Instantie: Rechtbank Amsterdam, 28 december 1994

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Partijen zijn 5 jaar gehuwd geweest en hebben een kind van vijf jaar. De
rechtbank oordeelt dat de (gedeeltelijke) behoefte van de vrouw vaststaat
en voegt daaraan toe de overweging “gelet op hetgeen in haar
omstandigheden van haar verwacht mag worden met betrekking tot het
verwerven van eigen inkomsten”. De vrouw is 28 jaar; zij heeft een andere
baan in de avonduren moeten opzeggen wegens oppasproblemen. De vrouw zoekt
nu een baan overdag. Bij de vaststelling van de kinderbijdrage houdt de
rechtbank rekening met oppaskosten. Alimentatie wordt nihil omdat er geen
draagkracht is.

Volledige tekst

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder: -het op 8 juni
1994 ter griffie van deze rechtbank ingediende verzoekschrift; -het tijdig
daartegen ingediende verweerschrift; -een nadere reactie van de vrouw op
het verweerschrift; -een brief -met bijlagen- van de procureur van de man
van 15 december 1994.

De vrouw heeft onder andere verzocht dat op grond van duurzame
ontwrichting van het huwelijk tussen partijen -Nederlanders- echtscheiding
zal worden uitgesproken met bepaling dat de man tot het levensonderhoud
van de vrouw zal betalen ƒ 2.500,= per maand.

Tevens heeft zij verzocht te worden benoemd tot voogdes en de man tot
toeziend voogd over het minderjarige kind van partijen met bepaling dat
de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van dit
minderjarige kind ƒ 350,= per maand zal betalen.

Voorts heeft zij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning verzocht.

De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, de geboorte van hun minderjarige kind, de nationaliteit
van partijen, het huwelijksgoederenregime en de duurzame ontwrichting van
hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en de voorgestelde
gezagsvoorziening geen verweer gevoerd.

Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de bijdrage in het
levensonderhoud van de vrouw en de kinderbijdrage -althans de bedragen-
bestreden en zijnerzijds aangeboden ƒ 250,= per maand voor het kind te
willen betalen.

De vrouw heeft het in het verzoekschrift gestelde gehandhaafd met dien
verstande dat zij bij nadere reactie op het verweerschrift de hoogte van
de bijdrage in haar levensonderhoud verlaagd heeft tot ƒ 1.800,= per
maand. Voorts heeft zij haar verzoek tot voortgezet gebruik van de
echtelijke woning ingetrokken, aangezien de echtelijke woning inmiddels
verkocht is.

Daarop is de zaal behandeld op de terechtzitting met gesloten deuren van
8 december 1994, alwaar zijn verschenen partijen en hun procureurs.

De rechtbank overweegt als volgt:

1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 21 augustus 1989 te Uithoorn.

2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is
ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding toewijsbaar is.

3. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek de verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap van partijen te bevelen.

4. Met betrekking tot de gevraagde bijdragen ten behoeve van de vrouw en
het kind gaat de rechtbank op grond van hetgeen uit de stukken en ter
terechtzitting is gebleken uit van de volgende situatie:

Ten aanzien van de vrouw:

Zij is 28 jaar oud en woont met het kind van partijen in de leeftijd van
4 jaar op dit moment bij haar moeder.

De vrouw heeft, ook tijdens het huwelijk kennelijk wisselende inkomsten
genoten uit horeca-werkzaamheden. Zij heeft thans een inkomen van ƒ 200,=
netto per maand uit een werkkring op de drafbaan te Hilversum. Een
parttime baan in een horecagelegenheid -in de avonduren- heeft zij moeten
opzeggen in verband met oppasmoeilijkheden. Thans ontvangt zij een
bijstandsuitkering. Zij is doende een baan te vinden gedurende
kantooruren. Op dit moment staat haar behoefte vast.

Ten aanzien van de man:

Hij is 34 jaar oud, alleenstaand, en woont eveneens in bij zijn moeder.
Hij betaalt aan kostgeld ƒ 400,= per maand.

Tot 1 december van dit jaar was hij in loondienst van BV. Zijn bruto
salaris bedroeg ƒ 4.390,= per maand, exclusief ploegendiensttoeslagen,
autokostenvergoeding, autokostentegemoetkoming en vakantietoeslag.

Per genoemde datum heeft hij, wegens persoonlijke omstandigheden en het
feit dat het bedrijf in moeilijkheden verkeert, ontslag genomen en is voor
zichzelf begonnen. Hij is een eenmanszaak gestart en voert aan met een
opdrachtgever een jaarcontract afgesloten te hebben tegen een bruto
jaarloon van ƒ 36.000,=. Uit de overgelegde verklaring van zijn
opdrachtgever van 14 december 1994 blijkt niet meer dan dat hij
sedert 1 december 1994 voor dit bedrijf werkzaam is tegen een bruto
salaris van ƒ 3.000,= per maand. Zij werktijden zijn daardoor ingrijpend
veranderd. In plaats van onregelmatige werktijden, werkt hij thans
gedurende de periode 1 december 1994 tot 15 mei 1995 gemiddeld tenminste
zes uur per dag, terwijl gedurende de periode 15 mei 1995 tot 1 december
1995 het werk beduidend minder tijd zal vergen. Gedurende de zomer maanden
neemt hij -met het aan partijen in eigendom toebehorende paard- deel aan
wedstrijden.

De echtelijke woning is inmiddels verkocht en de overwaarde tot een bedrag
van ƒ 20.206,39 staat in depot.

De man voert de navolgende lasten op. Een staande huwelijk aangegaan
doorlopend krediet bij de ING waarop thans nog ruim ƒ 18.000,= openstaat.
Hij lost hierop met een maandtermijn van ƒ 400,= af. Hij voert aan dat dit
krediet aangewend is om verbouwingen in de voormalige echtelijke woning
te financieren en de tekorten op de zgn. en/of rekening van partijen aan
te zuiveren.

De kosten van het paard bedragen ongeveer ƒ 400,= per maand.

Verder stort hij maandelijks ƒ 50,= op een spaarrekening voor het
minderjarige kind van partijen.

5. De vrouw voert verweer tegen de hoogte en besteding van het doorlopend
krediet. Voorts stelt zij dat het paard een gezamenlijke hobby van
partijen was, die door het uiteengaan van partijen weggevallen is. Het
paard dient derhalve verkocht te worden. De opbrengst stelt zij
-onweersproken- op ongeveer ƒ 17.000,=.

Verder stelt zij dat het maandelijks te sparen bedrag voor het
minderjarige kind niet ten laste van de draagkracht van de man dient te
komen.

6. Gelet op na te noemen (ontbrekende) draagkracht van de man om
alimentatie te voldoen volstaat de rechtbank ten aanzien van de behoefte
van de vrouw met de overweging dat zij, gelet op hetgeen in haar
omstandigheden van haar verwacht mag worden met betrekking tot het
verwerven van eigen inkomsten, in elk geval gedeeltelijk behoefte heeft
aan een bijdrage van de man.

De vrouw heeft niet aannemelijk kunnen maken dat het doorlopend krediet
tot de datum van uiteengaan van partijen voor andere doelen dan de door
de man gestelde is aangewend. Nu het aflossingsbedrag ten tijde van het
huwelijk ƒ 300,= per maand bedroeg, en uit het overgelegde afschrift van
de ING-Bank van 5 mei 1994 (als produktie 5a bij het verweerschrift
gevoegd) niet blijkt dat de na het feitelijk uiteengaan van partijen door
de man opgenomen bedragen van het doorlopend krediet zijn gebruikt om
tekorten van de zgn. en/of rekening van partijen te dekken, zal de
rechtbank met dit bedrag rekening houden.

Met betrekking tot het paard van partijen is de rechtbank met de vrouw van
oordeel dat dit een gezamenlijke hobby van partijen was en die grond
hieraan thans ontvallen is. Er wordt dan ook geen rekening gehouden met
enige kosten voor het paard. Evenmin wordt rekening gehouden met de
maandelijkse storting van ƒ 50,= op de spaarrekening van de zoon.

Ten aanzien van de verzochte kinderbijdrage acht de rechtbank het
redelijke en billijk rekening te houden met enige oppaskosten. Immers mede
daardoor is de vrouw in staat inkomsten te verwerven. Voorts geeft de man
aan bereid te zijn ƒ 250,= per maand te betalen, teneinde daarnaast in
staat te blijven zelf nog uitgaven voor het minderjarige kind te doen.

Daarmee geeft hij impliciet aan in staat te zijn meer te betalen. Rekening
houdend met genoemde oppaskosten zal de rechtbank de verzochte bijdrage
vaststellen. De rechtbank overweegt daarbij dat het bestedingspatroon ten
behoeve van het kind wordt bepaald door de ouder die het kind dagelijks
verzorgt. Voorts is rekening gehouden met de fiscale aftrek wegens
buitengewone lasten.

Gerekend is met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, waarin het door
de man betaalde kostgeld begrepen is. Nu de man ter terechtzitting heeft
aangevoerd dat hij voorlopig geen kans heeft op een eigen woning, kan de
rechtbank thans geen rekening houden met een eventuele meerhuur.

7. Lettende op deze feiten en omstandigheden, op de daaruit blijkende
behoefte onderscheidenlijk draagkracht van partijen en op de duur van hun
huwelijk en in aanmerking genomen de omstandigheid dat de man ook een
onderhoudsplicht heeft jegens het kind van partijen voor wie hij na te
noemen bedrag moet betalen, is de rechtbank van oordeel dat, hoezeer de
vrouw aan een uitkering tot haar levensonderhoud van de zijde van de man
behoefte moge hebben, de huidige draagkracht van de man voor het hem
opleggen van een uitkering ten behoeve van de vrouw geen ruimte laat.

8. Partijen hebben bij eensluidende verklaringen tegenover de rechtbank
met betrekking tot hun minderjarige kind als hun wens te kennen gegeven
dat na te melden gezagsregeling wordt opgenomen in deze beschikking.

Nu het belang van de minderjarige zich daar niet tegen verzet, is met de
geldende maatstaven, zal dien overeenkomstig worden beslist.

9. Partijen zijn terechtzitting na te melden omgangsregeling
overeengekomen. Daarbij is tevens afgesproken dat de man het kind bij de
vrouw zal ophalen en terugbrengen, terwijl de man er geen bezwaar tegen
heeft dat het kind -gezien de werkkring van de vrouw- op zondag eventueel
door een oppas opgevangen zal worden. In geval de man het kind later dan
19.00 uur terugbrengt zal hij de andere partij daarvan in kennis stellen.
De omgangsregeling is ingegaan op 11 december 1994.

Beslissing:

De rechtbank:

-spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 21 augustus 1989 te
Uithoorn;

-benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot toeziend voogd over het kind
van partijen:

geboren op 6 februari 1990 te Amsterdam;

en beveelt afgifte van die minderjarige, voorzover nodig en voorzover niet
door een eerdere rechterlijke beslissing uitgesloten, aan de benoemde
voogdes;

-bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat het kind van partijen
een weekeinde per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot
zondagavond 19.00 uur bij de man zal verblijven;

-bepaalt dat de man ƒ 350,= (driehonderdenvijftig gulden) per maand zal
betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
voornoemde minderjarige bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw,
subsidiair aan de Raad voor de Kinderbescherming, en te verhogen met
bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of
regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;

-bepaalt dat de verhoging van rechtswege met het wettelijk
indexeringspercentage van de hiervoor vastgestelde bijdrage niet eerder
zal worden toegepast dan per 1 januari 1996; -verklaart voormelde
nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;

-beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van verschil
daaromtrent tot notaris mr. R. Bouwman te Amsterdam, dan wel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op een door hem te
bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van
weigerachtigheid of nalatigheid tot medewerking de advocaten mr. J. Werner
te Amsterdam en mr. T.M. Kolle te Amsterdam ter vertegenwoordiging van de
man respectievelijk de vrouw bij de verdeling;

-wijst het meer of anders verzochte af.

Rechters

mr. L. Bergsma