Instantie: Rechtbank Zutphen, 9 maart 1995

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn 20 jaar getrouwd geweest en hebben twee minderjarige
kinderen van 14 en 17 jaar oud. De rechtbank oordeelt dat de vrouw met
haar eigen inkomen behoefte heeft aan een bijdrage. De rechtbank heeft
daarbij gelet op het gezamenlijke inkomen van partijen tijdens het
huwelijk, waardoor zij meer welstand hadden dan de vrouw thans met haar
eigen inkomen heeft. Alimentatie wordt ƒ 19,=

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen ter
griffie op 22 augustus 1994; -het exploit van betekening van 30 augustus
1994; -het verweerschrift, ingekomen ter griffie op 9 november 1994; -de
tussenbeschikking van deze rechtbank van 11 november 1994; -de brief met
bijlage van mr. Verhoef van 19 januari 1995; -de brieven met bijlagen van
mr. Roossien van 20 en 26 januari 1995; -het proces-verbaal van de
behandeling ter terechtzitting op 25 januari 1995.

De vaststaande feiten:

Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit en zijn op met elkander
gehuwd in gemeenschap van goederen. Uit dit huwelijk zijn twee thans nog
minderjarige kinderen geboren. , geboren te gemeente op en ,
geboren te gemeente op en

Het verzoek:

De vrouw verzoekt: a tussen partijen de echtscheiding, subsidiair de
scheiding van tafel en bed uit te spreken, b haar te benoemen tot voogdes
over minderjarige kinderen van partijen en de man tot toeziend voogd;
subsidiair bij scheiding van tafel en bed te bepalen dat zij de ouderlijke
macht zal uitoefenen, c te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de
kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen dient te betalen een
bedrag van ƒ 350,= per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te
voldoen, d de man te veroordelen om aan haar tot haar levensonderhoud ƒ
415,= per maand uit te keren, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. e
de verdeling van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap te
bevelen met benoeming van een notaris en onzijdige personen, f de
beschikking voor zover deze betrekking heeft op het onder b, c en d
verzochte uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Zij stelt naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven dat het
huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht, dat zij en de kinderen
behoefte hebben aan en de man voldoende draagkracht heeft voor gevraagde
bijdragen.

Het verweer:

De man voert uitsluitend verweer tegen de door de vrouw verzochte bijdrage
in de kosten van haar levensonderhoud en de bijdrage in de kosten van de
verzorging en opvoeding van de beide kinderen. Hij vraagt de rechtbank het
verzoek tot vaststelling van deze bijdragen af te wijzen, subsidiair de
bijdragen voor de kinderen op ƒ 300,= per kind per maand vast te stellen.
Hij stelt dat de vrouw gelet op haar eigen inkomen van ƒ 1.204,= netto per
maand geen behoefte heeft aan een bijdrage van hem in haar kosten van
levensonderhoud, en dat zij gaat samenwonen met een nieuwe partner. Voorts
stelt hij onvoldoende draagkracht te hebben voor de gevraagde
alimentaties.

De beoordeling:

Nu de man niet betwist dat het huwelijk met de vrouw duurzaam is
ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.

De met de hoofdvoorziening samenhangende nevenvoorziening tot verdeling
van de huwelijksgoederengemeenschap is eveneens voor toewijzing vatbaar,
nu de man daartegen geen verweer voert.

De man voert evenmin verweer tegen de door de vrouw voorgestelde
gezagsvoorziening over de minderjarige kinderen van partijen.

De beide minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over
het gezag aan de rechtbank kenbaar te maken.

De rechtbank, gehoord de Raad voor de Kinderbescherming, acht de door de
vrouw voorgestelde regeling in het belang van de minderjarigen, zodat als
volgt wordt beslist.

De behoefte van de kinderen aan een bijdrage wordt door de man niet
betwist zodat die in rechte vaststaat.

Met betrekking tot de behoefte van de vrouw aan een bijdrage is de
rechtbank van oordeel dat de vrouw met haar eigen inkomen van ƒ 1.204,=,
netto per maand behoefte heeft aan een bijdrage van de man. De rechtbank
heeft daarbij gelet op het gezamenlijk inkomen van partijen tijdens hun
huwelijk, waardoor zij meer welstand hadden dan de vrouw thans met haar
eigen voormelde inkomen heeft. Verder is de rechtbank van oordeel dat de
door de door de vrouw voor de kinderen te ontvangen kinderbijslag en de
bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding het inkomen
van de vrouw niet zullen verhogen, omdat deze bedragen aan de kinderen ten
goede dienen te komen.

Het standpunt van de man dat de vrouw binnenkort gaat samenwonen met een
nieuwe partner waardoor volgens de man de vrouw geen behoefte meer heeft
aan een bijdrage van hem verwerpt de rechtbank, nu de vrouw de gestelde
samenwoning heeft betwist en de man zijn stelling niet heeft onderbouwd.

Partijen zijn verdeeld over de draagkracht van de man. Met name
verschillen partijen van mening over de vraag -nu de man toescheiding van
de echtelijke woning in het kader van de verdeling aan zich verlangt- in
hoeverre de verhoging van de woonlast van de man na uitkering aan de vrouw
van haar aandeel van ƒ 112.500,= in de overwaarde van de woning ten laste
van de draagkracht van de man mag komen. De vrouw stelt dat niet met de
hogere woonlast mag worden gerekend.

De verhoging van de woonlast, die het gevolg is van een verhoging van de
hypothecaire lening in verband met de uitkering aan de vrouw, kan de man
ten laste van zijn draagkrachtloos inkomen brengen voor zover deze last
gelet op zijn inkomen en zijn overige lasten redelijk is. De rechtbank is
van oordeel dat de aangevoerde woonlasten die ƒ 892,= netto per maand
bedraagt inclusief overige eigenaarslasten in deze situatie redelijk is.

Op grond van de door de man overgelegde jaaropgaven van zijn inkomen bij
de gemeente en zijn uitkering van het ABP stelt de rechtbank vast dat
de man een jaarinkomen heeft van in totaal circa ƒ 53.500,=, dat is met
inbegrip van vakantiegeld, bijdrage van de werkgever in de premie
ziektekostenverzekering, overhevelingstoeslag en na vermindering met de
pensioenpremie en de vereveningsbijdrage.

Rekeninghoudend met het forfait arbeidskosten, het huurwaardeforfait van
ƒ 1.680,=, de hypotheekrente die thans ƒ 3.000,= per jaar bedraagt, de
buitengewone lastenaftrek in verband met de door de man voor de beide
kinderen te betalen bijdrage, de belastingvrije som van ƒ 6.074,= bedraagt
het netto besteedbaar maandinkomen van de man in de huidige situatie ƒ
3.045,= en ƒ 3.307,= indien de hypotheekrente ƒ 1.238,58 per maand
bedraagt en wordt uitgegaan van de buitengewone lastenaftrek in verband
met de door de man voor een kind te betalen kinderbijslag.

Voor de berekening van de draagkracht van de man rekent de rechtbank met
de navolgende door de man gestelde maandelijkse lasten, die behoudens de
hiervoor beoordeelde stelling niet door de vrouw zijn betwist: -de
bijstandsnorm voor een alleenstaande van ƒ 1.331,66; -de hypotheekrente
van ƒ 1.238,58 te verminderen met de gemiddelde landelijke huur van ƒ
335,42; -f 150,= aan overige eigenaarslasten; -f 80,= aan kosten voor de
omgangsregeling; -f 227,70 aan premie ziektekostenverzekering volgens de
jaaropgave van de man, na verrekening van de nominale premies nu deze
reeds in de bijstandsnorm zijn verdisconteerd.

De rechtbank houdt verder rekening met de door de man opgevoerde ƒ 150,=
per maand voor de kosten van huishoudelijke hulp, gelet op de handicap van
de man en de omstandigheid dat er tijdens het huwelijk van partijen ook
huishoudelijke hulp aanwezig was.

Nu de vrouw ter terechtzitting de wens heeft uitgesproken en de man
daarmee akkoord is gegaan, dat de pony van de dochter van partijen ergens
anders dan bij de man zal worden gestald en de vrouw heeft verklaard in
de toekomst de lasten daarvan te zullen dragen, houdt de rechtbank geen
rekening met de door de man voor de pony gestelde uitgaven.

De rechtbank houdt evenmin rekening met de door de man gestelde uitgave
van ƒ 85,= per maand aan verwervingskosten, nu hij niet heeft aangetoond
noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij deze kosten feitelijk maakt.

Van de draagkracht is 60% per maand voor alimentatie beschikbaar.

Zolang de man de huidige hypotheekrente van ƒ 250,= per maand betaalt
naast de hierboven vermelde lasten, met uitzondering van de hogere
hypotheekrente, heeft de man draagkracht om met ƒ 350,= per maand per kind
bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de beide
minderjarige zoals door de vrouw verzocht en met ƒ 19,= per maand in de
kosten van levensonderhoud van de vrouw.

Vanaf het moment dat de man de hogere hypotheekrente betaalt en rekenend
met de hierboven vermelde lasten, heeft de man ruimte om met ƒ 280,= per
maand bij te dragen, welke bedrag de rechtbank ten behoeve van het jongste
kind van partijen zal vaststellen.

De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze, omdat
zij zijn gemaakt tussen echtelieden.

De beslissing:

De rechtbank: Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man op
in de gemeente Voorst met elkaar gehuwd.

Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, aan
de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 19,= (negentien
gulden) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, welk bedrag op
nihil wordt gesteld ingaande de dag waarop de echtelijke woning aan de
te Terwolde, gemeente Voorst, in het kader van de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap aan de man is toebedeeld en de man aan de
vrouw haar aandeel in de overwaarde van ƒ 112.500,= heeft uitgekeerd.

Veroordeelt de echtelieden om, nadat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, met elkaar over te
gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Benoemt, indien de echtelieden niet binnen 14 dagen na inschrijving van
deze beschikking daaromtrent anders zijn overeengekomen, notaris mr. G.J.
Drimmelen ter standplaats tot de notaris ten overstaan van wie de
werkzaamheden van verdeling zullen plaatshebben op de door de notaris te
bepalen plaats en tijd.

Benoemt als onzijdige personen mr J.H. Hermsen, advocaat te Zutphen, om
de vrouw en mr. A.J. Zeyl, advocaat te Zutphen om de man als bewindvoerder
op de voet van artikel 3:181 Burgerlijk Wetboek te vertegenwoordigen
indien een van hen in gebreke blijft op de voor die verdeling bepaalde
tijd en plaats te verschijnen, of verschenen zijnde, mocht weigeren aan
de verdeling mee te werken.

Benoemt over de minderjarige kinderen van partijen:

geboren te gemeente op en geboren te gemeente op tot
voogdes; de vrouw, en tot toeziend voogd: de man.

Beveelt dat de minderjarigen, indien zij zich niet reeds bevinden in de
feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder, aan deze zullen
worden afgegeven.

Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij begint als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen aan
de vrouw zal betalen ƒ 350,= (driehonderdvijftig gulden) per maand per
kind, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen, welke
bijdrage op het moment dat de echtelijke woning van partijen aan de
te Terwolde, gemeente Voorst, in het kader van de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap aan de man is toegescheiden en de man aan de
vrouw haar aandeel in de overwaarde ad ƒ 112.500,= heeft uitgekeerd, wordt
gewijzigd in ƒ 280,= (tweehonderdtachtig gulden) per maand ten behoeve van
het jongste minderjarige kind van partijen.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing over de
alimentatie voor de vrouw, het gezag over genoemde minderjarigen en de
voor die minderjarigen te betalen alimentatie uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft.

Rechters

Mr T. Reichardt