Instantie: Rechtbank Amsterdam, 9 november 1994

Instantie

Rechtbank Amsterdam

Samenvatting


Partijen zijn 10 jaar getrouwd geweest en hebben een minderjarig kind van
8 jaar oud. De man is door de vriend van de vrouw mishandeld. De man stelt
dat de vrouw de mishandeling heeft uitgelokt en dat door het gedrag van
de vrouw van de man in redelijkheid niet kan worden gevergd bij te dragen
in het levensonderhoud van de vrouw. De vrouw heeft de uitlokking
weersproken. De rechtbank oordeelt dat de man onvoldoende aannemelijk
heeft gemaakt dat de vrouw heeft uitgelokt. Alimentatie wordt ƒ 200,=.

Volledige tekst

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het op 23 juni
ingediende verzoekschrift; het tijdig daartegen ingediende verweerschrift.

De vrouw heeft onder andere verzocht dat op grond van duurzame
ontwrichting van hun huwelijk tussen partijen -Nederlanders- echtscheiding
zal worden uitgesproken met bepaling dat de man tot het levensonderhoud
van de vrouw ƒ 450,= per maand zal betalen.

Tevens heeft de vrouw verzocht haar te benoemen tot voogdes en de man tot
toeziend voogd over het minderjarige kind van partijen met bepaling dat
de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van dat
minderjarige kind ƒ 300,= per maand zal betalen.

De man heeft erkend althans niet betwist hetgeen is gesteld omtrent de
huwelijkssluiting, het huwelijksgoederenregime, de geboorte van hun
minderjarige kind, de nationaliteit van partijen en de duurzame
ontwrichting van hun huwelijk en tegen het verzoek tot echtscheiding en
de voorgestelde gezagsvoorziening geen verweer gevoerd.

Hij heeft echter het verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage en de
bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw -althans de bedragen-
bestreden en zijnerzijds verzocht de kinderbijdrage op ƒ 250,= per maand
te bepalen.

Daarop is de zaak behandeld op de terechtzitting van 13 oktober 1994. De
rechtbank overweegt als volgt:

1. Ten processe staat vast, mede door het overgelegde bewijsstuk, dat
partijen zijn gehuwd op 20 december 1984 te Hilversum.

2. Tussen partijen staat voorts vast dat het huwelijk duurzaam is
ontwricht, zodat het verzoek tot echtscheiding als niet bestreden
toewijsbaar is.

3. Hetzelfde geldt voor het niet bestreden nevenverzoek tot verdeling van
de huwelijksgoederengemeenschap van partijen, het nevenverzoek te bepalen
dat de vrouw huurster van de echtelijke woning zal zijn, de voorgestelde
gezagsregeling en de omgangsregeling.

4. Met betrekking tot de alimentatieverzoeken heeft de man primair het
verweer gevoerd dat de vrouw door haar misdragingen geen aanspraak kan
maken op alimentatie, subsidiair de vrouw samenleeft met een ander als
waren zij gehuwd, meer subsidiair de man onvoldoende draagkracht heeft om
de verzochte bijdragen te betalen, behoudens ƒ 250,= per maand voor het
kind.

5. Primair verweer.

De man heeft gesteld dat hij ernstig mishandeld is door de vriend van de
vrouw, welke mishandeling geschiedde op verzoek van de vrouw, danwel dat
deze mishandeling is uitgelokt door de vrouw.

Ter adstructie van zijn stellingen heeft de man een procesverbaal van
aangifte d.d. 7 maart 1994 overgelegd, waarin onder andere -zakelijk
weergegeven- het navolgende is opgenomen:

Op 28 februari 1994 heeft de man, in overleg met de vrouw, de echtelijke
woning verlaten en is apart gaan wonen. In de nacht van 4 op 5 maart 1994
constateerde de man dat het kind van partijen, in de leeftijd van 8 jaar,
en een dochter van de vrouw, in de leeftijd van 12 jaar alleen thuis
waren. De man heeft vervolgens naar een cafe gebeld, waar de vrouw vaak
kwam. Zij was daar en hij heeft haar verzocht naar huis te komen. Hierop
verscheen de vriend van de vrouw die de man zodanig mishandelde, dat hij
onder andere twee tanden verloor.

De vrouw heeft het in het proces-verbaal opgenomene niet weersproken. Zij
heeft echter tegengesproken dat zij haar vriend verzocht heeft de man te
mishandelen, zoals hij stelt, danwel de mishandeling uitgelokt te hebben.
Zij heeft -naar zij stelt- een in het bewuste cafe aanwezige vriendin
verteld dat de man haar had gecommandeerd naar huis te komen. Haar vriend
zou dit gehoord hebben, waarna deze naar de woning van de vrouw is gegaan
en de man mishandeld heeft. Zij is niet aanwezig geweest bij de
mishandeling.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man
onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw de mishandeling van de
man uitgelokt zou hebben en er derhalve geen sprake is van een zodanig
gedrag van de vrouw dat in redelijkheid van de man niet gevergd kan worden
dat deze bijdraagt in het levensonderhoud van de vrouw.

6. Subsidiair verweer.

De man heeft gesteld dat de vrouw de helft van de week bij haar vriend en
de andere helft van de week de vriend bij haar verblijft.

De vrouw heeft het gestelde betwist. Zij heeft -naar zij stelt- slechts
een enkele keer bij haar vriend geslapen.

De man heeft geen bewijsaanbod van zijn stelling gedaan.

Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man
onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vrouw samenleeft met haar
vriend als waren zij gehuwd.

7. Meer subsidiair verweer.

Op grond van hetgeen uit de stukken en ter terechtzitting is gebleken gaat
de rechtbank uit van de navolgende situatie:

ten aanzien van de vrouw: Zij bewoont met het kind van partijen en twee
kinderen uit een vorig huwelijk de echtelijke woning waarvan de huur ƒ
427,= per maand bedraagt. Haar inkomen bedraagt ƒ 1.485,03 netto per
maand, exclusief vakantietoeslag. Zij is ingedeeld in tariefgroep 5.

ten aanzien van de man: Hij woont thans bij zijn ouders, maar is op zoek
naar een eigen woning. Zijn inkomen bedraagt ƒ 500,= netto per week,
hetgeen neerkomt op ƒ 2.166,= netto per maand, exclusief vakantietoeslag.

Bij de berekening van de draagkracht van de man zal de rechtbank rekening
houden met een toekomstige huur van ƒ 600,= per maand en met ƒ 250,=
herinrichtingskosten per maand. Voorts houdt de rechtbank rekening met ƒ
50,= omgangskosten per maand. Geen rekening wordt gehouden met
tandartskosten die de man stelt te hebben nu de man geen bewijsstukken
heeft overgelegd over toekomstige kosten hieromtrent. De overgelegde
kostenbegroting vormt onvoldoende bewijs dat de man daadwerkelijk nog
kosten heeft, temeer daar bij beschikking voorlopige voorzieningen van 25
mei 1994 reeds met de tandartskosten rekening is gehouden.

Hoewel de man stelt dat hij thans geen zwart werk meer verricht, terwijl
hij in het kader van de voorlopige voorzieningen heeft toegegeven hiermee
ongeveer ƒ 150,= per maand te verdienen, zal de rechtbank hiermee rekening
houden nu deze inkomsten tijdens het huwelijk een onderdeel van het
gezinsinkomen vormden. De man heeft ter zitting verklaard geen zin meer
te hebben om zwart bij te verdienen, maar zijn onderhoudsverplichting
jegens de vrouw wordt hierdoor niet beinvloed.

Lettende op deze feiten en omstandigheden, op de daaruit blijkende
behoefte onderscheidenlijk draagkracht van partijen en op de duur van hun
huwelijk en rekening houdende met de omstandigheid dat de man ook een
onderhoudsplicht heeft jegens het kind van partijen, voor wie hij na te
noemen bedrag moet betalen, alsook met de omstandigheid dat de door de man
tot het levensonderhoud van de vrouw te betalen uitkeringen voor hem
fiscaal aftrekbaar zijn terwijl zij voor de vrouw in beginsel belastbaar
en aan premieheffing onderworpen inkomen opleveren, is de rechtbank van
oordeel dat na te melden bijdrage redelijk en billijk en met de te dezen
aan te leggen maatstaven in overeenstemming is, terwijl voorts de
kinderbijdrage als buitengewone last fiscaal voordeel oplevert voor de
man.

Beslissing:

De rechtbank: -spreekt echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op 20
december 1984 te Hilversum; -benoemt de vrouw tot voogdes en de man tot
toeziend voogd over der partijen kind:

geboren op 8 mei 1986 te Hilversum, en beveelt de afgifte, voorzover nodig
en voorzover niet door een eerdere rechterlijke beslissing uitgesloten,
aan de benoemde voogdes;

-bepaalt dat de man ƒ 300,= (driehonderd gulden) per maand zal betalen als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde
minderjarige, bij vooruitbetaling te voldoen aan de vrouw, en te verhogen
met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten
of regelingen ten behoeve van die minderjarige kan of zal worden verleend;

-bepaalt in het kader van een omgangsregeling dat voornoemde minderjarige
eenmaal in de twee weken van zaterdag 12.00 uur tot zondag 19.00 uur bij
de man zal verblijven;

-bepaalt dat de man ƒ 200,= (tweehonderd gulden) per maand zal betalen aan
de vrouw als uitkering van haar levensonderhoud vanaf de dag van
inschrijving van de uitspraak der echtscheiding, bij vooruitbetaling te
voldoen;

-bepaalt dat de vrouw huurster zal zijn van de echtelijke woning aan de
.

-verklaart voormelde nevenvoorzieningen uitvoerbaar bij voorraad;

-beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen en benoemt voor het geval van geschil
daaromtrent notaris mr. D. Stolp te Hilversum danwel de ambtelijke
bewaarder van diens protocol teneinde de verdeling op de door hem te
bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen en voor het geval van
weigerachtigheid of nalatigheid tot medewerking de advocaten mr. B.J. van
den Hemel te Hilversum en mr. A.L. Koopman-Thomas te Hilversum ter
vertegenwoordiging van de man onderscheidenlijk de vrouw;

-wijst het meer of anders verzochte af.

Rechters

Mr. M. van Hees