Instantie: Gerechtshof ‘s-Gravenhage, 3 maart 1995

Instantie

Gerechtshof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


Tussenvonnis. De man erkent de verwekker van de kinderen te zijn. Het Hof
verwijst naar een arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1995, RvdW 1995, nr.
33, waar de Hoge Raad oordeelt dat er sprake is van een ongelijk -en op het
punt van de verjaring niet te rechtvaardigen- behandeling van kinderen die
wel en kinderen die niet in een familierechtelijke betrekking tot hun
biologische vader staan voor wat betreft de onderhoudsverplichting. De vrouw
is ontvankelijk in haar vordering.

Volledige tekst

Het geding

Bij exploit van 15 maart 1993 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het
vonnis van de arrondissementsrechtbank te Den Haag, op 14 december 1992
tussen de partijen gewezen. Tegen dat vonnis heeft zij twee grieven
aangevoerd, waarvan een door de man is bestreden. Vervolgens hebben partijen
de procesdossiers aan het hof overgelegd voor arrest.

Beoordeling van het hoger beroep

1. R.K. en S. W. H. -geboren op respectievelijk 17 september 1975 en 25
november 1979- zijn de natuurlijke dochters van de vrouw en zijn door niemand
erkend. De moeder is voogdes over de jongste dochter en was tot de datum van
haar meerderjarigheid voogdes over de oudste dochter. De vrouw vordert een
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen -naar het
Hof aanneemt vanaf de datum van betekening van de inleidende dagvaarding, te
weten 15 januari 1992 -van ƒ 125,- per maand en per kind. Indien de vordering
wordt toegewezen, geldt de rechterlijke beslissing krachtens het bepaalde in
artikel 1:395b, eerste lid, van het Burgerlijke Wetboek als een tot bepaling
van het bedrag ter zake van levensonderhoud en studie als in artikel 1:395a
bedoeld.

2. De man erkent dat hij de verwekker van de kinderen is (memorie van
antwoord, nr. 7). Het vaderschap van de man staat hiermede vast.

3. Grief 1 verstaat het hof aldus dat het bepaalde in artikel 1:405, tweede
lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet kan worden ingeroepen tegen een
rechtsvordering, waarbij het uitsluitend om een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de kinderen gaat, hetgeen te dezen het geval is,
nu de man erkent dat hij de verwekker van de kinderen is.
In dat geval is volgens het hof sprake van een ongelijke -en op het punt van
de verjaring niet te rechtvaardigen- behandeling van kinderen die wèl en
kinderen die niet in een familierechtelijke betrekking tot hun biologische
vader staan voor wat betreft de onderhoudsverplichting van de vader jegens
die kinderen. De juistheid van deze opvatting is onlangs bevestigd in het
arrest van de Hoge Raad van 20 januari 1995 (Rechtspraak van de Week 1995,
nr. 33). De vrouw is derhalve ontvankelijk in haar vordering tot voorziening
in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tegen de man. Grief
1 is mitsdien gegrond, zodat het bestreden vonnis dient te worden vernietigd.

4. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen ten einde de partijen in de
gelegenheid te stellen bewijsstukken over te leggen omtrent hun inkomsten en
lasten vanaf 15 januari 1992. De vrouw wordt voorts verzocht de behoefte van
de kinderen met bewijsstukken te staven.

5. De oudste dochter is op 17 september 1993, dus tijdens de lopende
procedure, meerderjarig geworden. De vrouw wordt verzocht een machtiging van
die dochter om haar tijdens het verloop van de procedure vanaf de datum van
haar meerderjarigheid te vertegenwoordigen over te leggen (vgl. HR 6 april
1990 en 15 juni 1990, NJ 1990, 731).

Beslissing

Het Hof:

vernietigt het vonnis van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage, op 14
december 1992 tussen de partijen gewezen, en opnieuw rechtdoende:

verklaart de vrouw ontvankelijk in haar vordering tot voorziening in de
kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen tegen de man;

verwijst de zaak naar de rol van donderdag 20 april 1995 ter fine als
voormeld;

houdt iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mrs von Brucken Fock, Borgesius en Van den Wildenberg