Instantie: Hof van Justitie EG, 7 juli 1994

Instantie

Hof van Justitie EG

Samenvatting


Het doel van richtlijn 79/7 is onverenigbaar met een zodanige uitleg van
artikel 7(1)d van deze richtlijn dat een lidstaat die verhogingen van
ouderdomspensioenen voor de ten laste komende echtgenoot uitsluitend aan
mannen toekende, dit verschil in behandeling niet enkel mag opheffen ten
aanzien van vrouwen die aan bepaalde voorwaarden voldoen. Een dergelijke
uitleg zou ertoe leiden dat een lidstaat zich niet langer op deze
uitzonderingsbepaling kan beroepen teneinde een maatregel te nemen, zoals
in casu, die de draagwijdte van een ongelijke behandeling op grond van
geslacht verkleint.

Volledige tekst

Arrest

1. Bij beschikking van 27 november 1992, ingekomen ten Hove op 18 december
daaraanvolgend, heeft de Sociale Security Commissioner krachtens artikel
177 EEG-Verdrag drie prejudiciele vragen gesteld over de uitlegging van
artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van
19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het
beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van
de sociale zekerheid (PB 1979, L 6, blz. 24; hierna: “richtlijn”).

2. Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen E. Bramhill, verzoekster
in het hoofdgeding, en de Chief Adjudication Officer naar aanleiding van
diens weigering om haar een verhoging van haar ouderdomspensioen voor haar
ten laste komende echtgenoot toe te kennen.

3. Blijkens de wijzigingsbeschikking is verzoekster in het hoofdgeding,
die de Britse nationaliteit bezit, met ingang van 1 juli 1990 opgehouden
te werken, nadat zij de leeftijd van zestig jaar had bereikt. Enkele
maanden eerder had zij eerst een ouderdomspensioen met ingang van haar
zestigste verjaardag aangevraagd en later een verhoging hiervoor voor haar
ten laste komende echtgenoot.

4. Haar werd met ingang van 4 juni 1990 een ouderdomspensioen toegekend,
doch het verzoek om een verhoging werd afgewezen op grond dat zij niet
voldeed aan de voorwaarden voor een dergelijke verhoging. Deze voorwaarden
zijn vastgelegd in Section 45 A van de Social Security Act 1975, ingevoerd
bij de Health and Social Security Act 1984.

5. Voor de wetswijziging van 1984 hadden alleen gepensioneerde mannen
recht op verhoging van het ouderdomspensioen voor hun ten laste komende
echtgenote.

6. Section 45 A (1) (a) stelt voor toekenning van de in geding zijnde
verhoging met name als voorwaarde dat het ouderdomspensioen van de vrouw
is ingegaan onmiddellijk na afloop van een periode waarvoor zij, uit
hoofde van een echtgenoot ten laste, recht had op verhoging van een
uitkering wegens werkloosheid, ziekte of invaliditeit.

7. Volgens de door de Britse regering verstrekte toelichting is de
mogelijkheid dat vrouwen in de hiervoor beschreven omstandigheden een
verhoging van hun ouderdomspensioen voor hun ten laste komende echtgenoot
krijgen, ingevoerd om te voorkomen, dat zij bij het bereiken van de
pensioengerechtigde leeftijd een aanzienlijk inkomensverlies lijden
wanneer zij, sedert de wetswijziging van 1984, voor hun pensionering recht
hadden op een verhoging van hun uitkering wegens ziekte, invaliditeit of
werkloosheid voor een ten laste komende persoon.

8. Verzoekster in het hoofdgeding bevond zich echter niet in een
dergelijke situatie.

9. Voor het Social Security Appeal tribunal, waar verzoekster beroep had
ingesteld tegen het besluit van de Adjudication Officer, werd niet betwist
dat Section 45 A van de Social Security Act 1975 gehuwde vrouwen
verschillend behandelt, aangezien volgens Section 45 van diezelfde wet een
gehuwde man die een verhoging van zijn ouderdomspensioen voor zijn ten
laste komende echtgenote aanvraagt, niet aan een dergelijke voorwaarde
behoeft te voldoen.

10. Daar echter evenmin werd betwist dat het Social Security Appeal
Tribunal gebonden was aan eerdere rechtspraak van de Social Security
Commissioner, volgens welke de in geding zijnde regeling verenigbaar is
met de richtlijn wegens de in artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van de
richtlijn aan de Lid-Staten geboden mogelijkheid om op bepaalde punten van
het in artikel 4, lid 1, van de richtlijn gestelde beginsel van gelijke
behandeling af te wijken, bevestigde genoemde rechterlijke instantie het
afwijzende besluit van de Adjudication Officer. Zij stond evenwel beroep
op de Social Security Commissionar toe.

11. Artikel 4, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:

“1. Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van
discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door
verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is
uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:

( …)

– de berekening van de prestatie, waaronder begrepen verhogingen
verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende
personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op
prestaties.”

12. Artikel 7, lid 1, van de richtlijn luidt:

“1. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de Lid-Staten
om van haar werkingssfeer uit te sluiten:

( …)

d) de toekenning van verhogingen van prestaties op lange termijn inzake
invaliditeit, ouderdom, arbeidsongevallen of beroepsziekten voor de ten
last komende echtgenote;

( …)”

( …)

13. Volgens de Social Security Commissioner rijst in de onderhavige zaak
de vraag, of de verschillende behandeling van mannen en vrouwen met
betrekking tot het recht op verhoging van het ouderdomspensioen voor de
ten laste komende echtgenoot al dan niet wordt gedekt door de
afwijkingsbepaling van artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van de
richtlijn.

14. Gelet op de uiteenlopende opvattingen van partijen over het op deze
vraag te geven antwoord, heeft de Social Security Commissioner besloten
de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de navolgende
prejudiciele vragen te stellen:

“1) Indien een Lid-Staat verschillende regelingen heeft vastgesteld voor,
enerzijds, een gepensioneerde man die een recht doet gelden uit hoofde van
een ten laste komende echtgenote, en, anderzijds, voor een gepensioneerde
vrouw die een recht doet gelden uit hoofde van een ten last komende
echtgenoot, moet de afwijkingsbepaling van artikel 7, lid 1, aanhef en sub
d, van richtlijn 79/7 dan aldus worden uitgelegd, dat deze Lid-Staat ten
aanzien van de gepensioneerde vrouw strengere voorwaarden mag stellen dan
ten aanzien van de gepensioneerde man?

2) Mag een Lid-Staat inzonderheid een voorwaarde opleggen als vervat in
Section 45 A van de Social Security Act 1975, volgens welke de
gepensioneerde vrouw onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop zij
recht kreeg op een ouderdomspensioen, voor die echtgenoot recht moet
hebben gehad op een verhoging van een uitkering wegens werkloosheid,
ziekte of invaliditeit, indien deze voorwaarden niet geldt voor de man die
voor zijn ten laste komende echtgenote een verhoging van het
ouderdomspensioen aanvraagt?

3) Indien de nationale rechter, in het licht van de antwoorden op de
vragen 1 en 2, moet bepalen of een nationale wettelijke regeling voldoet
aan het evenredigheidsvereiste in de zin van het gemeenschapsrecht, en dus
kan vallen onder de afwijkingsbepaling van artikel 7, lid 1, aanhef en sub
d, van de richtlijn 79/7, welke specifieke criteria dient hij dan toe te
passen?”

15. Met deze vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of
artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van richtlijn 79/7 zich ertegen verzet,
dat een lidstaat die de verhogingen van prestaties op lange termijn inzake
ouderdom voor de ten laste komende echtgenoot uitsluitend aan mannen
toekende, dit verschil in behandeling enkel opheft ten aanzien van vrouwen
die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

16. Volgens verzoekster in het hoofdgeding volgt uit de bewoordingen van
artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van de richtlijn, dat de lidstaten
enkel de toekenning van verhogingen van prestaties voor ‘de ten laste
komende echtgenote’ kunnen uitsluiten, zodat regelingen die, zoals de
regeling die sedert 1984 in het Verenigd Koninkrijk geldt, voor de beide
echtgenoten in verhogingen voorzien, maar op verschillende voorwaarden,
een discriminatie inhouden die niet door de afwijkingsbepaling van artikel
7 van de richtlijn wordt gedekt.

17. Verzoekster voegt hieraan toe, dat deze uitlegging wordt bevestigd
door het feit dat, anders dan in laatstgenoemde bepaling, in artikel 4,
lid 1, aanhef en derde streepje, van de richtlijn het algemene beginsel
is neergelegd, dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht is
verboden, in het bijzonder met betrekking tot de berekening van de
prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de
‘echtgenoot’ en voor ten laste komende personen.

18. Dit betoog faalt.

19. Zoals de Britse regering terecht heeft opgemerkt, viel een regeling
zoals dier welke in het Verenigd Koninkrijk gold voor de wetswijziging bij
de Health and Social Security Act 1984, waarbij het recht op de in geding
zijnde verhoging aan bepaalde categorieen gehuwde vrouwen is toegekend,
ontegenzeglijk binnen de werkingssfeer van deze afwijking, aangezien
verhoging van de ouderdomspensioenen destijds slechts mogelijk was voor
de ‘ten laste komende echtgenote’.

20. Zoals de titel van de richtlijn aangeeft en in artikel 1 wordt
gepreciseerd, beoogt de richtlijn de geleidelijke tenuitvoerlegging van
het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied
van de sociale zekerheid (zie met name arresten van 24 februari 1994, zaak
C-343/92, Roks e.a., Jurispr. 1994, blz. I-571, en 7 juli 1992, zaak
C-9/91, Equal Opportunities Commission, Jurispr. 1992, blz. I-4297).

21. Een uitlegging van de richtlijn zoals door verzoekster in het
hoofdgeding bepleit, zou derhalve onverenigbaar zijn met dit doel en de
uitvoering van genoemd beginsel in gevaar dreigen te brengen, daar zij
ertoe zou leiden, dat een lidstaat zich met betrekking tot prestaties die
hij krachtens artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van de werkingssfeer van
de richtlijn heeft uitgesloten, niet meer op deze afwijkingsbepaling kan
baseren ingeval hij een maatregel zou nemen die, zoals de maatregel in
geding, tot gevolg heeft, dat de draagwijdte van een ongelijke behandeling
op grond van geslacht wordt verkleind.

22. Hieruit volgt, dat het verschil in redactie tussen artikel 4, lid 1,
aanhef en derde streepje, en artikel 7, aanhef en sub d, van de richtlijn
niet kan worden uitgelegd zoals verzoekster in het hoofdgeding wil, en dat
het in geding zijnde verschil in behandeling derhalve binnen het kader van
genoemde afwijkingsbepaling valt.

23. Het evenredigheidsbeginsel ten slotte, waarnaar de nationale rechter
ook verwijst, kan geen toepassing vinden in een geval als het onderhavige,
waarin, zoals in de voorgaande rechtsoverweging is vastgesteld, het in
geding gebrachte verschil in behandeling ingevolge de afwijkingsbepaling
van artikel 76, lid 1, aanhef en sub d, van de richtlijn is toegestaan.

24. Mitsdien moet op de prejudiciele vragen worden geantwoord, dat artikel
7, lid 1, aanhef en sub d, van richtlijn 79/7 zich er niet tegen verzet,
dat een lidstaat die de verhogingen van prestaties op lange termijn inzake
ouderdom voor de ten laste komende echtgenoot uitsluitend aan mannen
toekende, dit verschil in behandeling enkel opheft ten aanzien van vrouwen
die aan bepaalde voorwaarden voldoen.

Kosten

25. De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie
van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij
het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten
aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar
gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie
over de kosten heeft te beslissen.

Het Hof van Justitie (vijfde kamer),

uitspraak doende op de door Social Security Commissioner bij beschikking
van 27 november 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 7, lid 1, aanhef en sub d, van richtlijn 79/7/EEG van de Raad van
19 december 1979 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het
beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op het gebied van
de sociale zekerheid, verzet zich er niet tegen, dat een lidstaat die de
verhogingen van prestaties op lange termijn inzake ouderdom voor de ten
laste komende echtgenoot uitsluitend aan mannen toekende, dit verschil in
behandeling enkel opheft ten aanzien van vrouwen die aan bepaalde
voorwaarden voldoen.

Rechters

Mrs. Moitinho de Almeida, Joliet, Rodriguez Iglesias, Grevisse,Zuleeg