Instantie: President Rechtbank Alkmaar, 11 augustus 1994

Instantie

President Rechtbank Alkmaar

Samenvatting


De minderjarige kinderen van eisers zijn seksueel misbruikt door gedaagde,
waartegen een strafrechtelijke procedure loopt. Eisers vorderen de
verhuizing van gedaagde uit hun woongebied binnen vier weken na betekening
van het vonnis. Tevens eisen zij een voorschot op de geleden schade van
ƒ 2.500,- per persoon. De rechtbank constateert dat een confrontatie
tussen partijen voor eisers hevige emoties teweeg brengt. Gedaagde is
bereid mee te werken aan een straatverbod. Na afweging van de belangen
beslist de rechtbank dat gedaagde moet verhuizen uit het woongebied van
eisers uiterlijk per 1 december 1994. Gedurende de tussenliggende periode
mag gedaagde zich slechts in de wijk ophouden om van en naar zijn woning
te gaan. Het verzoek tot schadevergoeding wordt toegewezen tot een bedrag
van ƒ 1.000,- per persoon.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Ter terechtzitting van 2 augustus 1994 hebben eisers gesteld en gevorderd
overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.

Gedaagde heeft de vordering bestreden.

Na verder debat hebben partijen de stukken, waaronder van beide zijden
pleitnotities, overgelegd en vonnis gevraagd.

De inhoud van alle stukken wordt als hier ingelast beschouwd.

DE BEHANDELING VAN DE ZAAK

I. De uitgangspunten

1.1. Eisers zijn de ouders van de minderjarige R.T., R.M., B.A. en M.J.
Eind 1993, begin 1994 hebben eisers aangifte gedaan van seksueel misbruik
door gedaagde van voornoemde minderjarigen. Naar aanleiding van deze
aangiften heeft een strafrechtelijke onderzoek plaatsgevonden, hetgeen
uiteindelijk heeft geleid tot een strafzaak bij de meervoudige kamer van
de Rechtbank Alkmaar tegen gedaagde, welke heeft plaatsgevonden op 19 juli
jl waarvan de uitspraak is bepaald op 2 augustus 1994.

1.2. Gedaagde heeft een korte periode in voorlopige hechtenis gezeten en
is medio december 1993 op last van de Officier van Justitie als gevolg van
het cellentekort heengezonden. Aangezien gedaagde in de wijk DE Hoef woont
waar ook eisers met hun gezinnen wonen worden partijen regelmatig met
elkaar geconfronteerd.

1.3. Op 28 januari 1994 is gedaagde door de raadsvrouw van een der eisers
gesommeerd te verhuizen uit de wijk De Hoef. Hierop heeft gedaagde eisers
laten weten in principe akkoord te gaan met een verhuizing en zich te
zullen laten inschrijven bij huisvesting. Deze inschrijving heeft tot op
heden nog geen resultaat gehad.

1.4. Eiseres sub 3 heeft ter zitting haar vordering ingetrokken.

II. De vordering

Eiseres vorderen:

a. gedaagde te gebieden op een termijn van vier weken na betekening van
het vonnis in kort geding te verhuizen uit het gebied bekend staand als
de wijk “De Hoef” op straffe van een dwangsom van ƒ 1.00,= voor iedere dag
dat hiermee in gebreke wordt gebleven, met machtiging aan eisers gedaagde
te verwijderen uit de wijk “De Hoef” met behulp van de sterke arm; b.
gedaagde te veroordelen tot betaling van een bedrag ter grootte van ƒ
2.500,= per persoon aan eisers M. en S., als voor schot op de geleden
schade, te voldoen binnen twee maanden na betekening van het in deze te
wijzen vonnis en dit bedrag te verhogen met de wettelijke rente vanaf het
verstrijken van de betalingstermijn tot aan de dag der algehele
voldoening; c. gedaagde te veroordelen in de kosten van dit geding.

Eisers hebben daartoe het volgende aangevoerd.

2.1. Gedaagde heeft zich toerekenbaar onrechtmatig gedragen jegens eisers
en hun minderjarige kinderen. Dat gedaagde daarvoor strafrechtelijk wordt
veroordeeld is zeer aannemelijk.

2.2. Het uitkomen van het seksueel misbruik heeft tot grote commotie geleid
in de woonomgeving van eisers en hun minderjarige kinderen. Gevolg hiervan
is dat de minderjarige slachtoffers op school en door kinderen uit de
buurt met het seksueel misbruik geconfronteerd en erop aangesproken worden.
vorenstaande maakt de verwerking van het seksueel misbruik door de
minderjarigen nog moeilijker. Doordat de minderjarigen regelmatig met
gedaagde geconfronteerd worden, zij komen hem tegen op straat en in de
supermarkt, worden deze problemen nog groter.

2.3. Door de behandeling van de strafzaak is de zaak weer opgerakeld en
dit heeft tot een verdere belasting en ontwrichting van de gezinnen van
eisers geleid. Bij een belangenafweging dient het belang van eisers en hun
minderjarige kinderen bij het vertrek van gedaagde uit de wijk zwaarder
te wegen dan het belang van gedaagde, die voor werkzaamheden niet gebonden
is aan de wijk.

2.4. De minderjarigen hebben als gevolg van de onrechtmatige gedragingen
van gedaagde geestelijke schade opgelopen. Eisers hebben een spoedeisend
belang bij een voorschot op de schadevergoeding, aangezien toekenning van
schadevergoeding ertoe kan bijdragen dat de gebeurtenissen door de
minderjarigen sneller worden geaccepteerd en kunnen worden verwerkt.

III. Het verweer

Gedaagde heeft als verweer het volgende aangevoerd.

3.1. Eisers zijn niet ontvankelijk in hun vordering aangezien het
spoedeisend belang van eisers is komen te vervallen nu zij 7 maanden
gewacht hebben met het aanhangig maken van dit kort geding.

3.2. Subsidiair voert gedaagde het volgende verweer: het gevorderde
verhuisgebod heeft voor hem zeer ingrijpende gevolgen. Een dergelijk
ingrijpende maatregel is alleen gerechtvaardigd indien er sprake is van
een ernstige en voortdurende inbreuk op de rechtsorde. I.C. is hiervan
geen sprake aangezien gedaagde er alles aan doet om zo spoedig mogelijk
andere woonruimte te verkrijgen en bovendien zoveel mogelijk probeert
contact met eisers en hun gezinnen te vermijden; gedaagde heeft zich reeds
begin maart 1994 als woningzoekende ingeschreven bij de gemeente Alkmaar;
hij is bezig met diverse sollicitatieprocedures, ook buiten Alkmaar;
gedaagde heeft zich vanaf het moment dat de aangiften zijn gedaan tot op
heden altijd zo weinig mogelijk op straat getoond en doet er alles aan om
confrontatie met eisers en hun gezinnen te vermijden. Bovendien is
gedaagde in therapie bij een psychotherapeut.

3.3. De vordering tot schadevergoeding wordt op geen enkele wijze
deugdelijk onderbouwd. De aard en omvang van de eventuele schade zou in
een bodemprocedure moeten worden vastgesteld. Op geen enkele wijze blijkt
dat eisers spoedeisend belang hebben bij uitkering van een voorschot op
een in een bodemprocedure toe te kennen schadevergoeding. Subsidiair
verzoekt gedaagde rekening te houden met het feit dat hij een
RWW-uitkering geniet en derhalve onvermogend is.

IV. De gronden van de beslissing

4.1. Het spoedeisend belang van eisers staat voldoende vast. Aan dit
belang doet niet af het tijdsverloop tussen 28 januari 1994 (het tijdstip
waarop gedaagde voor het eerst is gesommeerd te verhuizen) en de datum van
dagvaarding voor het onderhavige kort geding. Eisers hebben gedaagde in
de tussen gelegen periode de gelegenheid willen bieden overeenkomstig zijn
toezegging eigener beweging te verhuizen. Nu die verhuizing — ook voor
gedaagde onverhoopt — nog niet heeft kunnen plaatsvinden, kan dat
tijdsverloop aan eisers niet met vrucht worden tegengeworpen. Dit klemt
temeer, nu eisers hebben gesteld en gedaagde niet heeft bestreden, dat
confrontatie van partijen tijdens de recente behandeling van de strafzaak
(ook) voor eisers weer hevige emoties heeft opgeroepen, zodat kennelijk
van een verwerking van de door gedaagdes handelen ontstane problemen nog
geen sprake is.

4.2. Ter zitting heeft gedaagde te kennen gegeven mee te willen werken aan
een straatverbod en een supermarktverbod, waarbij gedaagde verboden zou
worden zich op te houden in de wijk waar eisers wonen en hem alleen
toegestaan zou worden zijn woning te bereiken en te verlaten via de kortst
mogelijke weg, namelijk via de … en de … Voor eisers is dit straat-
en supermarktverbod niet aanvaardbaar aangezien zij zekerheid willen op
welke termijn gedaagde daadwerkelijk zal verhuizen.

4.3. Bij een afweging van de belangen van beide partijen acht de
President, gelet op het feit dat gedaagde zich gerede moeite heeft
getroost daadwerkelijk te verhuizen en ook overigens zijn best doet
confrontatie met eisers te vermijden, het niet redelijk het gevorderde
verhuisgebod op een termijn van vier weken na betekening van het vonnis
toe te wijzen. Het belang van eisers dient echter wel zo zwaar te wegen
dat het gerechtvaardigd is het verhuisgebod toe te wijzen per 1 december
1994. Gedurende de periode tot 1 december 1994 zal voor gedaagde een
wijkverbod van kracht zijn in die zin dat hem slechts toegestaan is zich
in de wijk ‘ …’ te bevinden om te gaan van en naar zijn woning gelegen
aan de … en wel via de … en de …

4.3. Eisers sub 1 en 2 hebben ieder een schadevergoeding van ƒ 2.500,-
gevorderd. Gedaagde heeft hiertegen verweer gevoerd. Voldoende vast staat
dat de onrechtmatige gedragingen van gedaagde verband houden met het
gesteld en niet voldoende betwiste geestelijke schade bij de minderjarigen
RT en RM. Een voorschot op de schadevergoeding is derhalve op zijn plaats.
Bij de vaststelling van de hoogte en de termijn van opeisbaarheid van de
schadevergoeding zal de president rekening houden met de financiele
situatie van gedaagde.

De beslissing De president: – gebiedt gedaagde voor 1 december 1994 te
verhuizen uit het gebied bekend staand als de wijk … en begrensd door
… op straffe van een dwangsom van ƒ 1.000,- per dag voor iedere dag
dat hiermee in gebreke wordt gebleven, met machtiging aan eisers sub 1,
2 en 4 gedaagde te verwijderen uit de wijk … met behulp van de sterke
arm; – verbiedt gedaagde vanaf de eerste dag na betekening van dit vonnis
tot het moment dat hij zal verhuizen uit de wijk zich op te houden in de
wijk … zoals voormeld waarbij gedaagde slechts toegestaan is zich naar
en van zijn woning aan de … te begeven over de … en de … –
veroordeelt gedaagde tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan
eisers sub 1 en 2 ƒ 1.000,- per persoon, te voldoen in tien maandelijkse
termijnen van ƒ 100,- per persoon, de eerste termijn te voldoen op 1
september 1994, vermeerderd met de wettelijke rente over ieder van deze
termijnen vanaf de dag van verval van elke termijn tot aan de dag van de
algehele voldoening daarvan; – veroordeelt gedaagde in de kosten van het
geding, tot op heden aan de zijde van eisers sub 1, 2 en 4 begroot op ƒ
511,30 aan verschotten en op ƒ 800,- aan salaris van de procureur; –
verklaart dit vonnis voor zover uitvoerbaar bij voorraad; – wijst af
hetgeen meer of anders is gevorderd.

Rechters

Mr. Croes