Instantie: Rechtbank Almelo, 18 mei 1994

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


Verstekvonnis. Immateriele schadevergoeding na ontucht. Rechtbank is niet
bekend met de financiele omstandigheden van partijen. Het bedrag van ƒ
10.000,= immateriele schadevergoeding is gerechtvaardigd, zelfs wanneer
gedaagde slechts over inkomsten op bijstandsniveau zou beschikken.

Volledige tekst

Ten aanzien van de feiten:

Gedaagde is te dienende dage niet in rechte verschenen waarna tegen hem
verstek is verleend.

Eisers hebben onder overlegging van een 13-tal producties geconcludeerd
voor eis overeenkomstig de dagvaarding en vorderen uit hoofde van door
gedaagde jegens eisers gepleegd onrechtmatig handelen veroordeling van
gedaagde tot betaling aan eiser sub 1. van een bedrag groot ƒ 9.730,05
terzake noodzakelijk door hem gemaakte kosten en aan eiseres sub 2. van
een bedrag groot ƒ 10.000,= aan immateriele schadevergoeding te
vermeerderen met de wettelijke rente. Tevens vordert eiseres sub 2.
veroordeling van gedaagde tot betaling van de mogelijk in de toekomst nog
door haar te maken kosten, nader op te maken bij staat.

Hierop hebben eisers onder overlegging van de stukken vonnis verzocht.

De inhoud van die stukken geldt als hier ingelast.

Ten aanzien van het recht:

1. Bij de dagvaarding zijn de wettelijke termijnen en formaliteiten in
acht genomen.

2. De feiten en omstandigheden door eisers aan hun vordering ten grondslag
gelegd zijn onweersproken gebleven.

3. Mitsdien kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
Gedaagde, een neef van eiseres sub 2., heeft haar op 31 oktober 1990 -zij
was toen 14 jaar- opgesloten in een kamer, onzedelijk betast, verkracht
c.q. gepoogd te verkrachten en geslagen met een riem en zijn handen. Ook
heeft hij haar gedreigd met geweld indien zij iemand zou vertellen wat er
was gebeurd. Door de officier van justitie is een strafvervolging
ingesteld. Op 26 februari 1992 heeft de politierechter te Utrecht zich
onbevoegd verklaard, daar de kinderrechter in deze bevoegd was. Gelet op
reeds verstreken tijd heeft het openbaar ministerie vervolgens besloten
om de strafzaak tegen gedaagde te seponeren. Door dit onrechtmatig
handelen van gedaagde is het gezinsleven van eisers sterk ontwricht
geraakt en heeft eiseres sub 2. ernstige psychische schade geleden en zal
zij deze mogelijk in de toekomst lijden, zich ondermeer uitende in
perioden van flauwvallen, nachtmerries, huilbuien, angst om alleen te zijn
in huis of op straat, depressiegevoelens, schaamtegevoelens en angst voor
lichamelijke aanrakingen, angst om in afgesloten ruimtes te zijn en een
negatief toekomstperspectief met betrekking tot het wensen en krijgen van
kinderen. Verder heeft zij door een sterke vermindering van de
schoolresultaten haar schoolkeuze bij moeten stellen van VWO naar MAVO en
is zij alleen en met haar ouders in behandeling geweest bij de RIAGG te
Utrecht.

4. Ingevolge het bepaalde in artikel 173 Overgangswet Nieuw Burgerlijk
Wetboek dient omtrent aansprakelijkheid en schadevergoeding het voor 1
januari 1992 geldende recht te worden toegepast.

5. Het hiervoor overwogene is voldoende om aan te nemen dat gedaagde
toerekenbaar onrechtmatig gehandeld heeft jegens eisers. Voorts wordt het
oorzakelijk verband tussen de gepleegde onrechtmatige daad door gedaagde
en door de eisers sub 2. geleden psychische schade inclusief gevolgen niet
betwist, zodat de aansprakelijkheid van gedaagde en diens verplichting tot
schadevergoeding, mede gelet op het ernstige karakter van de onrechtmatige
gedraging, in voldoende mate is komen vast te staan.

6. De door eiser sub 1. gestelde materiele schade is niet weersproken en
kan mitsdien worden toegewezen.

7. Krachtens wettelijke bepaling (artikel 1407 lid 2 jo lid 3 van het
Burgerlijk Wetboek (oud)) behoort de immateriele schade te worden
gewaardeerd naar gelang de wederzijdse stand en de fortuin van betrokkenen
en naar de omstandigheden van het geval.

Uit de processtukken blijkt omtrent de financiele omstandigheden van
partijen niets.

8. Alles tegen elkaar afwegend en daarbij voorts in overweging nemend dat
ook al zou gedaagde slechts over inkomsten gelijk het bijstandsniveau
beschikken, dit een toewijzing van de gevorderde schadevergoeding van ƒ
10.000,= rechtvaardigt.

9. De vordering komt ook overigens onrechtmatig noch ongegrond voor.

10. Gedaagde dient als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van
dit geding te worden veroordeeld.

Rechtdoende:

Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijke kwijting aan eiser sub 1. te
betalen de som van ƒ 9.730,05 (negenduizend zeven honderddertig 05/100
gulden) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van
dagvaarding -16 maart 1994- tot aan de dag der algehele voldoening.

Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijke kwijting aan eisers sub 2. te
betalen een bedrag van ƒ 10.000,= (tienduizend gulden) aan immateriele
schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van
dagvaarding -16 maart 1994- tot aan die der algehele voldoening.

Veroordeelt gedaagde tot het betalen van de mogelijkheid nog in de
toekomst te maken kosten van eiseres sub 2. ten gevolge van zijn
onrechtmatig handelen jegens haar, nader op te maken bij staat.

Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de
zijde van eisers begroot op ƒ 1.142,48 waarvan te voldoen: a. aan de
griffier van de arrondissementsrechtbank te Almelo: -f.262,50 wegens in
debet gesteld griffierecht, -f.710,= wegens salaris van de procureur, en
-ƒ 82,48 wegens exploitkosten; b. aan de procureur van eisers: -ƒ 87,50
wegens niet in debet gesteld griffierecht.

Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

mr. Drewes