Instantie: Rechtbank Haarlem, 4 oktober 1994

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


De vrouw stelt dat zij het kind niet volledig aan de zorgen van een derde
wil overdragen om te trachten door middel van arbeid in eigen
levensonderhoud te voorzien. Zij kiest ervoor het kind zelf op te voeden,
overigens overeenkomstig de afspraak van partijen tijdens het huwelijk.
De vrouw werkt parttime als zelfstandige en heeft nauwelijks inkomsten.
De rechtbank oordeelt dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, de
vrouw behoefte heeft. Alimentatie wordt ƒ 400,=.

Volledige tekst

Overwegingen Ten aanzien van de feiten:

Bij verzoekschrift is een verzoek tot echtscheiding ingesteld, alsmede een
verzoek tot verdeling en een verzoek met betrekking tot de echtelijke
woning.

De vrouw heeft zich gerefereerd ten aanzien van het verzoek tot
echtscheiding en het verzoek tot verdeling.

De vrouw heeft verweer gevoerd ten aanzien van het verzoek met betrekking
tot de echtelijke woning en heeft tevens een verzoek tot een uitkering tot
levensonderhoud en een verzoek met betrekking tot de echtelijke woning
ingesteld.

De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek tot een uitkering tot
levensonderhoud en het verzoek met betrekking tot de echtelijke woning.

Hierna is de zitting bepaald, deze heeft plaatsgehad.

Ten aanzien van het recht:

De rechtbank komt rechtsmacht toe.

Het verzoek tot echtscheiding is op de wet gegrond en, nu daartegen geen
verweer wordt gevoerd, toewijsbaar.

Uit de stukken is gebleken dat het verzoek tot verdeling, welke op de wet
is gegrond, niet is tegengesproken, zodat dit kan worden toegewezen.

Nu het door de vrouw ingestelde verzoek met betrekking tot de echtelijke
woning is ingetrokken en de vrouw geen verweer heeft gevoerd ten aanzien
van het verzoek van de man in dezen, kan het verzoek van de man met
betrekking tot de echtelijke woning worden toegewezen.

De vrouw heeft een verzoek gedaan tot een uitkering tot haar
levensonderhoud, waartegen de man verweer heeft gevoerd.

Uit de processtukken en het verhoor ter zitting is omtrent de financiele
omstandigheden van partijen het volgende gebleken:

aan de zijde van de vrouw:

-zij is geboren op 17 februari 1962 en vormt een eenoudergezin met de
dochter van partijen, die een jaar oud is; -zij heeft een redactiebureau
en literair impresariaat, waaruit zij nauwelijks inkomen heeft; -zij
betaalt ƒ 600,= per maand aan huur voor haar woning;

aan de zijde van de man:

-de man geboren op 10 september 1958 en is alleenstaand; -hij heeft een
bruto-inkomen van circa ƒ 60.000,= per jaar, exclusief vakantiegeld. -hij
betaalt ƒ 400,= per maand in de verzorging en opvoeding van de dochter van
partijen; -hij betaalt maandelijks aan rente en aflossing hypotheek ƒ
477,= respectievelijk ƒ 179,=, naast een aflossing van ƒ 200,= per maand
aan een tweede hypothecaire lening; -hij lost ƒ 230,= per maand af op een
doorlopend krediet, waarvan de looptijd 58 maanden bedraagt; -hij heeft
een renteloze lening via zijn werkgever afgesloten voor een auto, waarop
hij maandelijks ƒ 525,= aflost, welke lening thans nog ƒ 17.000,=
bedraagt; -hij ontvangt ƒ 250,= per maand van zijn werkgever aan
(onbelaste) reiskostenvergoeding en bovendien ƒ 0,57 per zakelijke
kilometer die hij aflegt; -hij betaalt ƒ 148,53 per maand aan premie
ziektekostenverzekering, waarvan zijn werkgever de helft (bruto) vergoedt.

De man verblijft thans in de echtelijke woning. Rekeninghoudend met het
fiscale voordeel inzake de hypotheekrente, is de rechtbank van oordeel dat
de woonlasten van de man niet veel lager zullen uitvallen als hij zou gaan
huren.

De rechtbank houdt slechts gedeeltelijk rekening met de aflossing van de
lening voor de auto van de man, nu hij -naast een vergoeding
woon-werkverkeer- een aanzienlijke vergoeding van zijn werkgever ontvangt
voor de zakelijke kilometers die hij maakt.

Alle omstandigheden in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat
de man, naast de bijdrage in de verzorging en opvoeding van de
minderjarige, in staat moet worden geacht tot betaling van na te melden
uitkering, aan welke uitkering de vrouw ook behoefte heeft, waarbij de
rechtbank rekening heeft gehouden met het fiscaal voordeel dat de man
hieromtrent zal genieten.

Tengevolge van de echtscheiding dienen voorzieningen met betrekking tot
de minderjarige te worden gegeven.

Tussen de ouders bestaat overeenstemming over de voogdij en de toeziende
voogdij. Nu niet is gebleken dat dit tegen het belang van de minderjarige
indruist, zal de rechtbank dienovereenkomstig beslissen.

Tussen de ouders bestaat overeenstemming over de bijdrage. De rechtbank
zal dienovereenkomstig beslissen.

De vrouw heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen. Bij
voorlopige voorzieningen is een regeling vastgesteld die thans nog van
kracht is. Ter terechtzitting is gebleken dat deze regeling -behoudens een
aantal incidenten- redelijk goed verloopt zodat deze zal worden
vastgesteld als hierna volgend.

De vrouw heeft tevens verzocht de huidige omgangsregeling met ingang van
30 juni 1995 te wijzigen. De man heeft hiertegen verweer gevoerd. De
rechtbank ziet geen aanleiding om reeds thans een regeling vast te stellen
voor de periode vanaf 30 juni 1995 en zal het verzoek van de vrouw
derhalve afwijzen.

Beslissingen: De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op in de gemeente met
elkaar gehuwd.

Beveelt partijen met elkaar over te gaan tot verdeling van de tussen hen
bestaande gemeenschap van goederen.

Benoemt, tenzij partijen binnen veertien dagen na de inschrijving van deze
beschikking in de registers van de burgerlijke stand anders overeenkomen,
notaris mr. R.A. Westen te Beverwijk of diens waarnemer of opvolger om de
verdeling op een door hem te bepalen plaats en tijd te bewerkstelligen.

Benoemt mr. M.Chr. Kelderman, advocaat te Beverwijk, tot onzijdig persoon
om de man en mr. H.M.J. van Mens, advocaat te Beverwijk, om de vrouw te
vertegenwoordigen bij de verdeling indien de verwerende partij,
respectievelijk de verzoekende partij daartoe niet verschijnt of weigert
daaraan mede te werken.

Benoemt de moeder, per heden wonende aan het adres te tot voogdes
over de uit het huwelijk van partijen geboren minderjarige , geboren
in de gemeente op .

Benoemt de vader, per heden wonende aan het adres te tot toeziend
voogd.

Beveelt voorzoveel nodig de afgifte van de minderjarige aan de met het
gezag beklede ouder.

Bepaalt; dat partij A met ingang van de datum dat de beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan partij B als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
telkens bij vooruitbetaling zal voldoen ƒ 400,= per maand, vermeerderd met
het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of
regelingen ten behoeve van deze minderjarige eventueel kan of zal worden
verleend.

Stelt de volgende regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht
vast: De minderjarige en de man zijn gerechtigd omgang met elkaar te
hebben een dag in het weekend op zaterdag of zondag van 12.00 uur tot
19.00 uur alsmede iedere dinsdagmiddag van 16.30 uur tot 18.00 uur.

Bepaalt dat partij A een uitkering tot levensonderhoud van partij B zal
betalen van ƒ 400,= (vierhonderd gulden per maand, bij vooruitbetaling te
voldoen met ingang van de dag dat deze beschikking zal zijn ingeschreven
in de registers van de burgerlijke stand.

Bepaalt dat de wettelijke indexering niet eerder van rechtswege zal worden
toegepast dan met ingang van 1 januari 1996 met het ingaande dat jaar
geldende wettelijke indexeringspercentage.

Bepaalt, dat partij B indien deze op het ogenblik van de inschrijving van
deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de woning aan
de nog bewoont, jegens partij A bevoegd is de bewoning en het gebruik
van de bij de woning en tot de inboedel daarvan behorende zaken gedurende
zes maanden na die inschrijving voort te zetten.

Verklaart deze beschikking, met uitzondering van de echtscheiding
uitvoerbaar bij voorraad.

Ontzegt het meer of anders verzochte.

Rechters

Mr. W.C.J. Robert