Instantie: Hof Arnhem, 25 oktober 1994

Instantie

Hof Arnhem

Samenvatting


In 1962 zijn partijen gehuwd onder koude uitsluiting; huwelijkse
voorwaarden inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen.
In 1985 verwierf het echtpaar een woning in gemeenschappelijk eigendom,
ieder voor de onverdeelde helft. De vrouw werkte als assistente in de
huisartspraktijk van haar echtgenoot. Bij de boedelscheiding vordert de
vrouw de helft van de waarde van de gemeenschappelijke woning. Het hof
wijst dit in hoger beroep toe onder aftrek van een ‘lening’ die zij
verondersteld wordt met haar echtgenoot te zijn aangegaan ter zake van de
aankoop van de woning.

Volledige tekst

Uit tussenvonnis: ( …) Essentieel voor de beoordeling van der partijen
geschilpunten acht het hof het antwoord op de vraag om welke reden
partijen bij de aankoop en de eigendomsoverdracht van het pand te Ermelo
beiden als koper zijn opgetreden respectievelijk partijen dat pand tezamen
— ieder voor de onverdeelde helft – – in eigendom hebben verkregen.

Gerechtshof te Arnhem, 25 oktober 1994 Arrest.

1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep.

1.1. Na het tussenarrest van dit hof van 16 november 1993 heeft op 3
februari 1994 de daarin bepaalde comparitie van partijen plaatsgevonden.
Het daarvan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.

1.2. De vrouw heeft bij memorie na comparitie bij haar vorderingen
volhard.

1.3. De man heeft bij antwoord-memorie na comparitie geconcludeerd 1) tot
afwijzing van de vordering van de vrouw voor zover deze een bedrag van ƒ
76.134,83 overschrijdt, en 2) tot afwijzing van de vorderingen van de
vrouw ter zake van de wettelijke rente en de gebruiksvergoeding.

1.4. Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het
wijzen van arrest.

2. de verdere beoordeling van de grieven

2.1. Ter comparitie heeft de man — zakelijk weergegeven — onder meer
verklaard dat hij zowel de koopakte van 17/19 november 1984 als de
concept-akte van overdracht betreffende het pand te Ermelo heeft
doorgelezen alvorens deze te ondertekenen, dat hij tevens — alvorens te
ondertekenen — heeft gelezen de passage in de genoemde koopakte
‘aankopend ieder voor de helft’ en de passage in de (concept)akte van
overdracht ‘ en draagt mitsdien in eigendom over aan de kopers, die —
ieder voor de onverdeelde helft — hebben gekocht en in eigendom
aannemen’, alsmede dat hij op zichzelf heeft begrepen wat die woorden
betekenen.

2.2. Uit het vorenoverwogene — mede gelet op het feit dat in de koopakte
van 17/19 november 1984 uitdrukkelijk is vermeld dat partijen toentertijd
na het maken van huwelijkse voorwaarden met elkaar waren gehuwd — volgt
aanstonds dat er geen sprake van kan zijn geweest dat, zoals de man
stelde, de tenaamstelling van de eigendom van het pand, zoals deze is
geschied, op louter toeval berust en een gevolg is van het feit dat de
makelaar, niet wetend van de vermogensrechtelijke verhouding tussen
partijen, de man en de vrouw tezamen in de koopakte heeft vermeld als
kopers, hetgeen door de notaris zonder meer is overgenomen.

2.3. Hieruit volgt– zie r.o. 5.3 van het tussenarrest van 16 november
1993 — dat het standpunt van de vrouw dat te dezen sprake is geweest van
een bewuste keuze van partijen als door de man onvoldoende gemotiveerd
betwist als juist dient te worden aangemerkt.

Het hof baseert dit oordeel mede op het feit dat de vrouw ter comparitie
heeft verklaard: ‘De makelaar vroeg ons hoe de tenaamstelling moest zijn.
De man zei toen tegen de makelaar dat hij wenste dat het op ons beider
naam zou worden gesteld. Ik stemde daarmee in.’ De man heeft deze stelling
van de vrouw in zijn — overigens uitvoerige — antwoord-memorie na
comparitie niet anders betwist dan bij wege van een algemene ontkenning
van de posita van de vrouw … mitsdien in ieder geval onvoldoende
gemotiveerd.

De verklaring van de man ter comparitie, daartoe strekkende dat in zijn
beleving hij — ondanks de andersluidende tekst in de koopakte en in de
(concept)akte van overdracht — nog steeds alleen eigenaar van het pand
te Ermelo zou zijn zonder financiele verplichtingen daaruit jegens de
vrouw, passeert het hof — mede gelet op het opleidingsniveau van de man
— als ongeloofwaardig.

2.4. Het hof kwalificeert deze bewuste keuze van partijen als een in
afwijking van de huwelijkse voorwaarden tussen partijen gesloten nadere
overeenkomst, uit welke overeenkomst — waar tussen partijen in confesso
is dat de woning te Ermelo aan de man zal worden toegescheiden — een
vergoedingsplicht van de man jegens de vrouw voortvloeit. De man ervaart
dit thans kennelijk ook zo, waar hij in zijn antwoord-memorie na
comparitie heeft aangeboden te dezer zake een bedrag van ƒ 76.134,83 aan
de vrouw te betalen.

2.5. Nu partijen omtrent de omvang van de vergoedingsplicht van de man
jegens de vrouw geen concrete afspraken hebben gemaakt, zal het hof deze
in het licht van hetgeen partijen aangaande financiele gang van zaken
gedurende hun huwelijk over en weer hebben gesteld en aan de hand van na
te melden uitgangspunten in redelijkheid vaststellen. a. De woning te
Medemblik was ten tijde van de verkoop in 1985 vrij van hypotheek. Hieruit
valt af te leiden dat in de periode voor 1985 een vermogen is gevormd dat
voor een belangrijk deel als het resultaat van besparingen kan worden
aangemerkt. Die besparingen bedragen in elk geval het bedrag van aankoop
van die woning in 1974 van afgerond ƒ 150.000,-. In het kader van de
oplossing van het onderhavige geschil tussen partijen kan als uitgangspunt
worden genomen dat de helft van dit bedrag op grond van de regels van
redelijkheid en billijkheid aan de vrouw toekomt. b. De woning te Ermelo
is in 1985 mede — namelijk naast de winst uit de verkoop van de praktijk
van de man, waarop de vrouw in redelijkheid geen aanspraken kan doen
gelden — gefinancierd uit de opbrengst van de woning te Medemblik. Gelet
op hetgeen hiervoor onder a is overwogen, zou de vrouw mitsdien geacht
kunnen worden een gedeelte ad ƒ 75.000,- van de koopsom voor die woning
uit eigen middelen te hebben voldaan. Het resterende deel tot de helft van
die koopsom, zijnde 1/2 x (afgerond) ƒ 350.000,- minus ƒ 75.000,- = ƒ
100.000,-, kan de vrouw geacht worden van de man te hebben ‘geleend’. De
andere helft van die koopsom – ƒ 175.000,- is door de man gefinancierd.
c. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat naar
redelijkheid aan de vrouw de helft van de getaxeerde waarde van de woning
te Ermelo ad ƒ 420.000,- toekomt, is ƒ 210.000,-, verminderd met het
door haar van de man ‘geleende’ bedrag ad ƒ 100.000,- (zie onder b),
zijnde dit per saldo een bedrag van ƒ 110.000,-.

2.6. Uit het vorenoverwogene volgt dat, met vernietiging van het vonnis
waarvan beroep, wat de conventie betreft, (tegen het vonnis in reconventie
zijn geen grieven aangevoerd) de primaire vordering van de vrouw onder 1
als na te melden voor toewijzing vatbaar is. De wettelijke rente over het
bedrag van ƒ 110.000,– zal worden toegewezen vanaf 24 december 1990,
zijnde de datum van de inleidende dagvaarding. In verband met de
toekenning van de wettelijke rente per genoemde datum -mede gelet op het
feit dat bij de vaststelling van alimentatie van de man ten behoeve van
de vrouw rekening is gehouden met de omstandigheid dat de man geen
woonlasten heeft -ziet het hof in redelijkheid geen gronden voor
toewijzing van de door de vrouw primair onder 2 gevorderde
gebruiksvergoeding, noch per 1 februari 1988 noch per 26 augustus 1988.
Aan de subsidiaire vordering van de vrouw komt het hof -waarvan subsidiair
onder 2 gevorderde identiek is aan het primair onder 2 gevorderde- niet
toe.

2.7. Waar partijen gewezen echtlieden zijn, zal het hof de kosten van
eerste aanleg en van het hoger beroep compenseren als na te melden.

De beslissing

Het hof:

vernietigt het vonnis in conventie van de rechtbank te Zwolle van 2
december 1992.

Opnieuw rechtdoende:

Veroordeelt de man medewerking te verlenen aan toescheiding van de woning,
gelegen te Ermelo in dier voege, dat deze woning aan de man wordt
toegescheiden tegen betaling aan de vrouw van een bedrag van ƒ 110.000,-,
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 december 1990
tot de dag der algehele voldoening. Verklaart deze veroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Hammerstein, Van Wijland-Kalkman, Rijken