Instantie: Kantonrechter Groenlo, 15 maart 1995

Instantie

Kantonrechter Groenlo

Samenvatting


Een werkneemster wilde in verband met gewijzigde gezinsomstandigheden
haar werktijden veranderen. De kantonrechter oordeelt dat een werkgever
die vasthoudt aan de overeengekomen arbeidstijden en een verzoek van de
werknemer om andere werktijden zonder onderzoek zonder meer naast zich
neerlegt in strijd handelt met de eisen gesteld aan een ‘goed
werkgeverschap’. Werkneemster ontvangt een vergoeding van ƒ 15.000,-.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

1.1. E heeft bij verzoekschrift, binnengekomen ter griffie op 18
januari 1995, verzocht de arbeidsovereenkomst met S te ontbinden wegens
gewichtige redenen, bestaande in een verandering van de omstandigheden
welke van dien aard is dat de dienstbetrekking billijkheidshalve na
korte tijd behoort te eindigen.

1.2. E heeft een aanvullend verzoekschrift ingediend, binnengekomen ter
griffie op 26 januari 1995.

1.3. S heeft zich tegen het verzoek verweerd bij verweerschrift,
binnengekomen ter griffie op 31 januari 1995.

1.4. Op 8 februari 1995 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek
plaatsgehad.

2. De feiten 2.1. S exploiteert een cartonnagefabriek, waarin met name
kartonnen verpakkingen worden gefabriceerd. Bij haar zijn 48 werknemers
in dienst.

2.2. E is op 7 september 1987 in dienst getreden bij S waar zij
laatstelijk werkzaam is als cartonnette tegen een bruto salaris van ƒ
2325,24 per 4 weken. Zij is werkzaam op de plakafdeling, alwaar 14
vaste medewerkers werkzaam zijn.

2.3. Binnen de onderneming van S wordt gewerkt in verschillende
dienste, te weten: dagdienst -van 8.00 tot 16.00 uur twee ploegendienst
-een week van 6.00 tot 14.00 uur, de daaropvolgende week van
14.00-22.00 uur wisselende diensten -een combinatie van dag- en twee
ploegendienst.

2.4. E heeft S begin 1994 verzocht om in verband met gewijzigde
omstandigheden niet langer in de vroege dienst van de twee
ploegendienst te worden gezet.

2.5. E heeft vanaf 8 september 1994 tot 9 december 1994 een uitkering
ingevolge de Ziektewet ontvangen. Op 2 november 1994 heeft een
bespreking plaatsgehad tussen partijen, in aanwezigheid van de
Arbo-dienst. In een van deze bespreking door de Arbo-dienst opgestelde
notitie valt onder meer te lezen: ‘Deze bespreking heeft plaatsgevonden
n.a.v. het feit dat door bedrijfsgeneeskundige mevrouw Veldkamp is
geconstateerd dat werkneemster mw. E oneigenlijk gebruik maakt van de
Ziektewet aangezien zij eigenlijk niet ziek is. (…) Het is voor
werkgeefster om 2 redenen niet mogelijk de arbeidsovereenkomst van
werkneemster aan te passen. (…) Werkneemster realiseert zich dat er
voor haar 3 mogelijkheden zijn:
1. De verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst gewoon
nakomen.
2. Beeindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden.
3. Werkgeefster vraagt ontslagvergunning aan; waarop vervolgens ontslag van
werkneemster zal
volgen. Uit het bovenstaande is gebleken dat werkneemster mogelijkheid
1 niet aankan. Met werkneemster is afgesproken dat ze op korte termijn
aan werkgever haar keuze uit de overige twee mogelijkheden kenbaar zal
maken. Doet zij dit niet dan zal zij weer gewoon aan het arbeidsproces
binnen de organisatie van werkgeefster deelnemen.’

3. De standpunten van partijen

3.1. E heeft aangevoerd dat sprake is van een verstoorde
arbeidsrelatie, zodat van haar redelijkerwijs niet meer verlangd kan
worden langer bij S in dienst te blijven, zodat de verzochte ontbinding
gerechtvaardigd is. In dat verband heeft zij gesteld dat discussie met
S over de onder 2.4 vermelde wens van E niet mogelijk is gebleken. S
stelt zich op het standpunt dat zij E kan houden aan haar
arbeidsovereenkomst, waarin tevens de verplichting besloten ligt om in
twee ploegendienst te werken. Met de weigering van S om haar niet in te
zetten in de vroege dienst, kan E niet leven. Gegeven de
verwijtbaarheid van de handelwijze van S die ertoe leidt dat E om
ontbinding van de arbeidsovereenkomst vraagt, is het redelijk dat aan
haar een schadeloosstelling van ƒ 25 190 te vermeerderen met kosten
rechtsbijstand ad ƒ 1060 wordt toegekend.

3.2. S heeft zich tegen het verzoek verweerd. Daartoe heeft zij onder
meer gesteld dat het haar om organisatorische redenen niet mogelijk is
E de garantie te geven dat zij niet in de vroege dienst wordt
ingedeeld. Wel heeft schut aangegeven bereid te zijn zoveel mogelijk
rekening te houden met deze wens van E, en voorts heeft S er geen
bezwaar tegen, indien E zelf met een collega ruilt. Van een verstoorde
arbeidsrelatie is naar het oordeel van S geen sprake, zodat het verzoek
afgewezen behoort te worden. Indien E toch ontbinding van het
dienstverband wenst, is er geen grond om S daarbij een vergoeding op te
leggen.

4. De beoordeling

4.1. Vooropgesteld wordt dat de eisen van goed werkgeverschap, zoals
verwoord in artikel 7A:1638z BW meebrengen dat, in geval door een
werkneemster een verzoek wordt gedaan om in verband met gewijzigde
gezinsomstandigheden haar arbeidsvoorwaarden (zoals werktijden) te
mogen aanpassen, van de werkgeefster verwacht mag worden dat dit
verzoek door haar serieus wordt onderzocht en, indien dat verzoek op
grond van bedrijfseconomische redenen niet ingewilligd kan worden,
zulks ten opzichte van de werkneemster te motiveren.

4.2. In haar verweerschrift is door S uitgebreid gemotiveerd dat en om
welke reden zij E niet de door haar verzochte garantie wil geven. Een
van de redenen daarvoor is dat binnen haar onderneming geen constant
werkaanbod is, waardoor in drukke tijden in twee ploegendiensten
gewerkt dient te worden. In die drukke tijden wordt weliswaar gebruik
gemaakt van uitzendkrachten, doch dient een minimale hoeveelheid vaste
werknemers ingeroosterd te worden, teneinde het produktieproces zo
optimaal mogelijk te laten verlopen. E heeft dit betoog van S slechts
weersproken met de stelling dat S het in de praktijk niet altijd even
nauw neemt met de verhouding tussen vaste – en uitzendkrachten, doch
zij heeft (nadat zijdens S was aangegeven dat in geval van ziekte
weleens noodgedwongen wordt afgeweken van deze verhouding) niet
afdoende weerlegd dat voormeld uitgangspunt bij de inroostering zoveel
mogelijk wordt gehanteerd. Met de hier in het kort weergegeven
motivering heeft S (thans) in beginsel voldaan aan haar onder 4.1.
vermelde motiveringsplicht.

4.3. Uit de processtukken, alsmede uit hetgeen tijdens de mondelinge
behandeling over en weer is gesteld, is echter onvoldoende gebleken dat
S direct nadat haar het verzoek van E begin 1994 bereikte, heeft
voldaan aan hetgeen van haar als goed werkgeefster verwacht mocht
worden. In het bijzonder is onvoldoende gebleken dat het verzoek van E
serieus is onderzocht en dat daarover in een eerder stadium inhoudelijk
daadwerkelijk met haar is gecommuniceerd. Zulks valt onder meer af te
leiden uit de inhoud van de onder 2.5 geciteerde notitie. Door S is
voorts desgevraagd erkend dat de notitie door haar is opgehangen op het
prikbord in de kantine, althans een voor het personeel toegankelijke
plaats. Zij heeft aangegeven dat zij dat had gedaan, teneinde
‘praatjes’ de kop in te drukken. S heeft er daarmee blijk van gegeven
dat zij op onvoldoende zorgvuldige wijze is omgesprongen met de
belangen van E. Het gaat haar immers niet aan de persoonlijke
omstandigheden van een werkneemster op een dergelijke wijze openbaar te
maken.

4.4. E heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij
slechts genoegen kan nemen met een garantie dat zij niet in de vroege
ploegendienst wordt ingezet. Dat standpunt doorkruist iedere verdere
discussie over haar mogelijke inzetbaarheid, op zodanige wijze dat aan
de belangen van beide partijen in voldoende mate tegemoet gekomen kan
worden. Nu S voldoende gemotiveerd heeft uiteengezet dat de door E
gewenste garantie uit bedrijfsorganisatorisch en -economisch oogpunt
door haar niet gegeven kan worden, dient geoordeeld te worden dat
continuering van het dienstverband niet tot de mogelijkheden behoort.

4.5. De door E gestelde verstoorde arbeidsverhouding, die is ontstaan
naar aanleiding van hetgeen hiervoor is omschreven, is voldoende komen
vast te staan. Het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op
grond van een wijziging der omstandigheden zal dan ook worden
toegewezen. Gelet op de onder 4.3. omschreven handelwijze van S, doch
anderzijds met het hiervoor omschreven (niet nader bespreekbare)
standpunt van E. Voorts de duur van het dienstverband, alsmede de
overige omstandigheden van het geval in aanmerking nemende, wordt een
vergoeding als na te melden billijk geoordeeld.

4.6. In de omstandigheden van het geval wordt aanleiding gevonden de
kosten van de procedure te compenseren aldus, dat ieder der partijen
met de eigen kosten belast blijft.

Beslissing

De kantonrechter te Groenlo;

I. stelt partijen in kennis van het voornemen de arbeidsovereenkomst
tussen partijen te ontbinden met ingang van 21 maart 1995, zulks onder
toekenning van een vergoeding aan E ten laste van S van een bedrag van
ƒ 15.000,= bruto;

II. stelt E in de gelegenheid haar verzoekschrift uiterlijk op 20 maart
1995 in te trekken.

Voor het geval het verzoekschrift wordt ingetrokken:

Compenseert de proceskosten in dier voege, dat iedere partij haar eigen
kosten draagt.

Indien het verzoek niet wordt ingetrokken:

III. ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met
ingang van 21 maart 1995;

IV. kent daarbij aan E ten laste van S een vergoeding toe van ƒ
15.000,= bruto.

Compenseert de proceskosten in dier voege, dat iedere partij haar eigen
kosten draagt.

Rechters

Mr Hillen