Instantie: Rechtbank Dordrecht, 14 december 1994

Instantie

Rechtbank Dordrecht

Samenvatting


Vrouw is destijds (1977) door Raad voor de Kinderbescherming in pleegezin
geplaatst. Pleegvader heeft ontuchtige handelingen gepleegd. Na een jaar is
de vrouw het huis ontvlucht. De zaak is inmiddels strafrechtelijk verjaard.
In een civiele procedure eist de vrouw thans ƒ 80 000 immateriële
schadevergoeding en materiële schadevergoeding nader op te maken bij Staat.
In dit tussenvonnis heeft de rechtbank Dordrecht bepaald dat er een
deskundigenrapport dient te komen. Daarbij gaat het om de vraag of de
vaststaande feiten de door eiseres gestelde gevolgen kunnen hebben en welke
psychische klachten eiseres thans heeft en in het verleden gehad heeft.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure
Overeenkomstig de dagvaarding heeft eiseres bij conclusie van eis gevorderd
bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
a. gedaagde te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiseres te voldoen de som van ƒ 80 000, vermeerderd met de wettelijke rente
over dit bedrag vanaf 18 juni 1993 tot de dag van algehele voldoening;
b. gedaagde te veroordelen om de materiële schade, nader op te maken bij
staat, aan eiseres te voldoen;
c. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.
Gedaagde heeft onder overlegging van producties geconcludeerd voor antwoord
bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van eiseres af te
wijzen, althans haar in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren,
onder veroordeling van eiseres in de proceskosten.
Onder overlegging van producties heeft eiseres geconcludeerd voor repliek.
Gedaagde heeft onder overlegging van producties geconcludeerd voor dupliek.
Aan eiseres is akte verleend van een door haar op schrift gestelde
verklaring. Vervolgens heeft de procureur van gedaagde ter rolle verklaard
niet tot concluderen in staat te zijn.
Onder overlegging van de stukken heeft eiseres vonnis gevraagd.
De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende
gemotiveerd weersproken alsmede op grond van de in zoverre niet betwiste
inhoud van de producties staat tussen partijen – voorzover van belang en
zakelijk weergegeven – het volgende vast.
1. Eiseres is op 23 februari 1960 geboren. Op 9 maart 1976 is eiseres door de
kinderrechter voorlopig onder toezicht gesteld. Op 6 april 1976 is de
definitieve ondertoezichtstelling uitgesproken. De Vereniging Pro Juventute
heeft toen de gezinsvoogdij aanvaard.
2. Eiseres heeft in de periode van 15 maart 1977 tot 1 februari 1978
ingewoond bij gedaagde en diens toenmalige echtgenote. Deze inwoning
geschiedde in het kader van een plaatsing door de gezinsvoogd van eiseres.
3. Gedurende de onder 2. genoemde periode hebben er tussen partijen seksuele
contacten plaatsgevonden.
De stellingen van partijen
Eiseres heeft aan de vorderingen naast de vaststaande feiten (uiteindelijk)
de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
– Gedaagde heeft jegens haar verwijtbaar onrechtmatig gehandeld door in de
onder 2. van de vaststaande feiten genoemde periode ontucht met haar te
plegen, terwijl zij toen minderjarig was en aan de zorgen van gedaagde als
pleegvader was toevertrouwd.
Gedaagde heeft eiseres daarbij psychisch onder druk gezet door haar te
dreigen dat zij naar een observatiehuis zou worden gestuurd indien zij iets
zou vertellen over hetgeen tussen partijen gebeurde.
Gedaagde heeft gemeenschap met eiseres gehad.
Gedaagde heeft eiseres voortdurend en opzettelijk vernederd en bedreigd.
– Door voormelde daden van gedaagde is de lichamelijke en geestelijke
integriteit van eiseres ernstig geschonden en heeft zij aanzienlijke
psychische schade, te omschrijven als een posttraumatisch stress-syndroom,
geleden.
De psychische klachten die eiseres ten gevolge van de gedragingen van
gedaagde ook thans nog heeft zijn als volgt te omschrijven:
* een zeer groot verlies van het vermogen om anderen te vertrouwen;
* loskoppeling van delen van haar persoonlijkheid;
* ernstige verstoring van de identiteit;
* ernstige aantasting van het vermogen voor de eigen grenzen op te komen;
* ernstige verstoring van het vermogen aanraking, lichamelijk contact, als
iets positiefs te beleven;
* depressies;
* emotionele geremdheid
Ten gevolge van deze klachten is eiseres vanaf haar 28ste levensjaar in
therapie.
Begin 1994 had eiseres de volgende lichamelijke klachten:
misselijkheid, keelpijn, nekkramp, verlamd gevoel in de benen. Zij is niet in
staat om meer dan een dag in de week te werken.
– Gedaagde heeft als pleegvader niet mee willen werken aan een gesprek met de
gezinsvoogd over de reden waarom zij bij gedaagde was weggevlucht. Zij werd
hierdoor betiteld als onbehandelbaar, waardoor de schade voor eiseres nog
werd vergroot.
– De ten gevolge van de gedragingen van gedaagde door eiseres geleden en nog
te lijden immateriële schade is te stellen op ƒ 80 000.
Tevens lijdt eiseres materiële schade en heeft zij deze geleden, onder andere
bestaande uit kosten wegens therapieën en juridisch advies alsmede
inkomstenderving.
Gedaagde heeft de vordering gemotiveerd betwist, daartoe – zakelijk
weergegeven en voorzover van belang – (uiteindelijk) stellende:
– De onder 3. van de vaststaande feiten bedoelde seksuele contacten hebben
plaatsgevonden in een geheel vrijwillige en wederkerige relatie.
– Gedaagde betwist dat hij de geestelijke en lichamelijke integriteit van
eiseres heeft geschonden en dat er sprake is van een zgn. posttraumatisch
stress-syndroom.
– Voor zover eiseres wel psychische klachten zou hebben (gehad), zijn deze
niet het gevolg van handelingen van gedaagde.
– Voor het geval er een causaal verband zou bestaan tussen de door eiseres
gestelde psychische klachten en de gedragingen van gedaagde, betwist gedaagde
dat er sprake is geweest van onrechtmatig handelen van hem jegens eiseres.
– Zou er sprake zijn van thans aanwezige psychische klachten aan de zijde van
eiseres dan zijn deze (mede) veroorzaakt door diverse los van de relatie
tussen partijen staande gebeurtenissen in de jeugd van eiseres.
– Van een niet willen meewerken aan een gesprek met de gezinsvoogd is geen
sprake; een dergelijke vraag heeft gedaagde nooit bereikt. Al voor het
vertrek van eiseres uit het gezin van gedaagde was de gezinsvoogd van
oordeel, dat eiseres verantwoordelijk was voor de ernstige problemen in het
pleeggezin.
– Gedaagde bestrijdt subsidiair de hoogte van de door eiseres gevorderde
schade. Schadevergoeding in geld is bovendien geen adequaat middel om het
gestelde leed ongedaan te maken.
Eiseres heeft hetgeen gedaagde heeft gesteld gemotiveerd bestreden en nog
aangevoerd:
– Tot het moment dat eiseres in het gezin van gedaagde werd geplaatst was
haar waarnemend en reflecterend vermogen goed gedifferentieerd, was zij in
staat een goede relatie met haar oma te onderhouden en een opleiding aan de
PABO te volgen en had zij al langere tijd een relatie met een
leeftijdsgenoot.
Gedaagde heeft hetgeen eiseres nog heeft aangevoerd gemotiveerd betwist.
De beoordeling van het geschil
Nu de gestelde schade is ontstaan vóór en na 1 januari 1992 en deze schade
volgens eiseres voortspruit uit door gedaagde jegens haar vóór 1 januari 1992
gepleegde onrechtmatige daden, dient de vordering ingevolge artikel 173,
tweede lid, juncto artikel 69 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek
beoordeeld te worden na het voor genoemde datum geldende recht.
Zelfs indien er sprake zou zijn, zoals gedaagde heeft gesteld, dat het tussen
partijen ging om een geheel vrijwillige en wederkerige seksuele relatie, dan
nog moet het gedrag van gedaagde ten opzichte van eiseres als onrechtmatig
worden aangemerkt. Iedere seksuele relatie tussen een pleegvader en een aan
zijn zorg toevertrouwde minderjarige – en daar gaat het in casu om – is
immers op grond van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht verboden en
wordt strafrechtelijk geduid als ontucht. Dat de daden van gedaagde inmiddels
– strafrechtelijk – zijn verjaard is daarbij irrelevant. In de zin van
artikel 1407 BW (oud) is er sprake van een misdrijf tegen de persoon van
eiseres.
Partijen verschillen van mening over de omvang en intensiteit van de
gepleegde ontucht en over de vraag in welke mate daarbij door gedaagde
druk/dwang is uitgeoefend, alsmede over de vraag of de door eiseres gestelde
schade – geleden en nog te lijden – in een zodanig verband staat met de
gepleegde ontucht, dat zij in redelijkheid als een gevolg van de door
gedaagde gepleegde ontucht aan gedaagde kan worden toegerekend.
Vooreerst rijst dan de vraag of hetgeen tussen partijen ten processe
vaststaat reeds de door eiseres gestelde gevolgen kan hebben en zo neen, wat
dan de gevolgen van die vaststaande feiten kunnen zijn (geweest). In het
kader daarvan zal tevens moeten worden vastgesteld welke psychische klachten
eiseres thans heeft en in het (recente) verleden gehad heeft.
De rechtbank heeft behoefte aan voorlichting door (een) deskundige(n), aan
wie onder meer vorenbedoelde vragen zullen worden voorgelegd.
Partijen zullen in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte ter rolle uit
te laten over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de
aan deze te stellen vragen.
Eiseres heeft aangevoerd, dat de kosten van een deskundigenbericht, althans
het te deponeren voorschot ten laste van gedaagde moet(en) komen.
Op grond van het bepaalde bij artikel 223, tweede lid, van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) dient in beginsel de eisende partij het
aldaar bedoelde voorschot te voldoen. Er zijn geen omstandigheden gesteld of
gebleken op grond waarvan in dit geval van deze regel dient te worden
afgeweken. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het deskundigenbericht een
voorname rol zal spelen bij de beantwoording van de vraag of en zo ja, welke
schadevergoeding gedaagde zal moeten betalen.
Aan eiseres zal, nu haar ingevolge de Wet op de rechtsbijstand een toevoeging
is verleend en gelet op artikel 223, tweede lid, Rv. evenwel te zijner tijd
geen voorschot worden opgelegd.
Het oordeel over de vraag wie van partijen uiteindelijk de proceskosten zal
hebben te dragen is thans niet aan de orde.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing.
De rechtbank:
Verwijst de zaak naar de rol van woensdag 1 februari 1995 teneinde partijen,
het eerst eiseres, in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten
over het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n) en de aan deze
te stellen vragen.
Houdt iedere verdere beslissing aan.

Rechters

Mr. F.L.J.M. Heijnen