Instantie: Kantonrechter Apeldoorn, 30 november 1994

Instantie

Kantonrechter Apeldoorn

Samenvatting


Schoonmaakster wordt geschorst gevolgd door een overplaatsing naar een
werkobject buiten haar woonplaats, de stad waar zij tot die tijd werkzaam was
geweest en door ontslag op staande voet. Als gevolg van een diepe religieuze
overtuiging wilde zij ook tijdens het werk een hoofddoekje dragen.
Werkgeefster is tekort geschoten in haar verplichtingen jegens werkneemster
en had geen rechtens te beschermen belang bij de jegens werkneemster genomen
maatregelen.
Toewijzing van de eis tot doorbetaling van het loon na het ontslag, waarvan
de werkneemster terecht nietigheid inroept.
Zie ook de uitspraak van de Commissie gelijke behandeling in deze zaak van 7
augustus 1995, oordeel 95-31.

Volledige tekst

: Procesverloop
K heeft overeenkomstig de dagvaarding geconcludeerd voor eis I.S.S. te
veroordelen om aan K te betalen een bedrag van
ƒ 396,63, zulks met nevenvorderingen.
I.S.S. heeft schriftelijk geantwoord op de vordering.
De conclusies van repliek en dupliek zijn hierna gewisseld.
Motivering

1. Als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) gemotiveerd betwist alsmede
op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden staat het
volgende tussen partijen vast:
– K. is bij ISS in dienst vanaf 2 maart 1992 waarbij zij laatstelijk voor
tien uren per week als schoonmaakster tewerkgesteld was op het project Gastec
te Apeldoorn.
– K.’s loon bedraagt ƒ 14,51 bruto per uur. Op de arbeidsovereenkomst in
kwestie is van toepassing de CAO voor het Schoonmaak- en
Glazenwassersbedrijf.
– op 7 juni 1994 heeft K. ISS laten weten haar geloofsovertuiging niet langer
te kunnen verloochenen in verband waarmee zij voortaan met een hoofddoekje op
het werk zou verschijnen.
– Daags daarna – en ook op 9 juni 1994 – is zij metterdaad op het werk te
Apeldoorn verschenen, voorzien van een hoofddoekje, zonder dat op het dragen
daarvan op- of aanmerkingen werden gemaakt.
– Op 10 juni 1994 heeft haar voorvrouw op het werk, genaamd Van Werven, K.
laten weten dat het werken met een hoofddoekje bij Gastec niet was toegestaan
en dat zij zou worden overgeplaatst naar een object waar het dragen van
hoofddoekjes kennelijk niet op bezwaren stuitte, met name het object Nefit
Fasto te Deventer, alwaar K. op 13 juni 1994 zou kunnen beginnen.
– Toen K. zich op die datum te 17.30 uur – getooid met hoofddoek – meldde bij
Gastec te Apeldoorn werd zij met onmiddellijke ingang vanwege ISS geschorst.
– K. heeft tegen deze schorsing geprotesteerd; tevens heeft zij aangegeven de
ontstane situatie te willen bespreken met haar superieuren.
– Op 17 juni 1994 heeft K. zich volgens daartoe gemaakte afspraak gemeld op
het object Nefit Fasto te Deventer teneinde daar een gesprek te hebben met de
cheffin, genaamd Van der Wielen.
– K. is onverrichterzake naar huis moeten gaan toen noch genoemde Van der
Wielen noch iemand anders in haar plaats op het afgesproken tijdstip kwam
opdagen.
– Op 17 juni 1994 heeft ISS K. op staande voet ontslagen in verband met
herhaalde werkweigering.
– K. heeft de nietigheid van het haar verleende ontslag ingeroepen; ook heeft
zij zich beschikbaar gesteld haar werkzaamheden te verrichten.
2. Van mening dat zij op 17 juni 1994 volkomen ten onrechte is ontslagen op
staande voet vordert K. doorbetaling van loon etc., te rekenen vanaf 14 juni
1994. In haar zienswijze was overplaatsing haar deel bij wijze van straf voor
het dragen van een hoofddoek.
3. ISS van haar kant huldigt de opvatting dat de vordering behoort te worden
afgewezen.
Wat haar betreft behoort het hoofddoekje – althans op het project Gastec –
niet bij de voorgeschreven werkkleding. Waar het contract tussen partijen
bovendien vermeldt dat K. is aangenomen voor het verrichten van werkzaamheden
in de gehele regio is het ontslag op staande voet terecht gegeven toen bleek
dat K. niet op het project Nefit Fasto kwam opdagen op 13 juni 1994.
4. Het verweer van ISS faalt.
Ten eerste heeft ISS geen rechtens te beschermen belang een werkneemster over
te plaatsen c.q. die werkneemster te ontslaan die – zoals in casu het geval –
vanuit haar diepste religieuze overtuiging een hoofddoekje wenst te dragen
tijdens het werk.
Vervolgens had van ISS mogen worden verlangd dat zij met K. in overleg zou
zijn getreden teneinde de ontstane situatie – die zich kennelijk ten aanzien
van andere Turkse werkneemsters gemakkelijk zou kunnen herhalen – serieus
door te spreken.
ISS heeft de mogelijkheid tot overleg laten liggen; zij heeft – kennelijk
aangebrand – K. ontslagen op staande voet zonder het al onder 1 gememoreerde
gesprek van 17 juni 1994 te laten plaatsvinden.
Had dat gesprek doorgang gevonden dan was ook voor ISS duidelijk geworden dat
K. op doordeweekse dagen in Apeldoorn een opleiding volgt waarbij de lessen
eindigen om 17.00 uur, zodat zij in de feitelijke onmogelijkheid verkeert –
zonder eigen vervoer – om 17.30 uur te Deventer aan het werk te gaan.
5. Al met al moet worden geconcludeerd dat het aan K. op 17 juni 1994
verleende ontslag een dringende reden ontbeert. De vordering van K. kan dan
ook worden toegewezen in voege als na te melden.
6. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt ISS in de proceskosten
veroordeeld.
Beslissing
– Het aan K. op 17 juni 1994 verleende ontslag op staande voet wordt
geacht te zijn nietig.
– ISS wordt veroordeeld om K., tegen behoorlijk bewijs van kwijting, te
betalen:
a. aan loon over de maand juni 1994: ƒ 396,63 bruto;
b. aan loon, te rekenen vanaf 1 juli 1994: ƒ 628,14 bruto per maand, dit
totdat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig zal zijn
beëindigd;
c. de wettelijke verhoging als bedoeld in art. 7A:1638q BW, groot 15%, over
het netto-equivalent van de onder a en b vermelde bedragen;
d. de wettelijke rente over de onder a en b vermelde bedragen, vanaf de datum
van opeisbaarheid tot aan de dag der voldoening.
– Dit vonnis wordt tot zover uitvoerbaar verklaard bij voorraad.
– Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen.
– Als de in het ongelijk gestelde partij wordt I.S.S. veroordeeld tot
betaling van de proceskosten tot op heden aan de zijde van K begroot op ƒ
569,15, te voldoen als volgt:

1.
aan de griffier van dit kantongerecht:
door storting op gironummer xx ten name van de gerechten in het
arrondissement Zutphem
terzake:
– in debet gesteld griffierecht ƒ 112,50
– salaris gemachtigde ƒ 350
– kosten dagvaarding ƒ 69,15
ƒ 531,65 in totaal;
2. aan K:
– niet in debet gesteld griffierecht ƒ 37,50 in totaal;

Rechters

Mr. K.R. Kuiken