Instantie: Hof ‘s-Hertogenbosch, 31 januari 1995

Instantie

Hof ‘s-Hertogenbosch

Samenvatting


Het beklag richt zich tegen de weigering van de officier van justitie een
strafvervolging in te stellen tegen beklaagden voor het plegen van ontucht
jegens haar minderjarige dochter (twee jaar oud).
Het jeugdige slachtoffer zelf kan niet worden gehoord omdat dat onvoldoende
zou opleveren. Het hof is daarom van oordeel dat er aldus onvoldoende bewijs
voorhanden is om met enige kan op succes een vervolging tegen beklaagden in
te stellen. (Ook klaagschrift eiseres is opgenomen).

Volledige tekst

Hof ‘s-Hertogenbosch 31 januari 1995
De feitelijke gang van zaken
Op 19 oktober 1993 heeft klaagster bij de politie aangifte gedaan van
ontucht, in de periode gelegen tussen 1 januari 1993 en 19 oktober 1993 door
beklaagden jegens haar minderjarige dochter gepleegd.
In een brief van 4 augustus 1994 heeft de officier van justitie de
raadsvrouwe van klaagster bericht geen vervolging tegen beklaagden in te
zullen stellen wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
Hierop is in een klaagschrift van 31 augustus 1994, op 1 september 1994 ter
griffie van dit hof binnengekomen, namens klaagster het hof verzocht alsnog
de door klaagster verlangde vervolging van beklaagden te bevelen.
De procureur-generaal heeft in zijn schriftelijk verslag van 24 oktober 1994
het hof geraden het beklag ongegrond te verklaren, op dezelfde gronden als
door de officier van justitie aangevoerd.
Op 9 januari 1995 is klaagster in raadkamer van dit hof op het namens haar
ingediende beklag gehoord.
De beoordeling
Klaagster beklaagt zich erover dat de officier van justitie geen vervolging
tegen beklaagden heeft ingesteld, die ervan werden verdacht in bovengenoemde
periode ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met de destijds 2-jarige
dochter van klaagster en beklaagde.
Klaagster stoelt haar vermoeden, dat beklaagden zich zouden hebben schuldig
gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met haar dochter, onder
meer op afwijzend gedrag van haar dochter ten opzichte van beklaagden en op
de schriftelijke verklaring van een arts, waaruit blijkt dat er `iets gebeurd
zou kunnen zijn’. Uit het dossier blijkt dat er in een vroeg stadium contact
is geweest tussen politie en justitie. De behandelende artsen zijn gehoord,
maar konden niets naders verklaren.
Het slachtoffer zelf is niet verhoord, maar uit navraag van de
procureur-generaal bij de kindvriendelijke verhoorstudio te Eindhoven,
gespecialiseerd in het verhoren van zeer jonge kinderen, blijkt dat een
eventueel af te nemen verhoor van een zo jeugdig persoon als in casu, met
name ook gelet op de gestelde pleegperiode, een verklaring zou opleveren, die
zeker niet geschikt zou zijn om in een strafproces als bewijsmiddel te worden
gebezigd.
Het hof is met de officier van justitie en de procureur-generaal van oordeel
dat er aldus onvoldoende bewijs voorhanden is om met enige kans op succes een
vervolging tegen beklaagden in te doen stellen. Redelijkerwijze kan ook niet
worden verwacht dat nader onderzoek in welke zin dan ook meer duidelijkheid
zou kunnen verschaffen.
Het beklag dient derhalve ongegrond te worden verklaard en te worden
afgewezen.
De beslissing
Het hof wijst het beklag als ongegrond af.
Klaagschrift eiseres ex artikel 12 Sv, 31 augustus 1994, aan Hof
‘s-Hertogenbosch.

Eiseres geeft eerbiedig te kennen:
1. Dat klaagster op 19 oktober 1993 aangifte heeft gedaan bij de
gemeentepolitie te W. terzake van ontuchtige handelingen met haar
minderjarige dochter (…) tussen vrijdag 1 januari 1993 en dinsdag 19
oktober 1993, gepleegd door de vader (…) en de opa (…);
2. Dat deze verdachten niet in voorlopige hechtenis hebben gezeten, maar op
uitnodiging zijn gehoord door de politie en ontkenden;
3. Dat de Officier van Justitie op 4 augustus 1994 de aangifte heeft
geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (productie 1);
4. Dat klaagster echter belang heeft bij de vervolging van voormelde
verdachten ter wille van het verwerkingsproces;
5. Dat de bewijsrechtelijke mogelijkheden onvoldoende zijn onderzocht om de
navolgende redenen;
6. Dat immers de verdachten op uitnodiging zijn gehoord en niet in voorlopige
hechtenis hebben gezeten, zodat een ontkenning voor hen makkelijk was vol te
houden, hetgeen anders is tijdens een inverzekeringstelling;
7. Dat voorts uit de bekende stukken niet blijkt, dat de huisarts, (…),
niet is gehoord, hoewel er wel een doktersverklaring d.d. 15 oktober 1993 aan
het proces-verbaal is gehecht, die voldoende aanleiding daartoe zou kunnen
geven en ondanks het verzoek van verbalisant;
8. Dat evenmin is gehoord juffrouw (…) en/of juffrouw (…) tegen wie
minderjarige (…) heeft verklaard, dat Papa haar pijn heeft gedaan;
9. Dat moeder en dochter na het bekend worden van ontuchtige handelingen in
therapie zijn gegaan bij (…) maatschappelijk werkster bij (…);
10. Dat (…) tijdens een van de gesprekken verschoond moest worden, maar
pertinent weigerde haar beentjes uit elkaar te doen, zodat moeder en
maatschappelijk werkster (…) geen schone luier konden omdoen;
11. Dat dit is gebeurd kort na de ontuchtige handelingen;
12. Dat deze maatschappelijk werkster niet is gehoord ondanks verzoeken
daartoe;
13. Dat een politie-ambtenaar een kind beneden vier jaar niet mag horen en
dit alleen mogelijk is door een hulpverlener;
14. Dat dit alsnog gerealiseerd kan worden in de speciale verhoorstudio voor
kinderen te Eindhoven, maar dit pas mogelijk is na heropening van het
onderzoek;
Weshalve
klaagster Uw Gerechtshof eerbiedig verzoekt haar al dan niet tezamen met haar
advocaat in de gelegenheid te stellen het beklag in de Raadkamer toe te
lichten en te bevelen, dat de verlangde vervolging wordt ingesteld cq
voortgezet terzake van het feit, waarop het beklag betrekking heeft.

Rechters

Mrs. Kok (pres), Wetzels, Walstock