Instantie: Rechtbank Zutphen, 23 februari 1995

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn een jaar getrouwd geweest en hebben twee kinderen van een
jaar. De man verzoekt de alimentatie te limiteren tot een jaar omdat het
huwelijk korter duurde dan vijf jaar en partijen niet meer samenwoonden
bij de geboorte van de kinderen. De rechtbank overweegt dat art. 1:157,
lid 6 BW alleen van toepassing is wanneer uit het huwelijk geen kinderen
zijn geboren. Of partijen bij de geboorte van de kinderen al dan niet
samenwoonden, wordt als niet op het recht gebaseerd, verworpen.
Alimentatie ƒ 300,=.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 17
maart 1994 -het exploit van betekening van 25 maart 1994 -het
verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 april 1994 -de stukken,
betrekking hebbend op de voorlopige voorzieningen -de brief met bijlagen
van mr. Onland van 29 november 1994 -het proces-verbaal van de
behandeling ter terechtzitting op 4 januari 1995.

De vaststaande feiten:

Partijen zijn op in algehele gemeenschap met elkaar gehuwd. Zij hebben
beiden de Nederlandse nationaliteit.

De wettige minderjarige kinderen van partijen zijn: – – beiden geboren te
.

Het verzoek:

De vrouw verzoekt: -uit te spreken de echtscheiding subsidiair scheiding
van tafel en bed tussen partijen, -de vrouw te benoemen tot voogdes en de
man tot toeziend voogd over de minderjarige kinderen van partijen, -te
bepalen dat de man aan de vrouw als voogdes een bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding van de minderjarigen zal dienen te betalen ad ƒ
250,= per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, -te
bepalen dat de man ten behoeve van de kosten van levensonderhoud van de
vrouw bij vooruitbetaling aan haar zal dienen te betalen een bedrag van
ƒ 300,= per maand, -te bevelen de verdeling ten overstaan van een notaris
van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap met
benoeming van een notaris en onzijdige personen volgens de bepalingen der
wet, -te bepalen dat de vrouw na inschrijving van de
echtscheidingsbeschikking huurster zal zijn van de voormalige echtelijke
woning gelegen aan de .

Zij stelt, naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergeven, dat het
huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Voorts voert de vrouw aan dat
zij en de minderjarigen behoefte hebben aan de verzochte bijdragen en dat
de man in staat is die bijdragen te betalen.

Het verweer:

De man heeft verweer gevoerd tegen de door de vrouw verzochte bijdrage in
de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van
partijen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw. Hij
verzoekt de rechtbank deze alimentatievorderingen, gezien de zeer korte
duur van het huwelijk van partijen, te beperken tot de duur van een jaar.

De beoordeling:

Het gestelde met betrekking tot de nationaliteit, de huwelijksvoltrekking
en het huwelijksgoederenregime van de echtelieden en de geboorte van hun
thans nog minderjarige kinderen staat als niet weersproken -en, voor zover
nodig, gestaafd door de overgelegde authentieke bescheiden- vast.

Nu door de man niet is betwist dat het huwelijk met de vrouw duurzaam is
ontwricht, is het verzoek tot echtscheiding voor toewijzing vatbaar.

De met de hoofdvordering samenhangende nevenvoorziening tot verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap en het verzoek te bepalen dat de vrouw
huurster zal zijn van de echtelijke woning van partijen zijn eveneens voor
toewijzing vatbaar, nu daartegen geen verweer is gevoerd.

De man heeft geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw te
bepalen dat de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd zal worden
benoemd over de minderjarige kinderen van partijen. Ter terechtzitting is
door de vrouw aangevoerd dat zij, anders dan aanvankelijk door haar is
verzocht, niet wenst dat de man tot toeziend voogd zal worden benoemd. De
vrouw heeft hiervoor geen reden aangegeven. Nu de vrouw geen formeel,
onderbouwd wijzigingsverzoek heeft ingediend en zij geen voorstel heeft
gedaan ten aanzien van een eventuele andere toeziend voogd, zal de
rechtbank terzake van het uit te oefenen gezag beslissen overeenkomstig
het in het verzoekschrift vermelde verzoek van de vrouw, nu zij dit in het
belang van de minderjarigen acht en de rechtbank ook ambtshalve niet is
gebleken dat het niet in het belang van de minderjarige kinderen zou zijn,
wanneer de man met de toeziende voogdij wordt belast.

Als niet weersproken staat tussen partijen vast dat zij op 26 maart 1993
zijn gehuwd. Artikel 1:157, zesde lid van het Burgerlijk Wetboek, waarin
is bepaald dat, indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan
vijf jaar, de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege eindigt na
het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het
huwelijk, gaat slechts op wanneer uit het huwelijk geen kinderen zijn
geboren. De stelling van de man dat voor limitering van voornoemde
verplichting beslissend is of partijen tijdens de geboorte van de kinderen
al dan niet samenwonen, wordt dan ook als niet op het recht gebaseerd
verworpen. Als niet weersproken staat vast dat de minderjarige kinderen
op 3 mei 1994, dus tijdens het huwelijk van partijen, zijn geboren. De
door de man verzochte limitering zal derhalve worden afgewezen.

Nu de man de hoogte van de door de vrouw verzochte bijdrage in de kosten
van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen en
de bijdrage in de kosten van haar eigen levensonderhoud niet betwist,
zullen deze bijdragen worden toegewezen als door de vrouw is verzocht.

De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze, omdat
zij zijn gemaakt tussen echtelieden.

De beslissing:

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man, met elkaar
gehuwd.

Veroordeelt de echtelieden om, nadat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, met elkaar over te
gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Benoemt, indien de echtelieden niet binnen veertien dagen na inschrijving
van deze beschikking daaromtrent anders zijn overeengekomen, notaris mr.
F.V.J. Buitink ter standplaats Winterswijk, tot de notaris ten overstaan
van wie de werkzaamheden van verdeling zullen plaatshebben op de door de
notaris te bepalen plaats en tijd.

Benoemt als onzijdige personen mr. B.A.I. Baks, advocaat te Winterswijk,
om de vrouw en mr J.P. Wolters, advocaat te Winterswijk, om de man als
bewindvoerder op de voet van artikel 3:181 Burgerlijk Wetboek te
vertegenwoordigen indien een van hen in gebreke blijft op de voor die
verdeling bepaalde plaats en tijd te verschijnen, of verschenen zijnde,
mocht weigeren aan de verdeling mee te werken.

Bepaalt dat de vrouw met ingang van de dag waarop deze beschikking in
kracht van gewijsde zal zijn gegaan huurster zal zijn van de woning aan
de .

Benoemt over de minderjarige kinderen:

beiden geboren te tot voogdes: de vrouw, wonende te en tot
toeziend voogd: de man, wonende te . Beveelt dat de minderjarige
kinderen, indien zij zich niet reeds bevinden in de feitelijke macht van
de met het gezag beklede ouder, aan deze zullen worden afgegeven.

Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij zal aanvangen
als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van genoemde
minderjarigen en aan de vrouw zal betalen ƒ 250,= (tweehondervijftig
gulden) per maand per kind, voor de toekomst telkens bij vooruitbetaling
te voldoen.

Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand, aan
de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 300,= (driehonderd
gulden) per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de gezagsvoorziening en de
alimentatieveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders verzochte.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met de
eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten laste van
de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij deze
beschikking opgelegde alimentatieplicht.

Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan de executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.

Rechters

mr. R.B.M. Keurentjes