Instantie: Rechtbank Zutphen, 29 december 1994

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Eiseres wordt met een acute psychose in 1989 vrijwillig opgenomen in de
gesloten afdeling van een psychiatrisch ziekenhuis voor haar eigen
veiligheid. Zij krijgt medicijnen toegediend. De eerste dag wordt zij
verkracht en aangerand door twee medepatienten. Dezelfde avond vertelt ze
dat tegen haar zus. Die spreekt de verpleging daarop aan maar volgens de
verpleging kon dit niet zijn gebeurd en zou eiseres hallucineren. De
volgende dag wordt het weer ter sprake gebracht bij de psychiater die ook
niet reageert.

Hetzelfde gebeurt bij de arbeidstherapeut. Anderhalf jaar later doet
eiseres aangifte. Beide mannen worden verhoord en een van hen bekent de
aanranding. Bij het personeel was bekend dat deze mannen zwakzinnig zijn
en in seksueel opzicht ontremd. De zaak wordt geseponeerd. Dan begint
eiseres een civiele procedure tegen het ziekenhuis. De vordering wordt
afgewezen omdat niet voldoende is aangetoond dat er sprake is van enig
tekortschieten terzake van toezicht of preventie van dergelijke
gebeurtenissen. Volgens de rechter komt aan de inrichting ten aanzien van
de bewegingsvrijheid van patienten een zekere beoordelingsvrijheid toe.
Door eiseres is onvoldoende aangegeven welke maatregelen de instelling had
moeten treffen.

Volledige tekst

1. Het verloop van de procedure

Dit verloop blijkt uit: -de dagvaarding d.d. 21 juli 1993 -de conclusie
van eis -de conclusie van antwoord -de conclusie van repliek -de conclusie
van dupliek

2. De vaststaande feiten

2.1. Eind mei, begin juni 1989 is B op vrijwillige basis opgenomen geweest
in het algemeen psychiatrisch ziekenhuis te Deventer. B was psychotisch.
Zij heeft ongeveer vijf weken verbleven op de gesloten afdeling Centrale
Opname.

2.2. Op 27 januari 1992 heeft B aangifte gedaan bij de politie te Deventer
terzake van verkrachting en feitelijke aanranding der eerbaarheid door
twee medepatienten van het ziekenhuis, R en E, welke feiten zouden zijn
gepleegd op de eerste dag van haar opname.

2.3. De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd.

3. De vordering

3.1. B vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de
Stichting zal veroordelen om aan haar te betalen een bedrag groot ƒ
15.000,= , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 juni 1993 tot
aan de dag der algehele voldoening met haar veroordeling in de kosten van
het geding.

3.2. B legt aan haar vordering de navolgende stellingen ten grondslag.

3.3. Het is aan (personeel van) de Stichting te verwijten dat het seksueel
contact heeft kunnen plaatsvinden. Het personeel heeft onvoldoende
toezicht gehouden en/of aan E en R een ontoelaatbare bewegingsvrijheid
gelaten. Hoewel B aan de behandelend psychiater en later aan de
arbeidstherapeut heeft verteld wat er met haar was gebeurd, is er door de
stichting geen enkele actie ondernomen. De onrechtmatige gedraging van de
Stichting heeft smart en derving van levensvreugde opgeleverd en levert
dit thans nog op.

4. Het verweer

4.1. De Stichting concludeert dat de rechtbank de vordering van B afwijst,
hetzij door haar niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, hetzij
door haar deze te ontzeggen met haar veroordeling in de kosten van het
geding.

4.2. De Stichting voert de navolgende verweren aan.

Het staat niet vast dat de gebeurtenissen zoals door B geschetst, in het
bijzonder in haar aangifte bij de politie zich daadwerkelijk zo hebben
afgespeeld.

Er worden geen concrete feiten of omstandigheden aangevoerd die wijzen op
enige (organisatorisch) tekort schieten terzake van toezicht of preventie
van gebeurtenissen als door B gerelateerd.

Uit de aangifte blijkt niet duidelijk dat er sprake is van verkrachting
stricto sensu. De vraag rijst dan of en in hoeverre sprake is van een van
de gestelde gebeurtenissen toe te rekenen smart en derving van
levensvreugde. Voorts wordt de immateriele schade op geen enkele wijze
onderbouwd.

Uiterst subsidiair bestrijdt de Stichting de gerechtigtvaardigheid en de
omvang van het gevorderde smartegeld.

5. De beoordeling van het geschil

5.1 Ingevolge artikel 68a van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek
wordt het onderhavige geschil beheerst door het recht van voor 1 januari
1992.

5.2 Voor aansprakelijkheid van de Stichting voor het door B geschetste
misbruik, is nodig dat komt vast te staan dat de Stichting of haar
personeelsleden zijn te kort geschoten in het treffen van maatregelen die
redelijkerwijze van hen konden worden gevergd teneinde die gebeurtenis te
voorkomen.

Met de Stichting is de rechtbank van oordeel dat B haar stelling dat het
personeel onvoldoende toezicht heeft gehouden en/of dat aan de betrokken
medepatienten teveel vrijheid is gelaten niet althans onvoldoende heeft
onderbouwd met feitelijkheden, waaruit – indien deze zouden komen vast te
staan – zou kunnen blijken dat de Stichting enigerlei verwijt kan worden
gemaakt in gemelde zin. B noemt in dit verband slechts dat van R algemeen
bekend was dat hij niet van vrouwen kon afblijven en dat B toen zij
misbruikt werd, versuft was door medicijnen en op een gesloten afdeling
verbleef. De rechtbank overweegt hieromtrent, dat (op gesloten afdelingen)
in instellingen als de onderhavige vaker patienten met eigenschappen als
die van R verblijven en dat doorgaans bij psychotische patienten medicatie
wordt toegepast.

Voorts komt deze instellingen met betrekking tot aan de patienten
toekomende bewegingsvrijheid – anders dan B meent ook binnen de instelling
-, een zekere beoordelingsvrijheid toe. B had – in dit licht beschouwd –
feitelijk en concreet moeten aangeven welke maatregelen de personeelsleden
in dit specifieke geval verzuimd hebben te treffen of hoe zij anderszins
onzorgvuldig gehandeld hebben, dan wel welk gebrek in de organisatie de
Stichting in het onderhavige geval te verwijten valt.

5.3 B heeft nog aangevoerd, dat de Stichting geen actie heeft ondernomen
nadat B aan de psychiater en de arbeidstherapeut had verteld wat er zich
had voorgedaan. Het enkele verzuimen van het geven van nazorg in de
ruimste zin zoals de rechtbank de stelling van B leest – welk verzuimen
overigens door de Stichting wordt betwist – kan niet gekwalificeerd worden
als onrechtmatig handelen.

5.4 Uit het bovenstaande volgt dat de vordering reeds hierom zal worden
afgewezen. De overige weren van de Stichting behoeven derhalve geen
bespreking.

5.5 B zal als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het geding
worden veroordeeld.

De beslissing

De rechtbank, rechtdoende,

Wijst de vordering af.

Veroordeelt B in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van
de Stichting begroot op ƒ 350,= aan verschotten en op ƒ 1.240,= aan
salaris voor de procureur.

Noot De rechtbank, die er ondanks het verweer van de Stichting blijkbaar
wel degelijk van uitging dat eiseres door mede-patinten was misbruikt,
vond dat zij feitelijk en concreet had moeten aangeven welke maatregelen
de personeelsleden van de Stichting in dit specifieke geval verzuimd
hadden te treffen. Een recentelijk gepubliceerd arrest (HR 12 mei 1995,
NJ 1996, 118) werpt een ander licht op deze zaak. Deze uitspraak betreft
de aansprakelijkheid van een stichting, die een kinder- en
jeugdpsychiatrisch ziekenhuis exploiteerde, voor door een patientje aan
derden toegebrachte (brand)schade. In zijn conclusie bij dit arrest merkt
Advocaat-Generaal Hartkamp op dat zowel naar huidig als naar oud recht
geldt, dat onder omstandigheden een ziekenhuis of instelling aansprakelijk
kan zijn wegens onvoldoende toezicht op patinten die schade aan derden
(ook mede-patienten zijn m.i. ‘derden’; gdj) hebben veroorzaakt.

Of en in hoeverre op een instelling een zorgverplichting, gericht op het
treffen van maatregelen ter voorkoming van schadeveroorzaking, rust zal,
aldus Hartkamp, afhangen van de omstandigheden van het geval. Tot de
relevante factoren rekent deze AG onder meer: het gevaar van de geestelijk
gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal
verwezenlijken; de aard van de geestesziekte; de persoonlijkheid en de
leeftijd van de geestelijk gestoorde; eerder schadeveroorzakend gedrag en
de mogelijkheid en de bezwaarlijkheid van het nemen van
voorzorgsmaatregelen. De Hoge Raad volgde in dit geval het arrest van het
gerechtshof te Leeuwarden, dat de vordering van de benadeelde had
toegewezen. Daarbij merkte de HR (in rechtsoverweging 3.7) op, dat het
Hof niet nader aan had behoeven te geven welke specifieke maatregelen het
op het oog had, waar het nadere maatregelen van het ziekenhuis eiste, die
redelijkerwijs hadden kunnen voorkomen dat de patient de schade
veroorzaakte. Dat zou betekenen dat de eis van de Zutphense rechtbank, dat
eiseres dan maar had moeten aangeven welke voorzorgsmaatregelen de
Stichting had moeten nemen, ten onrechte is gesteld. De huidige wet kent
geen (risico)aansprakelijkheid van instellingen als psychiatrisch
ziekenhuizen voor fouten van hun patienten. In zijn bovengenoemde
conclusie stelt Hartkamp vast dat een dergelijke, door Schoonenberg
voorgestelde aansprakelijkheid door de wetgever is verworpen.

De AG wijst er op dat in Frankrijk en Duitsland de aansprakelijkheid van
(psychiatrische) instellingen voor fouten van geestelijk gestoorden meer
is uitgewerkt. Onder het huidige Nederlandse recht (op het Zutphense geval
is nog het oude onrechtmatige daad-recht, nl. dat van voor 1 januari 1992
van toepassing) zijn verpleegden persoonlijk voor hun onrechtmatige daden
aansprakelijk, ook als zij aan een geestelijk gebrek lijden. Artikel 6:
165 BW lid 1 luidt immers: ‘De omstandigheid dat een als een doen te
beschouwen gedraging van een persoon van veertien jaar of ouder verricht
is onder invloed van een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, is geen
beletsel haar als een onrechtmatige daad aan de dader toe te rekenen’.

Dat een dergelijk persoon op basis van artikel 39 Sr strafrechtelijk niet
aansprakelijk is als er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of
stoornis van zijn geestvermogens staat een civielrechtelijke claim jegens
hem niet in de weg. Wel zegt art. 6:165 lid 2 BW dat als jegens de
benadeelde tevens een derde (bijvoorbeeld een psychiatrisch ziekenhuis;
gdj) wegens onvoldoende toezicht aansprakelijk is, deze jegens de dader
verplicht is tot bijdragen in de schadevergoeding en wel voor het gehele
bedrag van zijn aansprakelijkheid jegens de benadeelde. Hoewel een
vergelijking met strafinrichtingen misschien niet helemaal opgaat, is het
bij Gevangeniswezen vanzelfsprekend dat mannen en vrouwen gescheiden
worden gedetineerd. Die seksuele segregatie wordt gehandhaafd in de op
stapel staande Penitentiaire Beginselenwet (wetsontwerp 24 263), waarvan
artikel 11 luidt: ‘Mannelijke en vrouwelijke gedetineerden worden
gescheiden ondergebracht.’ Volgens de memorie van toelichting had
onderzoek, verricht in opdracht van de werkgroep Vrouwen in detentie,
uitgewezen dat vrouwen prijs stellen op gescheiden onderbrenging.

Volgens het vierde lid van genoemd artikel 11 kan de directeur
gedetineerden van verschillend geslacht in de gelegenheid stellen
gezamenlijk aan activiteiten deel te nemen. De plicht voor de directeur
om mannen en vrouwen gescheiden onder te brengen schept tevens een recht
op zo’n gescheiden huisvesting en niemand hoeft aan ‘gemengd zwemmen’ deel
te nemen wanneer de directeur daartoe de mogelijk opent. Misschien geen
gek idee om het onderbrengingsbeleid in psychiatrisch ziekenhuizen ook op
zo’n leest te schoeien. Wat in de Zutphense uitspraak wringt is, dat de
rechtbank bij het beoordelen van de zorgvuldigheid van de Stichting
volstond met de overweging ‘dat (op gesloten afdelingen) in instellingen
als de onderhavige vaker patienten met eigenschappen als die van
(gedaagden; gjd) verblijven ( …)’.

Het lijkt erop dat de rechtbank daarmee wilde zeggen dat eiseres daarom
rekening had moeten houden met de mogelijkheid van een aanranding en de
gesloten afdeling op eigen risico heeft betreden. Een onbegrijpelijke
overweging: een psychiatrisch ziekenhuis moet (bij uitstek!) bekend worden
verondersteld met de eigenschappen en neigingen van zijn patienten. Daarom
lijkt het primair op de weg van zo’n ziekenhuis te liggen om nieuwe
patienten voor de risico’s van het gedrag van mede-patienten te
waarschuwen. Van eiseres, die psychotisch de afdeling binnenkwam, kon toch
onmogelijk worden verwacht dat zij zich van eventuele gevaren bewust was.
Sterker: zij mocht verwachten dat ze juist daar, in de inrichting waar ze
hulp zocht, geen enkel gevaar liep.

Gerard de Jonge

Rechters

Mr Van Dorp