Instantie: Kantonrechter Apeldoorn, 30 november 1994

Instantie

Kantonrechter Apeldoorn

Samenvatting


Een Turkse schoonmaakster laat haar werkgever weten voortaan met
hoofddoek op de werkplek te zullen verschijnen.

Na enkele dagen wordt zij overgeplaatst naar een andere werkplek, maar
meldt zij zich op de oorspronkelijke werkplek, waarop zij geschorst
wordt. De werkneemster protesteert tegen de schorsing en een afspraak
voor overleg wordt gemaakt, waarbij de werkgever verstek laat gaan. Op
dezelfde dag wordt de werkneemster op staande voet ontslagen.

De rechter oordeelt dat de werkgever geen rechtens te beschermen
belang heeft een werkneemster op staande voet te ontslaan die op grond
van religieuze overtuiging een hoofddoek wenst te dragen tijdens het
werk. Verder heeft de werkgever niet serieus overlegd met de
werkneemster onder meer over de bereikbaarheid van de nieuwe werkplek.
Het ontslag wordt nietig verklaard en de werkgever veroordeeld tot
betaling van achterstallig loon.

Volledige tekst

Motivering 1. Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende)
gemotiveerd betwist alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der
overgelegde bescheiden staat het volgende tussen partijen vast: –
Nurdogdu is bij ISS in dienst vanaf 2 maart 1992 waarbij zij
laatstelijk voor tien uren per week als schoonmaakster tewerkgesteld
was op het project Gastec te Apeldoorn.

– Nurdogdu’s loon bedraagt ƒ 14,51 bruto per uur. Op de
arbeidsovereenkomst in kwestie is van toepassing de CAO voor het
Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf.

– op 7 juni 1994 heeft Nurdogdu ISS laten weten haar
geloofsovertuiging niet langer te kunnen verloochenen in verband
waarmee zij voortaan met een hoofddoekje op het werk zou verschijnen.

– Daags daarna – en ook op 9 juni 1994 – is zij metterdaad op het werk
te Apeldoorn verschenen, voorzien van een hoofddoekje, zonder dat op
het dragen daarvan op- of aanmerkingen werden gemaakt.

– Op 10 juni 1994 heeft haar voorvrouw op het werk, genaamd Van
Werven, Nurdogdu laten weten dat het werken met een hoofddoekje bij
Gastec niet was toegestaan en dat zij zou worden overgeplaatst naar
een object waar het dragen van hoofddoekjes kennelijk niet op bezwaren
stuitte, met name het object Nefit Fasto te Deventer, alwaar Nurdogdu
op 13 juni 1994 zou kunnen beginnen.

– Toen Nurdogdu zich op die datum te 17.30 uur – getooid met hoofddoek
– meldde bij Gastec te Apeldoorn werd zij met onmiddellijke ingang
vanwege ISS geschorst.

– Nurdogdu heeft tegen deze schorsing geprotesteerd; tevens heeft zij
aangegeven de ontstane situatie te willen bespreken met haar
superieuren.

– Op 17 juni 1994 heeft Nurdogdu zich volgens daartoe gemaakte
afspraak gemeld op het object Nefit Fasto te Deventer teneinde daar
een gesprek te hebben met de cheffin, genaamd Van der Wielen.

– Nurdogdu is onverrichterzake naar huis moeten gaan toen noch
genoemde Van der Wielen noch iemand anders in haar plaats op het
afgesproken tijdstip kwam opdagen.

– Op 17 juni 1994 heeft ISS Nurdogdu op staande voet ontslagen in
verband met herhaalde werkweigering.

– Nurdogdu heeft de nietigheid van het haar verleende ontslag
ingeroepen; ook heeft zij zich beschikbaar gesteld haar werkzaamheden
te verrichten.

2. Van mening dat zij op 17 juni 1994 volkomen ten onrechte is
ontslagen op staande voet vordert Nurdogdu doorbetaling van loon etc.,
te rekenen vanaf 14 juni 1994. In haar zienswijze was overplaatsing
haar deel bij wijze van straf voor het dragen van een hoofddoek.

3. ISS van haar kant huldigt de opvatting dat de vordering behoort te
worden afgewezen.

Wat haar betreft behoort het hoofddoekje – althans op het project
Gastec – niet bij de voorgeschreven werkkleding. Waar het contract
tussen partijen bovendien vermeldt dat Nurdogdu is aangenomen voor het
verrichten van werkzaamheden in de gehele regio is het ontslag op
staande voet terecht gegeven toen bleek dat Nurdogdu niet op het
project Nefit Fasto kwam opdagen op 13 juni 1994.

4. Het verweer van ISS faalt.

Ten eerste heeft ISS geen rechtens te beschermen belang een
werkneemster over te plaatsen c.q. die werkneemster te ontslaan die –
zoals in casu het geval – vanuit haar diepste religieuze overtuiging
een hoofddoekje wenst te dragen tijdens het werk.

Vervolgens had van ISS mogen worden verlangd dat zij met Nurdogdu in
overleg zou zijn getreden teneinde de ontstane situatie – die zich
kennelijk ten aanzien van andere Turkse werkneemsters gemakkelijk zou
kunnen herhalen – serieus door te spreken.

ISS heeft de mogelijkheid tot overleg laten liggen; zij heeft –
kennelijk aangebrand – Nurdogdu ontslagen op staande voet zonder het
al onder 1 gememoreerde gesprek van 17 juni 1994 te laten
plaatsvinden.

Had dat gesprek doorgang gevonden dan was ook voor ISS duidelijk
geworden dat Nurdogdu op doordeweekse dagen in Apeldoorn een opleiding
volgt waarbij de lessen eindigen om 17.00 uur, zodat zij in de
feitelijke onmogelijkheid verkeert – zonder eigen vervoer – om 17.30
uur te Deventer aan het werk te gaan.

5. Al met al moet worden geconcludeerd dat het aan Nurdogdu op 17 juni
1994 verleende ontslag een dringende reden ontbeert.

De vordering van Nurdogdu kan dan ook worden toegewezen in voege als
na te melden.

6. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt ISS in de proceskosten
veroordeeld.

Beslissing – Het aan Nurdogdu op 17 juni 1994 verleende ontslag op
staande voet wordt geacht te zijn nietig.

– ISS wordt veroordeeld om Nurdogdu, tegen behoorlijk bewijs van
kwijting, te betalen: a. aan loon over de maand juni 1994: ƒ 396,63
bruto; b. aan loon, te rekenen vanaf 1 juli 1994: ƒ 628,14 bruto per
maand, dit totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig
zal zijn beeindigd; c. de wettelijke verhoging als bedoeld in art.
7A:1638q BW, groot 15%, over het netto-equivalent van de onder a en b
vermelde bedragen; d. de wettelijke rente over de onder a en b
vermelde bedragen, vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag der
voldoening.

Rechters

Mr. K.R. Kuiken