Instantie: Rechtbank Zutphen, 14 juli 1994

Instantie

Rechtbank Zutphen

Samenvatting


Partijen zijn 22 jaar gehuwd en verzoeken om echtscheiding. Op grond
van de volgende omstandigheden oordeelt de rechtbank dat de vrouw
behoefte heeft aan een bijdrage van de man: leeftijd vrouw (47), duur
van het huwelijk, uit het huwelijk zijn 3 kinderen, geboren, vrouw
heeft voor het huwelijk gewerkt, tijdens het huwelijk werkte vrouw mee
op boerenbedrijf. De rechtbank laat zich niet uit over de hoogte van de
behoefte. Wel overweegt de rechtbank dat -gezien de situatie op de
arbeidsmarkt- het niet aannemelijk is dat de vrouw op korte termijn
uitzicht heeft op een betaalde baan. Alimentatie wordt op ƒ 1.255,=
vastgesteld.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure:

Dit verloop blijkt uit: -het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 9
november 1993; -het exploit van betekening van 16 november 1993; -het
verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig verzoek, ingekomen
ter griffie op 21 januari 1994; -het verweerschrift op het zelfstandig
verzoek, ingekomen ter griffie op 4 maart 1994; -de tussenbeschikking
van deze rechtbank van 11 maart 1994; -het rapport van de Raad voor de
Kinderbescherming te Zutphen, hierna te noemen de Raad, van 28 april
1994; -de brief van mr. Onland van 9 mei 1994; -de brief met bijlagen
van mr. Wolters van 23 mei 1994; -het proces-verbaal van de behandeling
ter terechtzitting op 25 mei 1994.

De vaststaande feiten:

Partijen, Nederlanders, zijn op 26 mei 1972 te Winterswijk met elkaar
gehuwd, in algehele gemeenschap van goederen.

Uit hun huwelijk is geboren de minderjarige: U. De zoon is op
meerderjarig geworden, zodat niet meer in zijn gezag behoeft te worden
voorzien.

Het verzoek:

De vrouw verzoekt: -tussen partijen de echtscheiding, subsidiair de
scheiding van tafel en bed, uit te spreken, -te bepalen dat de man als
bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw ƒ 3.000,= per
maand bij vooruitbetaling zal voldoen, -haar te benoemen tot voogdes
en de man tot toeziend voogd over het minderjarige kind en te bepalen
dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van
deze minderjarige ƒ 300,= per maand te voldoen, -de verdeling van de
huwelijksgoederengemeenschap te bevelen, met benoeming van een notaris
en onzijdige personen, -deze beschikking voorzoveel mogelijk
uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Zij stelt naast hetgeen hiervoor als vaststaand is weergegeven dat het
huwelijk duurzaam is ontwricht, dat zij behoefte heeft aan een bijdrage
in haar levensonderhoud en dat de draagkracht van de man de gevraagde
bijdrage toelaat.

Het verweer tevens zelfstandig verzoek:

De man verweert zich tegen het verzoek tot echtscheiding en concludeert
tot afwijzing van dit verzoek.

De man betwist dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. In
dat verband wijst hij er op, zakelijk weergegeven, dat de vrouw in een
overspannen situatie beslissingen heeft genomen, welke niet terecht
zijn, en welke teruggedraaid zouden moeten worden. Hij is nog steeds
bereid samen met zijn vrouw verder te gaan.

De man verzoekt subsidiair, ingeval de rechtbank het verzoek tot
echtscheiding toewijst: -hem te benoemen tot voogd over de minderjarige
dochter van partijen, -de beslissing op het verzoek van de vrouw tot
veroordeling van hem om een bijdrage in haar levensonderhoud aan te
houden totdat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is
geeffectueerd.

Meer subsidiair verzoekt de man: -te bepalen dat de minderjarige in het
kader van de omgangsregeling iedere woensdagmiddag en ieder tweede
weekeinde bij hem zal verblijven.

Het verweer op het zelfstandig verzoek:

De vrouw verweert zich tegen de verzoeken van de man en concludeert tot
afwijzing van deze verzoeken, hetzij de man in deze verzoeken niet
ontvankelijk te verklaren.

De beoordeling:

De essentie van het huwelijk ligt in de bereidheid van beide
huwelijkspartners om op een voor elk van beiden bevredigende wijze aan
het samenleven inhoud te geven. Indien deze bereidheid bij een van
beide huwelijkspartners komt te ontbreken moet het ervoor gehouden
worden dat het huwelijk is ontwricht.

Gebleken is dat de vrouw reeds vanaf september 1993 van de man
gescheiden leeft en zij heeft ter zitting verklaard dat zij nu en in de
toekomst niet meer met de man wil samenwonen. De vrouw heeft het door
de man gestelde dat zij in een overspannen situatie beslissingen heeft
genomen, gemotiveerd betwist en zij geeft aan dat de oorzaak van de
duurzame ontwrichting zuiver is gelegen in de relatie tussen de
echtelieden zelf. Aldus kan op kortere of langere termijn tussen
partijen geen normale huwelijksrelatie worden verwacht en is er dus
sprake van duurzame ontwrichting, zodat het verzoek tot echtscheiding
kan worden toegewezen.

Nu partijen ten aanzien van de verdeling van de huwelijksgoe-
derengemeenschap niet tot overeenstemming zijn gekomen, gelast de
rechtbank hen met elkaar over te gaan tot verdeling van de
goederengemeenschap waarin partijen met elkaar zijn gehuwd, met
benoeming van een notaris en onzijdige personen als volgens de wet. Ten
aanzien van de gezagsvoorziening over de minderjarige heeft de Raad
blijkens bovenvermeld rapport geadviseerd de vrouw te benoemen tot
voogdes en de man tot toeziend voogd.

De minderjarige is in de gelegenheid om haar mening over de
gezagsvoorziening en omgangsregeling aan de rechtbank kenbaar te maken.

De man heeft zijn verweer om de vrouw tot voogdes te benoemen niet
langer gehandhaafd. De rechtbank acht de door de vrouw verzochte
gezagsvoorziening in het belang van de minderjarige, zodat deze
voorziening wordt toegewezen.

Nu partijen het ter zitting eens zijn geworden over de door de vrouw
verzochte bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de
minderjarige van ƒ 300,= per maand is dit verzoek voor toewijzing
vatbaar.

Ten aanzien van de door de man verzochte omgangsregeling tussen hem en
de minderjarige stelt de rechtbank op grond van de inhoud van het
rapport van de Raad vast dat voor een dergelijke regeling thans geen
basis is. De rechtbank hoopt dat door de onderlinge contacten van de
kinderen van partijen de contacten tussen de man en de minderjarige
hersteld worden.

Partijen zijn verdeeld over alimentatie voor de vrouw.

Ten aanzien van de behoefte van de vrouw overweegt de rechtbank het
volgende:

De vrouw is thans 47 jaar. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren,
waaronder de thans nog minderjarige dochter van partijen. Totdat
partijen uit elkaar gingen waren zij ruim 21 jaar met elkaar gehuwd.
Tijdens de samenwoning met de man verrichtte de vrouw een belangrijk
deel van de werkzaamheden in het akkerbouwbedrijf van partijen. Zij
neemt nu deel -als tegenprestatie voor haar opvang- aan de dagelijkse
werkzaamheden op de boerderij waar zij met de dochter verblijft. Voor
haar huwelijk is de vrouw werkzaam geweest als verkoopster en als
gezinsverzorgster. Ook heeft zij in de voorhuwelijkse periode bij een
tandarts gewerkt.

De rechtbank is van oordeel, dat gelet op de voormelde omstandigheden
van de vrouw, haar behoefte aan een bijdrage van de man vaststaat en
tevens dat het niet aannemelijk is de vrouw gelet op de situatie op de
arbeidsmarkt op korte termijn geen uitzicht heeft op een betaalde
dienstbetrekking.

Aan de inkomenszijde van de man gaat de rechtbank uit van het
brutomaandsalaris van de man bij het Bedrijfslabaratorium voor grond-
en gewasonderzoek van ƒ 4.442,= te vermeerderen met ƒ 25,= per maand
voor telefoonabonnement en een vast voorschot provisie van ƒ 883,= per
maand, zodat het totale bruto maandinkomen ƒ 5.350,= bedraagt en ƒ
64.200,= per jaar te vermeerderen met vakantiegeld.

Uit het akkerbouwbedrijf van partijen is over 1991 een winst behaald
van ƒ 16.802,85 en over 1992 een verlies van ƒ 27.230,36. De
jaarcijfers over 1993 zijn nog gereed, doch volgens de prognose van de
man wordt er over dat jaar wederom een verlies geleden. De vrouw heeft
erkend dat 1993 voor het bedrijf een nat jaar is geweest en dat er veel
kosten zijn gemaakt door het inschakelen van een loonbedrijf.

Gelet op het voorgaande laat de rechtbank de bedrijfsinkomsten buiten
beschouwing en gaat uit van het inkomen van de man uit dienstbetrekking
te vermeerderen met de huurontvangsten van de man die de rechtbank na
aftrek van energielasten in redelijkheid stelt op ƒ 400,= per maand.

Rekeninghoudend met premies werknemersverzekeringen, bijtelling
werkgeversaandeel in de ZFW-premie, arbeidskostenforfait,
overhevelingstoeslag, inkomsten uit verhuur, bijzondere aftrek in
verband met de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarige,
belastingvrije som, premies volksverzekeringen en inkomstenbelasting
bedraagt het besteedbaar maandinkomen van de man ƒ 3.743,=.

Aan de lastenzijde staat tussen partijen vast dat met de bijstandsnorm
voor een een- oudergezin gerekend moet worden; bij de man woont de zoon
van partijen B.

Van de draagkracht is 45%, ƒ 927,= per maand voor alimentatie
beschikbaar. Rekeninghoudend met de bijdrage voor de minderjarige van ƒ
300,= per maand resteert voor de vrouw een bijdrage van ƒ 1.255,= per
maand, waarbij het door de man te behalen belasting- en premievoordeel
aan de vrouw is toegerekend.

De proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te melden wijze,
omdat zij zijn gemaakt tussen echtelieden.

De beslissing:

De rechtbank:

Spreekt uit de echtscheiding tussen de vrouw en de man op met
elkaar gehuwd.

Veroordeelt de man om, vanaf de dag waarop deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de desbetreffende registers van de Burgerlijke Stand,
aan de vrouw voor levensonderhoud te betalen de som van ƒ 1.255,=
(eenduizendtweehonderdenvijfenvijftig gulden) per maand, telkens bij
vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart de beschikking voor wat betreft de alimentatieveroordeling
uitvoerbaar bij voorraad.

Veroordeelt de echtelieden om, nadat deze beschikking zal zijn
ingeschreven in de registers van de Burgerlijke Stand, met elkaar over
te gaan tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap.

Benoemt, indien de echtelieden niet binnen 14 dagen na inschrijving van
deze beschikking daaromtrent anders zijn overeengekomen, notaris mr.
G.J. Hobbelink ter standplaats tot de notaris ten overstaan van
wie de werkzaamheden van verdeling zullen plaatshebben op de door de
notaris te bepalen plaats en tijd.

Benoemt als onzijdige personen mr. P.F.M. Hartman, advocaat te
Lichtenvoorde, om de vrouw en mr. C.G.M.J. van Kreij, advocaat te
Groenlo om de man als bewindvoerder op de voet van artikel 3:181
Burgerlijk Wetboek te vertegenwoordigen indien een van hen in gebreke
blijft op de voor die verdeling bepaalde plaats en tijd te verschijnen,
of verschenen zijnde, mocht weigeren aan de verdeling mee te werken.

Benoemt over het minderjarig kind: geboren te op tot
voogdes: de vrouw, verblijvende te en tot toeziend voogd: de man,
.

Beveelt dat de minderjarige, indien zij zich niet reeds bevindt in de
feitelijke macht van de met het gezag beklede ouder, aan deze zal
worden afgegeven.

Bepaalt dat de man, met ingang van de dag waarop de voogdij begint, als
bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
aan de vrouw zal betalen ƒ 300,= (driehonderd gulden) per maand, voor
de toekomst telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Verklaart deze beschikking voor wat betreft de beslissing over het
gezag over genoemde minderjarige en de voor die minderjarige te betalen
alimentatie uitvoerbaar bij voorraad.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Compenseert de kosten van dit geding aldus, dat iedere echtgenoot met
de eigen kosten belast blijft, behoudens dat de executiekosten ten
laste van de man komen, indien niet vrijwillig wordt voldaan aan de bij
deze beschikking opgelegde alimentatieplicht.

Veroordeelt mitsdien de man in dat geval te dier zake te betalen
rechtstreeks aan de procureur van de vrouw het onder nakosten vallende
salaris en rechtstreeks aan de executerende deurwaarder de nakomende
verschotten.

Rechters

mr. H.E. de Boer