgangsregeling tussen hem en het minderjarige kind van partijen gedurende
op zijn nachtdiensten volgenden perioden.

Voorts heeft de man aangegeven bereid te zijn, zolang het minderjarig kind
van partijen nog niet schoolgaand is, een extra bijdrage van ƒ 100,- per
maand te willen voldoen als bijdrage in de kosten van kinderopvang.

Deze verzoeken liggen eveneens als op de Wet gegrond en niet weersproken
voor toewijzing gereed.

3.4. De vrouw verzoekt tevens een onderhoudsuitkering voor zichzelf ten
bedrage van ƒ 750,- per maand, stellende dat zij deze behoeft en dat de
man in staat is die te betalen.

3.5. De man heeft dit alimentatieverzoek bestreden. Hij voert daartoe aan
dat de vrouw geen behoefte heeft aan de verzochte alimentatie en voorts
dat hij de draagkracht mist tot het betalen van die alimentatie. De vrouw
heeft een en ander gemotiveerd weersproken.

3.6. De behoefte van de vrouw aan een uitkering voor haar levensonderhoud
dient te worden bezien in het licht van haar financiele omstandigheden.
Daarbij gaat de rechtbank uit van de navolgende gegevens. Blijkens de bij
gelegenheid van de mondelinge behandeling door de vrouw overgelegde
salarisspecificaties over december 1994, januari 1995 en februari 1995 kan
het netto-inkomen van de vrouw worden becijferd op een bedrag van
omstreeks ƒ 2.000,- per maand, exclusief vakantie-toeslag.

3.7. Voor de vaststelling van de lasten en uitgaven van de vrouw gaat de
rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis: -het op de Algemene
Bijstandswet gebaseerd normbedrag voor een eenoudergezin, daar het
minderjarig kind van partijen bij de vrouw woont, exclusief de
woonkostencomponent; -f 407,- aan huur; -f 45,- aan studiekosten; -f 279,-
aan persoonlijke lening; -f 80,- aan lening Wehkamp; -f 250,- aan
kinderdagverblijf.

3.8. Op grond van voormelde gegevens is de rechtbank van oordeel dat het
huidige inkomen van de vrouw toereikend moet worden geacht om zelfstandig
in haar levensonderhoud te voorzien.

3.9. Of en zo ja in hoeverre de vrouw aanspraak kan maken op een door de
man te betalen aanvullende onderhoudsbijdrage is afhankelijk van de
vergelijking van haar financiele situatie met die van de man, in onderling
verband en samenhang beschouwd met de duur van het huwelijk van partijen
alsmede de staat en stand die zij tijdens hun huwelijk hebben kunnen
voeren.

3.9. Voor het vaststellen van de financiele draagkracht van de man gaat
de rechtbank uit van de door de man in het geding gebrachte jaaropgave
over 1994, waaruit een totaal netto-inkomen kan worden afgeleid van ƒ
3.966,- per maand.

3.10. Voor de vaststelling van de lasten en uitgaven van de man gaat de
rechtbank uit van de volgende posten op maandbasis: -het op de Algemene
Bijstandswet gebaseerde normbedrag voor een alleenstaande, exclusief de
woonkostencomponent; -f 757,- aan huur; -f 50,- aan kosten
omgangsregeling; -f 45,- aan studiekosten; -f 522,- aan rente en aflossing
schulden; -f 100,- aan herinrichtingskosten.

3.12. Voor het overige is de rechtbank niet gebleken van het bestaan van
andere lasten en of uitgaven waarmee nu in het bijzonder rekening zou
moeten worden gehouden.

3.13. Gelet op het vorenstaande en een vergelijking makend van de
financiele positie van partijen over en weer is de rechtbank van oordeel
dat de vrouw behoefte heeft aan een aanvullend bedrag aan levensonderhoud
en dat de man, rekening houdend met de voor beide partijen geldende
fiscale aspecten, in staat moet worden geacht tot betaling van na te
melden bijdragen. Die bijdrage oordeelt de rechtbank, gelet op de duur van
het huwelijk van partijen en de stand die zij tijdens dat huwelijk hebben
kunnen voeren, redelijk en billijk.

3.14. Mitsdien moet thans worden beslist als volgt, waarbij de rechtbank,
aangezien partijen echtgenoten zijn, zal bepalen dat iedere partij de
eigen proceskosten draagt.

4. De beslissing

De rechtbank

spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op in de gemeente
met elkaar gehuwd;

beveelt de verdeling ten overstaan van een notaris van de
gemeenschappelijke goederen van partijen;

benoemt tot notaris mr. Th.H.M. Fikkers te zijn opvolger, waarnemer of
plaatsvervanger, voor wie, zo partijen niet een andere notaris kiezen, de
werkzaamheden van die verdeling zullen plaatshebben, op de door deze te
bepalen tijd en plaats;

benoemt tot onzijdig persoon mr. G.Z.U. Viragh, tot vertegenwoordiging van
diegene van partijen die niet meewerkt tot de verdeling;

benoemt, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw tot voogdes over de
minderjarige: geboren te en de man tot toeziend voogd;

beveelt de afgifte van deze minderjarige aan de vrouw;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en genoemde minderjarige
gerechtigd zijn tot omgang met elkaar gedurende de op de nachtdiensten van
de man volgende perioden;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat de
voogdijvoorziening ingaat ten behoeve van de verzorging en opvoeding van
genoemde minderjarige aan de vrouw bij vooruitbetaling zal voldoen een
bedrag van ƒ 350,- (DRIEHONDERD VIJFTIG GULDEN) per maand;

bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man vanaf de dag dat deze
beschikking wordt ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand
aan de vrouw voor levensonderhoud tegen bewijs van kwijting en bij
vooruitbetaling zal voldoen een bedrag van ƒ 400,- (VIERHONDERD GULDENS
per maand;

bepaalt dat de man de huurder zal zijn van de echtelijke woning, gelegen
aan de .

bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;

wijst het meer of anders verzochte af.

Rechters

Mr. Lamers