Instantie: Rechtbank Haarlem, 4 oktober 1994

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


In kort geding is de vader veroordeeld tot het betalen van ƒ
3.000,= aan ieder der eiseressen (16 oktober 1992).

Eiseressen vorderen nu een vergoeding van ƒ 230.000,= wegens
materiele en immateriele schade o.g.v. onrechtmatige daad wegens het
plegen van seksueel geweld.

Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad en schadevergoeding moet
worden beoordeeld naar het oude recht.

De rechtbank stelt de immateriele schade naar billijkheid vast op ƒ
20.000,= voor W; op ƒ 5.000,= voor I.V. en op fl.

5.000,= voor M.V.

Ook de schadevergoeding van ƒ 1.000,= voor materiele schade wordt
gehonoreerd.

Volledige tekst

1. Verloop van de procedure Voor de loop van het geding verwijst
de rechtbank naar de volgende door partijen ter vonniswijzing
overgelegde stukken waarvan de inhoud als hier ingevoegd is te
beschouwen: -de dagvaarding d.d. 24 september 1992 alsmede de stukken
m.b.t. de ten laste van L en A gelegde conservatoire (derden)beslagen.

-de conclusie van eis tevens inhoudende wijziging van eis, met
produkties, -de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie
van eis in reconventie, met produkties, -de conclusie van repliek in
conventie tevens de conclusie van antwoord in reconventie, met
produkties, -de conclusie van dupliek in conventie, tevens van repliek
in reconventie met een produktie, -de conclusie van dupliek in
reconventie, met produkties, -de akte houdende uitlating produkties en
overlegging produktie, met een produktie.

2. De vaststaande feiten In conventie en reconventie Als enerzijds
gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende betwist
en/of op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde
produkties, staat tussen partijen het volgende vast: a. Eiseressen in
conventie/verweersters in reconventie zijn dochters van L en F.

b. W is geboren op 22 september 1955.

I.V. is geboren in 1956.

M.V. is geboren op 13 december 1958.

c. In september 1973 is het huwelijk van L en F. door echtscheiding
ontbonden.

d. L en A zijn in 1974 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.

e. Eiseressen hebben L gedagvaard in kort geding voor de president van
deze rechtbank. Bij vonnis van 16 oktober 1992 heeft de fungerend
president L veroordeeld tot betaling van een voorschot op de door de
eiseressen geleden en te lijden immateriele schade ten bedrage van ƒ
3.000,= aan ieder van hen en is het meer of anders gevorderde
afgewezen.

f. Eiseressen hebben op 15 september 1992 conservatoir beslag doen
leggen op de auto van L, op de inboedel van de woning van L en A,
alsmede onder de ING Bank NV.

g. Op 1 oktober 1992 hebben eiseressen conservatoir beslag doen leggen
onder de werkgever van L.

3. De vordering in conventie

3.1. Eiseressen vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij
voorraad: 1. L zal veroordelen tot vergoeding van de schade ten
bedrage van ƒ 230.000,=; 2. L zal veroordelen aan hen te betalen de
wettelijke rente over het onder 1 genoemde bedrag vanaf de dagvaarding
tot die der algehele voldoening; 3. zal bepalen dat A dient te gedogen
dat verhaal in rechte ook zal kunnen plaatsvinden op goederen en
geldswaarden op haar naam staande, vallend binnen de huwelijkse
gemeenschap van goederen.

Kosten rechtens, waaronder die met betrekking tot het conservatoir
beslag, advocaats- en procureurssalaris.

3.2. Voormelde schade wordt aldus gespecificeerd:
a. buitengerechtelijke kosten ƒ 6.396,=
b. materiele schade ƒ 1.000,=
c. immateriele schade ƒ 222.604,=
+++++++++++
totaal ƒ 230.000,=

3.3. De gevorderde schadevergoeding wordt procentueel aldus verdeeld:
-W 52% = ƒ 119.600,= -I.V. 26% = ƒ 59.800,= -M.V. 22 % = ƒ
50.600,= 3.4. Eiseressen leggen de volgende feiten aan hun vordering
ten grondslag.

3.4.1. W stelt dat L vanaf haar zesde tot zestien jaar (1961- 1971)
onder toepassing van dwang en (dreiging) met geweld met haar ontucht
heeft gepleegd en haar regelmatig heeft mishandeld en verkracht.

3.4.2. I.V. stelt dat L vanaf haar tiende tot veertiende jaar (1966
tot 1970) onder toepassing van dwang en (dreiging) met geweld met haar
ontucht heeft gepleegd.

3.4.3. M.V. stelt dat L vanaf haar achtste tot tiende jaar (1966 tot
1968) onder toepassing van dwang en (dreiging) met geweld met haar
ontucht heeft gepleegd.

3.5. Eiseressen stellen dat door deze feiten zeer ernstige inbreuk is
gemaakt op hun lichamelijke integriteit. Als gevolg van deze feiten
hebben zij zowel materiele als immateriele schade geleden en is nog
meer leed te verwachten. Tot op heden ervaren zij psychische en
lichamelijke klachten, waarvoor zij onder behandeling zijn (geweest).

3.6. Eiseressen stellen voorts dat L bij brief van 31 maart 1992 aan
hen allen heeft erkend schuld te hebben aan wat in het verleden is
gebeurd.

3.7. Volgens eiseressen valt in dit verband aan A niets te verwijten.
A is slechts in rechte betrokken omdat ook te haren laste conservatoir
beslag is gelegd.

4. Het verweer in conventie

4.1. Primair betwist L de onder 3.4. genoemde daden te hebben
verricht, behalve voor zover hij deze -als na te melden- erkend. De in
3.6. genoemde brief levert geen bewijs op van de door eiseressen
gestelde feiten.

4.1.1. L erkent dat hij W tussen haar dertiende en zestiende jaar
geslachtsgemeenschap heeft gehad, omdat er tussen hen een wederzijdse
liefdesrelatie bestond, waarbij W, L niet als vader maar als vriend
beschouwde.

4.1.2. L erkent dat hij I.V. drie tot vier maal heeft betast in een
periode van zeven dagen in 1967 of 1968, toen W op een kamp was.

4.1.3. L erkent dat hij M.V. eenmaal in voormelde periode heeft
betast.

4.2. Subsidiair voert L aan dat eiseressen het verband tussen de door
hen gestelde feiten en schade niet hebben aangetoond.

4.3. Meer subsidiair stelt L zich op het standpunt dat eiseressen op
geen enkele wijze hebben aangetoond wat hun schade in geld uitgedrukt
zou zijn. Bovendien hebben eiseressen hun eventueel recht op
schadevergoeding door onrechtmatig handelen ten opzichte van L en A
-namelijk door alles in het werk te hebben gesteld om de buitenwereld
tegen hen op te zetten- verspeeld.

4.4. Nog meer subsidiair voert L aan dat eerst dient te worden
onderzocht in hoeverre hij ten tijde van het plegen van de gestelde
onrechtmatige gedragingen toerekeningsvatbaar was dan wel in staat van
psychische onmacht verkeerde. Indien van het een of ander sprake zou
zijn, is L niet tot vergoeding van enige schade gehouden.

4.5. Uiterst subsidiair verzoekt L om matiging van de eventueel toe te
wijzen schadevergoeding op grond van zijn financiele positie. Voorts
is volgens L sprake van willekeur bij de gevorderde vergoeding voor
immateriele schade en is de gevorderde materiele schade niet
aangetoond. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn evenmin
aangetoond, althans niet voor vergoeding vatbaar.

4.6. Nu de vordering tegen L dient te worden afgewezen, geldt
hetzelfde voor de vordering tegen A.

5. De vordering in reconventie

5.1. L en A vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoer bij
voorraad:

primair: -zal opheffen de te hunnen laste gelegde beslagen, dan wel W,
I.V. en M.V. zal bevelen om binnen 24 uur na het ten deze te wijzen
vonnis, dan wel binnen 24 uur na betekening daarvan, deze beslagen op
te heffen;

subsidiair: -zal opheffen de te hunnen laste gelegde beslagen voor het
door de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte, dan wel W,
I.V. en M.V. zal bevelen om binnen 24 uur na het ten deze te wijzen
vonnis, dan wel binnen 24 uur na het ten deze te wijzen vonnis, dan
wel binnen 24 uur na betekening daarvan, deze beslagen voor het door
de rechtbank in goede justitie te bepalen gedeelte op te heffen;

primair en subsidiair: -met veroordeling van W. I.V. en m.V. in de
proceskosten.

5.2. L en A leggen primair aan hun vordering ten grondslag hetgeen zij
als verweer in conventie hebben gevoerd.

5.3. Subsidiair voeren zij aan dat L niet over een groot vermogen
beschikt en geen grond is om te vrezen voor verduistering.

5.4. Meer subsidiair stellen zij dat de beslagen onrechtmatig zijn
gelegd c.q. dat het beslag op de bankrekeningen van L niet kleeft c.q.
op de auto van L en de roerende zaken van L en A gelegde beslagen
zinloos zijn. Voorts maken de beslagen het aan L en A onmogelijk om
hun vaste maandelijkse lasten en kosten van levensonderhoud te
voldoen.

6. Het verweer in reconventie

W, I.V., M.V. betwisten de stellingen van L en A.

7. Beoordeling van het geschil

In conventie

7.1. Aangezien de gestelde schadeveroorzakende feiten in deze zaak
voor 1 januari 1992 hebben plaatsgevonden moeten de aansprakelijkheid
uit onrechtmatige daad en de schadevergoeding, ook voor zover sprake
is van doorlopende schade, ingevolge artikel 173 van de Overgangswet
naar het oude recht worden beoordeeld.

Omvang van het onrechtmatige handelen van L

7.2. Gelet op de erkenning door L staat tenminste vast dat hij met W
tussen haar dertiende en zestiende jaar geslachtsgemeenschap heeft
gehad, dat hij I.V. op elf/twaalfjarige leeftijd drie tot vier maal
onzedelijk heeft betast en dat hij zich aldus ook eenmaal heeft
vergrepen aan de negen/tienjarige M.V.

7.3. Tegenover L’s betwistingen van hetgeen hem verder door eiseressen
wordt verweten hebben eiseressen zich beroepen op eigen verklaringen
en op hetgeen door hen aan hulpverleners is meegedeeld. Nu voorts aan
L moet worden toegegeven dat aan zijn brief van 31 maart 1992 (die hij
schreef nadat zijn dochters hem voor het eerst zijn gedragingen hadden
durven verwijten) op dit punt geen nader bewijs valt te ontlenen en
eiseressen zelf bij conclusie van repliek in conventie aangegeven het
geheel overbodig te vinden om aanvullend bewijs te leveren c.q. een
ander (deskundigen)onderzoek naar de feiten onwenselijk te achten
(hetgeen de rechtbank overigens onderschrijft), dient daaraan de
gevolgtrekking te worden verbonden dat andere dan de in 7.2. vermelde
onrechtmatige gedragingen van L in deze procedure niet zijn komen vast
te staan.

7.4. In de vaststaande incestueuze feiten ligt reeds besloten dat L
ongeoorloofde dwang heeft uitgeoefend.

Voor zover geloof moet worden gehecht aan de stelling van L dat het
geslachtelijk verkeer tussen hem en W is voortgesproten uit een
wederzijdse liefdesrelatie, leidt dit ten aanzien van deze relatie
geenszins tot een andere conclusie, aangezien alsdan moet worden
geoordeeld dat L jegens zijn minderjarige dochter misbruik heeft
gemaakt van het overwicht dat hij op haar had. Een en ander brengt
tevens met zich dat in het midden kan blijven of L zijn dochters heeft
bedreigd of geweld heeft gebruikt om zijn doel te bereiken.

De door eiseressen gestelde gevolgen en het causaal verband

7.5. Eiseressen hebben gesteld dat de onrechtmatige gedragingen van L
hun als kind ernstige schade hebben toegebracht, nu als volwassene nog
steeds toebrengen alsmede dat nog meer leed te verwachten is.

7.6. W heeft onder meer aangevoerd dat zij voor haar zestiende jaar
angstdromen kende, in haar bed plaste, buikklachten ondervond, een
miskraam had en hyperventileerde. Zij heeft tweemaal gepoogd zelfmoord
te plegen. Voorts heeft zij als kind belemmeringen in de omgang met
vrienden, vriendinnen en schoolgenoten ervaren. Nadat zij volwassen
was geworden duurden afgezien van klachten van vooral gynaecologische
aard, haar psychische problemen voort en vertoonde haar relatie met
echtgenoot en kinderen stoornissen. Sedert het moment dat zij met haar
traumatische ervaringen voor de dag durfde te komen (als gevolg
waarvan haar zusters ook hun jarenlange stilzwijgen hebben doorbroken)
is W onder geneeskundige en psychiatrische behandeling en ontvangt zij
tevens hulp van een huisarts en een maatschappelijk werker.

7.7. I.V. heeft onder meer melding gemaakt van veel pijn in de
onderbuik, angst, in zichzelf gekeerdheid en concentratiestoornissen
op school. Deze klachten dateren van voor haar veertiende jaar. Als
volwassene ervaart zij onder meer gynaecologische problemen en
stoornissen in de seksuele relatie met haar echtgenoot; daarnaast is
sprake van sterk gewichtsverlies. Thans is zij onder behandeling van
een gynaecoloog en een psychiater en neemt zij voorts deel aan een
gespreksgroep voor misbruikte vrouwen.

7.8. M.V. heeft onder meer aangegeven dat zij als kind regelmatig last
had van buikpijn, angsten heeft ervaren, epilepsie-aanvallen heeft
gehad, ziekenhuisopnames heeft moeten ondergaan en op school niet goed
presteerde, terwijl zij als volwassene haar angsten voortduurden,
slechte zwangerschappen haar ten deel vielen en het contact met
echtgenoot en dochtertje storingen vertoonde. Nadat zij hulp had
ontvangen van de Stichting Home Video wordt zij thans begeleid door
een gezinstherapeute.

7.9. L heeft niet, althans onvoldoende bestreden dat eiseressen
voornoemde klachten van fysieke en psycho-sociale aard hebben moeten
ondergaan en dat deze klachten nog niet ten einde zijn. Voorts is
reeds op grond van de vaststaande feiten onder 7.2. alleszins
aannemelijk dat eiseressen smart hebben ondervonden in de mate als
door hen gesteld.

7.10. L zet slechts vraagtekens bij het causaal verband tussen zijn
handelen en de gevolgen daarvan.

7.11. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst en de
aard van de niet bestreden klachten van eiseressen, als vaststaand
worden aangenomen dat een substantieel deel daarvan verband houdt met
de traumatische incestervaringen die zij als kind hebben ondergaan.
Immers niet valt te loochenen dat de gedragingen die l -vooral jegens
W- zich heeft veroorloofd op zichzelf geschikt zijn om de
verschijnselen die door eiseressen zijn gesteld te veroorzaken. Dit
klemt temeer nu L onvoldoende heeft aangegeven welke andere oorzaken
daaraan ten grondslag zouden kunnen liggen. In zoverre faalt het
verweer van L en staat het causale verband dus vast.

7.12. Reeds omdat hij ter zake geen reconventionele vordering heeft
ingesteld, kan het verweer zoals weergegeven in de tweede volzin van
4.3. L niet baten.

Toerekening

7.13. L heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan
dat kan worden geconcludeerd dat hij ten tijde van zijn onrechtmatige
handelen ontoerekeningsvatbaar was dan wel in een staat van psychische
onmacht verkeerde. Voorts brengen deze omstandigheden niet per se mee
dat geen sprake zou zijn van schuld in de zin van artikel 1401 BW
(oud). Dus ook dit verweer faalt.

Schade-opvang en draagkracht

7.14. Gelet op de omvang van het onrechtmatige handelen en de gevolgen
daarvan voor de onderscheiden eiseressen stelt de rechtbank de
immateriele schade naar billijkheid vast op een bedrag van:

– ƒ 20.000,= voor W; – ƒ 5.000,= voor I.V.; – ƒ 5.000,= voor M.V.

7.15. De gevorderde materiele schade ad ƒ 1.000,= ligt, nu deze door
eiseressen voldoende is gespecificeerd, voor toewijzing gereed.

7.16. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden
afgewezen, aangezien deze kosten, blijkens de door eiseressen
verschafte specificatie daarvan, moeten worden geacht te zijn begrepen
in de onder artikel 57 Rv bedoelde vergoedingen.

7.17. Uit het voorgaande vloeit voort dat de vordering sub 1 tot een
totaalbedrag van ƒ 31.000,= vermeerderd met de sub 2 gevorderde
rente, zal worden toegewezen.

7.18. De draagkracht van L is in evengenoemd bedrag verdisconteerd, en
geeft geen aanleiding tot verdergaande matiging.

7.19. De vordering sub 3 is eveneens toewijsbaar, nu L en A in
gemeenschap van goederen zijn gehuwd.

In reconventie

7.20. Gelet op de uitslag van het geding in conventie, dient de
gevorderde opheffing der beslagen te worden afgewezen en behoeven de
stellingen onder 5.2., 5.3 en 5.4, eerste volzin, geen bespreking
meer. Ten overvloede zij nog overwogen dat de juistheid van de in de
tweede volzin van 5.4. weergegeven stelling niet is gebleken, nu op
grond van overgelegde produkties aannemelijk is dat A een voor de
voldoening van bedoelde lasten en kosten genoegzaam inkomen geniet.

In conventie en reconventie

Proceskosten

7.21. Gezien de bestaande familierelatie van L, W, I.V. en M.V. zullen
de proceskosten worden gecompenseerd.

8. Beslissing

De rechtbank:

In conventie

8.1. Veroordeelt L te betalen aan W, I.V. en M.V. een bedrag van ƒ
31.000,= (eenendertig duizend gulden), te vermeerderen met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot die der algehele
voldoening.

8.2. Bepaalt dat A dient te gedogen dat verhaal in rechte ook zal
kunnen plaatsvinden op goederen en geldswaarden op haar naam staande,
vallend binnen de gemeenschap van goederen.

8.3. Compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

8.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.

8.5. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

In reconventie

8.6. Wijst de vordering af.

8.7. Compenseert de proceskosten in dier voege dat iedere partij de
eigen kosten draagt.

Rechters

Mr. J.R.A. Verwoerd