Instantie: Rechtbank Dordrecht, 13 juli 1994

Instantie

Rechtbank Dordrecht

Samenvatting


Partijen zijn 20 jaar getrouwd geweest en hebben twee minderjarige
kinderen. Zij willen gaan scheiden. De alimentatie moet worden vastge-
steld. De man verzoekt om limitering van de alimentatieduur. In deze
zaak waarin de man de hoogte van de gevorderde alimentatie betwist (fl.
6500,=) stelt de rechtbank dat, gezien de omstandigheden, de vrouw wel
degelijk behoefte heeft aan een alimentatie van ƒ 6500,=. Deze
omstandigheden zijn: een huwelijk van bijna 20 jaar en de vrouw heeft
naast haar huishouden en zorg voor de kinderen de man geassisteerd bij
het opbouwen van zijn huisartsenpraktijk. Limitering wordt afgewezen:
de vrouw heeft de zorg voor de kinderen en is bezig zich om te scholen.
De alimentatie op ƒ 3.946,= bepaald.

Volledige tekst

Het procesverloop. De vrouw heeft bij met de dagvaarding
overeenstemmende conclusie van eis gevorderd echtscheiding, althans
scheiding van tafel en bed, en verder alimentatie en scheiding en
deling van de huwelijksgoederengemeenschap.

De man heeft bij conclusie van antwoord in conventie de ali-
mentatievordering van de vrouw bestreden en subsidiair limitering
gevorderd. Bij conclusie van eis in reconventie vordert de man zijner-
zijds scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap en het
voortgezet gebruik van de echtelijke woning.

De vrouw heeft een conclusie van repliek in conventie en van antwoord
in reconventie genomen en daarbij haar alimentatievordering verhoogd.
De man heeft een conclusie van dupliek in conventie en van repliek in
reconventie genomen. Vervolgens heeft de man een akte in conventie
genomen. De vrouw heeft een akte in conventie, tevens conclusie van
dupliek in reconventie genomen. Daarna heeft de man in conventie
wederom een akte genomen en de vrouw een antwoord- akte.

Hierna hebben partijen de processtukken overgelegd en gevraagd vonnis
te wijzen.

De beoordeling van de vorderingen. In conventie Uit de stukken blijkt
dat partijen op te R met elkaar zijn gehuwd. Uit de stukken
blijkt tevens dat uit hun huwelijk zijn geboren de minderjarigen L op
en B op beiden te D.

Als gesteld en niet weersproken staat in dit proces tussen partijen
vast dat hun huwelijk duurzaam is ontwricht. De vordering van de vrouw
tot echtscheiding is derhalve toewijsbaar.

In conventie en in reconventie Hetzelfde is het geval met de over en
weer niet weersproken vordering tot echtscheiding en deling van de
huwelijksgoederengemeenschap.

In conventie voorts De door de vrouw gevorderde alimentatie houdt
partijen verdeeld. Dienaangaande bestrijdt de man allereerst dat de
vrouw behoefte heeft aan een alimentatie als door haar gevorderd.
Verder vordert de man een eventueel verplichting te limiteren tot
maximaal 5 jaren.

M.b.t.de behoefte Partijen zijn bijna 20 jaar gehuwd. De vrouw heeft in
de loop der jaren de huisartsenpraktijk van de man helpen opbouwen.
Daarnaast heeft zij naast haar huishoudelijke taken hem bij zijn
werkzaamheden geassisteerd. Onder dergelijke omstandigheden is de
rechtbank van oordeel dat de vrouw wel degelijk behoefte heeft aan een
alimentatie van ƒ 6.500,=, zoals door haar na vermeerdering van eis
gevorderd. Daarbij dient niet vergeten te worden dat het voor de vrouw
een bruto bedrag betreft.

Wel kan de rechtbank de man volgen in zijn stelling dat eventuele
inkomsten uit loondienst van de vrouw op een bijdrage van een
dergelijke hoogte in mindering dienen te worden gebracht. Gebleken is
echter dat de vrouw gedurende de procedure enige tijd in loondienst
werkzaam is geweest, doch thans werkloos.

M.b.t. de limitering De vrouw heeft voorts de zorg over de twee
kinderen van partijen en is zich aan het omscholen. Gezien
vorenoverwogene omtrent de behoefte is de rechtbank van oordeel dat
geen termen aanwezig zijn een eventuele alimentatie voor maximaal 5
jaren op te leggen. Daarbij dient niet uit het oog te worden verloren
dat, nu dit vonnis na 1 juli 1994 wordt uitgesproken, door
wetswijziging de alimentatie reeds bij wet gelimiteerd zal worden.

M.b.t. de draagkracht Dienaangaande is de rechtbank het navolgende
gebleken. Uit het ambtshalve geraadpleegde dossier voorlopige voorzie-
ningen is gebleken dat de man in dat kader een alimentatieverplichting
is opgelegd van ƒ 3.850,= per maand, ingaande 1 januari 1993. In hoger
beroep heeft het gerechtshof ‘s-Gravenhage bij beschikking van 5
november 1993, rekening houdend met de meest recente omstandigheden,
waaronder de verkoop van de echtelijke woning, deze
alimentatieverplichting bekrachtigd.

Niet gebleken is dat de relevante omstandigheden van de man sindsdien
wezenlijk zijn gewijzigd. Hij moet derhalve naar wettelijke maatstaven
ook in dit kader in staat worden geacht een dergelijke bijdrage te
voldoen. De rechtbank zal derhalve dat bedrag thans definitief vast-
stellen. Nu het inmiddels 1994 is zal met de indexering rekening worden
gehouden.

In reconventie voorts De vordering van de man tot het voortgezet
gebruik van de echtelijke woning behoeft geen verdere bespreking. De
woning is immers per 1 februari 1994 verkocht.

Spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd op te R.

Partijen kunnen zich door tussenkomst van de procureur over de
voorziening in het gezag over hun minderjarige kinderen schriftelijk
uitlaten ter rolzitting familiezaken van 19 augustus 1994.

Bepaalt dat de man met ingang van de dag, waarop dit vonnis zal zijn
ingeschreven in de register van de burgerlijke stand aan de vrouw een
alimentatie dient te voldoen van ƒ 3.946,25 (Drieduizend
negenhonderdzesenveertig gulden en 25 cent) per maand, maandelijks bij
vooruitbetaling te voldoen.

In conventie en in reconventie Beveelt partijen na inschrijving van dit
vonnis in de registers van de burgerlijke stand met elkaar over te gaan
tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande
huwelijksgoederengemeenschap.

Benoemt, indien partijen niet binnen veertien dagen na voormelde
inschrijving een andere notaris kiezen, notaris mr. B te Z, danwel
diens opvolger of plaatsvervanger als de notaris voor wie de
werkzaamheden van de scheiding en deling zullen plaatsvinden op de door
die notaris te bepalen tijd en plaats.

Benoemt de advocaat mr. P.J.A. H. te Z. tot onzijdig persoon om de man
danwel de vrouw te vertegenwoordigen indien een van hen in gebreke
blijft op de door benoemde of gekozen notaris bepaalde tijd en plaats
te verschijnen of verschenen zijnde, weigeren mocht aan de
boedelscheiding mee te werken.

Bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

onbekend