Instantie: Gerechtshof Amsterdam, 10 juni 1994

Instantie

Gerechtshof Amsterdam

Samenvatting


Hof oordeelt dat slechts ƒ 25.000,= van de ƒ 75.000,= smartegeld als
onbelaste schadevergoeding wordt aangemerkt.

Volledige tekst

1. Loop van het geding Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift
ontvangen op 30 september 1992, ingediend door mr. A als zijn gemachtigde
en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 7 augustus
1992 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de
inkomstenbelasting voor het jaar 1988. Het beroepschrift is aangevuld bij
schrijven van 26 februari 1993. De aanslag is berekend naar een belastbaar
inkomen van ƒ 187.679,= waarvan ƒ 125.000,= belast naar het hoge
bijzondere tarief en is bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van
de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 112.679,=
waarvan ƒ 50.000,= belast naar het hoge bijzonder tarief De inspecteur
heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de
uitspraak.

Met toestemming van de Voorzitter heeft de gemachtigde van belanghebbende
een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft gereageerd met
een conclusie van dupliek.

Ter zitting van 18 maart 1994 zijn verschenen belanghebbende, de
gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur B vergezeld van C.

Belanghebbende heeft ter zitting een verklaring van 27 september 1993 van
D en het bezwaarschrift overgelegd. De inspecteur heeft van deze stukken
kennis kunnen nemen en zich erover kunnen uitlaten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten. Belanghebbende, geboren 3 maart
1939, was sedert 1981 en tot 1 september 1988 in loondienst werkzaam bij
D.

Op 1 september 1988 heeft belanghebbende ontslag genomen, nadat
overeenstemming was bereikt dat door D aan hem een bedrag van ƒ 125.000,=
zou worden uitgekeerd en dat zijn pensioenregeling met ƒ 50.000,= zou
worden verbeterd.

3. Geschil Het geschil betreft de vraag of van het vermelde bedrag van ƒ
125.000,= een deel groot ƒ 75.000,= onbelast is, omdat dit bedrag
ontvangen zou zijn tot betering van in eer en goede naam gelden schade.
De inspecteur is van mening dat het bedrag van ƒ 125.000,= in zijn geheel
is genoten uit de dienstbetrekking en daarom belast is.

4. Standpunten van partijen Voor de standpunten van partijen wordt
verwezen naar de stukken van het geding. Ter zitting zijn partijen bij hun
standpunten gebleven. De gemachtigde van belanghebbende heeft nog
opgemerkt dat hij een aanbod tot getuigenbewijs doet voor het geval aan
de juistheid van de brief van D van 27 september 1993 mocht worden
getwijfeld.

5. Beoordeling van het geschil 5.1. Belanghebbende stelt dat een vrouw die
even als hijzelf bij D in dienstbetrekking was hem heeft belasterd door
te zeggen dat zij zich door hem lichamelijk en geestelijk bedreigd voelde.
De klachten van deze vrouw raakten binnen en buiten D bekend en
belanghebbende kreeg onaangename opmerkingen te horen van collega’s en
relaties. Belanghebbende stelt eveneens dat de klachten van de vrouw tegen
hem ongefundeerd waren, maar dat de directie van D niets heeft gedaan om
de geruchten te ontzenuwen. Belanghebbende heeft bij de afdeling
personeelszaken gevraagd om een gesprek met de veroorzaakster van de
geruchten maar dat bleek niet mogelijk. De vrouw werd wel overgeplaatst
naar een andere afdeling.

5.2. Belanghebbende heeft ter zitting in persoon de gebeurtenissen en de
omstandigheden toegelicht en daarbij aannemelijk gemaakt dat zijn verslag
van de gebeurtenissen correct is.

Nu de inspecteur de gebeurtenissen op zichzelf onvoldoende heeft betwist
houdt het Hof deze feitelijke stellingen van belanghebbende voor juist.

5.3. Uit het vorenoverwogene leidt het Hof af dat D op toerekenbare wijze
heeft verzuimd om belanghebbende te beschermen tegen de aantasting van
zijn eer en goede naam. Een deel van de door belanghebbende ontvangen
vergoeding kan derhalve worden aangemerkt als een vergoeding wegens de in
eer en goede naam geleden schade. Dit deel is onbelast, omdat daarvan moet
worden gezegd dat het geen althans onvoldoende verband houdt met de door
belanghebbende vervulde dienstbetrekking.

5.4. De feitelijke gebeurtenissen waarop belanghebbende zich heeft
beroepen rechtvaardigen echter geen toekenning van een smartegeld van ƒ
75.000,= Het Hof is in goede justitie van oordeel dat de vergoeding wegens
in eer en goede naam gelden schade moet worden gesteld op ƒ 25.000,= in
die zin dat van het totale door belanghebbende ontvangen bedrag dit deel
aan deze schade- oorzaak moet worden toegerekend. Voor het andere deel
geldt dat de uitkering is genoten uit de dienstbetrekking.

5.5. Nu het gelijk gedeeltelijk aan belanghebbende is, veroordeelt het
Hof, gelet op de bepaalde in artikel 5a van de Wet administratieve
rechtspraak belastingzaken, de inspecteur tot vergoeding van de door
belanghebbende gemaakte proceskosten.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder de letters a en c, van
het Besluit proceskosten fiscale procedures (het Besluit) stelt het Hof
het bedrag van de kosten inzake de verleende rechtsbijstand overeenkomstig
het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief op: 2,5
(beroepsschrift, repliek en verschijnen mondelinge behandeling) x ƒ 710,=
x 1 (wegingsfactor) = ƒ 1.775,=.

6. Beslissing Het Hof – vernietigt de uitspraak van de inspecteur; –
vermindert de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 162.679,=
waarvan ƒ 100.000 belast naar het hoge bijzondere tarief; – gelast de
inspecteur het griffierecht van ƒ 75,= aan belanghebbende te vergoeden;
– veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte kosten van
het geding tot een bedrag van ƒ 1.775,= en gelast de Staat dit bedrag aan
belanghebbende te vergoeden.

Rechters

mrs. Rensema, Wiegel en Onnes