Instantie: Commissie gelijke behandeling, 29 april 1994

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster was bij de wederpartij werkzaam als Product Specialist.
Verzoekster meent dat zij en twee van haar voormalige collega’s, die ook
de functie van Product Specialist vervulden, arbeid van gelijke dan wel
nagenoeg gelijke waarde hebben verricht, terwijl verzoekster een lagere
beloning ontving. De Commissie concludeert dat de functies van verzoekster
en haar maatmannen van (nagenoeg) gelijke waarde waren. Zij oordeelt dat
de wijze waarop de wederpartij de beloning van haar werknemers vaststelt,
niet op een consequente wijze gebeurt. Hierdoor kan de beloning niet
zonder meer worden afgeleid van het beloningssysteem. Het beloningssysteem
van de wederpartij is door deze omstandigheden niet inzichtelijk en niet
toetsbaar. Zelf heeft de wederpartij aangegeven dat het beloningssysteem
is vervuild en dat een directe koppeling tussen functie, beoordeling en
salaris onmogelijk is. Dit alles heeft tot gevolg dat niet uit het
beloningssysteem zelf blijkt welke beloningsmaatstaven er worden
toegepast, hetgeen in strijd is met de Wet.

Volledige tekst


Ook voor het beloningsverschil met maatman 2 geldt dat dit door
ancienniteit is veroorzaakt. Hij was 9 jaar langer in de automatisering
werkzaam dan verzoekster. Maatman 2 was in schaal 10 ingedeeld omdat hij
op dat niveau functioneerde. Dat was bij verzoekster niet het geval, omdat
haar inzetbaarheid nog niet voldoende breed was. Normaal gesproken was
verzoekster op een gegeven moment in schaal 10 terecht gekomen. Er zijn
geen vaste regels voor wanneer een werknemer promotie maakt. Dat hangt af
van het gezonde waarde-oordeel van de manager.

Op grond van het bovenstaande is de wederpartij van mening dat er geen
sprake is van een ongerechtvaardigd verschil tussen het salaris van
verzoekster en de maatmannen 1 en 2.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid heeft gemaakt op grond van geslacht, nu
verzoekster lager werd beloond dan haar mannelijke collega’s, maatmannen
1 en 2.

4.2. Artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 7 en
volgende van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb.
1989, 168) bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken tussen
mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid van
gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke beloning is
sprake indien deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.
Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden uitgegaan van
een deugdelijk stelsel van functiewaardering. Daarbij wordt zoveel
mogelijk aangesloten bij het stelsel dat in de betreffende organisatie
gebruikelijk is.

4.3. Allereerst zal de Commissie moeten ingaan op de vraag of verzoekster
en de maatmannen arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde
verrichtten.

De Commissie gaat uit van het resultaat van het
functiewaarderingsonderzoek van de LTD, nu dat uitgaat van het analytische
functiewaarderingssysteem USF ’78, dat de wederpartij toepast, en de
functiebeschrijvingen door verzoekster en de maatmannen voor akkoord zijn
ondertekend, terwijl de wederpartij heeft verklaard dat die beschrijvingen
een correcte weergave zijn van de verrichte werkzaamheden. Uit het
functiewaarderingsonderzoek blijkt dat de functies van verzoekster en de
beide maatmannen van gelijk niveau zijn.

4.4. Vervolgens dient te worden nagegaan of de beloning is berekend op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Uit het systeem van de Wet vloeit voort dat bij ongelijke beloning van
werk van (nagenoeg) gelijke waarde op de werkgever de bewijslast drukt dat
de beloning op grond van gelijkwaardige maatstaven heeft plaatsgevonden
(Zie ook Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de
arbeid, 10 april 1990, oordeelnummer 3085-90-12, 30 juli 1991,
oordeelnummer 338-91-48 en 14 januari 1993, oordeelnummer 342- 93-03.).
Dit geldt des te meer wanneer, zoals in casu, een werkgever een complex
stelsel van beloning toepast met als gevolg dat de werknemers zelf niet
de oorzaak van eventuele beloningsverschillen kunnen achterhalen (Zie ook
Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, Handels- og
Kontorfunktionaerernes Forbund i Danmark/Danfoss 17 oktober 1989, zaak
109/88.). Een van de eisen waaraan een beloningssysteem moet voldoen, is
dat uit dat systeem zelf dient te blijken dat de beloningsmaatstaven
ondubbelzinnig gelijkelijk worden toegepast op vrouwelijke en mannelijke
werknemers. Indien er beloningsmaatstaven worden gehanteerd die niet
worden genoemd in het beloningssysteem zelf, dan moeten die minimaal
binnen dat salarissysteem passen en onderdeel zijn van het op dat systeem
gebaseerde beloningsbeleid. In het licht hiervan zal de Commissie de
onderhavige beloningsmaatstaven beoordelen.

De beloningsmaatstaven zoals toegepast op verzoekster en maatman 1

4.5. Aan het begin van de onderzoeksperiode was het salaris van
verzoekster ƒ 1452,- per maand lager dan dat van maatman 1. Aan het eind
van de onderzoeksperiode was dit verschil ƒ 1375,- per maand. De
wederpartij stelt dat de salarisverschillen zijn terug te voeren op de
beloningsmaatstaven functieniveau, ervaringsniveau en salarisrechten
vorige functie.

Wat betreft het beloningsverschil op grond van functieniveau stelt de
Commissie vast dat verzoekster gedurende de onderzoeksperiode een functie
op schaal 10 niveau vervulde, maar een schaal 9 salaris ontving. Volgens
de wederpartij was de reden hiervoor dat zij nog niet op niveau 10
functioneerde. Zij ontving een beloning die hoorde bij de aanloopschaal
van schaal 10, omdat zij volgens de wederpartij nog niet op functieniveau
10 functioneerde. Maatman 1 vervulde tijdens de onderzoeksperiode ook een
functie op niveau 10. Op grond van de salarisrechten die hij in zijn
vorige functie had opgebouwd, ontving hij echter een salaris dat op schaal
11 was gebaseerd.

Nu in de bedrijfs-CAO is aangegeven dat de salarisgroepen 10 en 11
aanloopsalarissen kennen, acht de Commissie het niet in strijd met het
salarissysteem van de wederpartij dat verzoekster in eerste instantie in
schaal 9 was ingedeeld. Wel is het onwaarschijnlijk dat verzoekster niet
op een eerder tijdstip op niveau 10 functioneerde. Indien werknemers in
een aanloopschaal worden ingedeeld, kan worden verwacht dat zij bij goed
functioneren na korte tijd in de eigenlijke functieschaal worden
ingedeeld. Aangezien verzoekster een voldoende tot goede beoordeling had,
is de Commissie van oordeel dat zij in een eerder stadium in schaal 10
ingedeeld had moeten worden. Nu dit niet is gebeurd, is het
beloningsverschil op grond van functieniveau aan het einde van de
onderzoeksperiode niet gerechtvaardigd. De wederpartij heeft dan ook in
dit opzicht in strijd met de Wet gehandeld.

Het bovenstaande brengt mee dat dat deel van het salarisverschil dat niet
op functieniveau is gebaseerd door het ervaringsniveau en de
salarisrechten uit de vorige functie van de maatman verklaard moet kunnen
worden.

Hoewel maatman 1 al 21 jaar langer bij de wederpartij in dienst was dan
verzoekster, heeft hij slechts een jaar langer dan zij de functie van
implementation engineer uitgeoefend.

In principe kunnen ervaringsjaren een verschil in beloning rechtvaardigen.
In het onderhavige geval moet er echter wel rekening mee worden gehouden
dat de exempts in principe na vijf ervaringsjaren hun maximum salaris
bereiken. De ervaringsjaren die hier bovenop komen, zijn volgens het
salarissysteem van de wederpartij niet van invloed op de hoogte van de
beloning.

Voordat maatman 1 Implementation Engineer werd, oefende hij al geruime
tijd een functie op niveau 11 uit. De functies van Implementation Engineer
en Product Specialist C waren schaal 10 functies. Als uitgangspunt kan
daarom worden genomen dat maatman 1 al langer dan vijf jaar een functie
uitoefende op minimaal schaal 10 niveau. Maatman 1 had gedurende de
onderzoeksperiode een B/C-beoordeling. Volgens de belonings- gegevens die
de wederpartij heeft overgelegd, was het maximum salaris bij een
B/C-beoordeling in schaal 10 in 1988 rond de ƒ 5700,-.

Verzoekster had in de functie van Product Specialist na enige tijd in
schaal 10 geplaatst moeten worden. Indien dit was gebeurd, had zij aan het
einde van de onderzoeksperiode minstens een jaar in schaal 10 gewerkt met
een B/C- beoordeling, hetgeen in 1988 had moeten leiden tot een salaris
van rond de ƒ 4900,-.

Het beloningscriterium ‘ervaring’ rechtvaardigt hooguit een verschil in
beloning van ƒ 800,-. Aangezien het daadwerkelijke verschil in beloning
rond de ƒ 1400,- bedroeg, blijft nog een verschil van ruim ƒ 600,-
onverklaard. Dit zou door de beloningsmaatstaf salarisrechten vorige
functie verklaard moeten worden.

De Commissie heeft reeds eerder uitgesproken dat salarisrechten ten
gevolge van een vorige functie in principe enig verschil in beloning
kunnen rechtvaardigen (Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid, oordeelnummer 331-91-11, d.d. 12 februari 1991.). De
Commissie acht echter strijd met de Wet aanwezig als salarisrechten
beloond worden met verontachtzaming van het eigen beloningssysteem, dat
wil zeggen de beloning moet binnen de schaal blijven behorend tot het
functieniveau van de betrokkene.

Al in het begin van de onderzoeksperiode ontving maatman 1 een salaris dat
overeenkwam met het maximum van schaal 11, terwijl hij een functie op
niveau 10 uitoefende. Het salaris bleef derhalve niet binnen het
beloningssysteem, hetgeen in strijd met de Wet is. Hier komt nog bij dat
verzoekster, omdat zij door de wederpartij in een lagere functieschaal was
ingedeeld, een lagere onkostenvergoeding dan maatman 1 ontving. Dit
terwijl verzoekster, net als maatman 1, feitelijk werkzaamheden op
functieniveau 10 uitoefende. Op grond hiervan had de onkostenvergoeding
gelijk moeten zijn aan die van de maatman, zodat ook in dit opzicht de
beloningsmaatstaven niet op gelijke wijze zijn toegepast.

De beloningsmaatstaven zoals toegepast op verzoekster en maatman 2

4.6. Zoals onder de vorige paragraaf al aangegeven, is de Commissie van
oordeel dat het niet in strijd is met het salarissysteem van de
wederpartij dat verzoekster in de aanloopschaal 9 was ingedeeld. Zij had
echter eerder in schaal 10 moeten worden ingedeeld. Derhalve acht de
Commissie het beloningsverschil op grond van functieniveau aan het einde
van de onderzoeksperiode niet gerechtvaardigd en oordeelt zij dat de
wederpartij in dit opzicht in strijd met de Wet heeft gehandeld.

Nagegaan zal worden of dat deel van het salarisverschil dat niet op
functieniveau is gebaseerd, door het ervaringsniveau van maatman 2
verklaard kan worden.

Maatman 2 is negen jaar eerder bij de wederpartij in dienst getreden dan
verzoekster. Tijdens de onderzoeksperiode werkte hij al langer dan vijf
jaar in functies op functieniveau 10. Hij had gedurende de
onderzoeksperiode een B/C-beoordeling. Maatman 2 had derhalve aan het
begin van de onderzoeksperiode al het maximum salaris bij een
B/C-beoordeling kunnen bereiken. Volgens de beloningsgegevens was het
maximum salaris bij een B/C-beoordeling in schaal 10 in 1988 rond de ƒ
5700,-.

Indien verzoekster tijdig in schaal 10 was ingedeeld, had zij aan het
einde van de onderzoeksperiode ongeveer een jaar in schaal 10 gewerkt met
een B/C-beoordeling, hetgeen in 1988 had moeten leiden tot een salaris van
rond de ƒ 4900,-.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat een verschil in ervaringsjaren tussen
verzoekster en maatman 2 een verschil in beloning van rond de ƒ 800,-
rechtvaardigde. Het salarisverschil zat hier echter ruim boven. Aan het
begin van de onderzoeksperiode was het verschil rond de ƒ 900,- meer en
aan het einde van de onderzoeksperiode rond de ƒ 500,- meer dan ƒ
800,-. Voor dit verschil heeft de wederpartij geen verklaring gegeven. De
Commissie oordeelt derhalve dat er ook in dit opzicht sprake is van
ongelijke beloning.

Ook hier geldt dat verzoekster ten onrechte een lagere onkostenvergoeding
dan maatman 2 ontving. Ook in dit opzicht zijn de beloningsmaatstaven niet
op gelijke wijze toegepast.

4.7. Het geheel in beschouwing nemend, komt de Commissie tot de conclusie
dat de wijze waarop de wederpartij de beloning van haar werknemers
vaststelt, niet op een consequente wijze gebeurt. Hierdoor kan de beloning
niet zonder meer worden afgeleid van het beloningssysteem. Het
beloningssysteem van de wederpartij is door deze omstandigheden niet
inzichtelijk en niet toetsbaar. Zelf heeft de wederpartij aangegeven dat
het beloningssysteem is vervuild en dat een directe koppeling tussen
functie, beoordeling en salaris onmogelijk is. Dit alles heeft tot gevolg
dat niet uit het beloningssysteem zelf blijkt welke beloningsmaatstaven
er worden toegepast, hetgeen in strijd is met de Wet.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat te Amsterdam jegens mevrouw
te Bennekom onderscheid naar geslacht heeft gemaakt door haar
lager te belonen dan de heer en de heer in strijd met
artikel 7A:1637ij lid 1 Burgerlijk Wetboek en de artikelen 7 en volgende
Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

Aldus vastgesteld op 29 april 1994 naar aanleiding van de behandeling in
raadkamer d.d. 10 februari 1994.

Rechters

mw mr Y. Telenga, mw drs J.A.M Stolwijk, mw mr C.E. van Vleuten, mwmr A.K. de Jongh