Instantie: Hof ‘s-Gravenhage, 18 januari 1994

Instantie

Hof ‘s-Gravenhage

Samenvatting


De rechtbank wijst een verdeling van pensioenrechten na echtscheiding in dit
geval af, omdat pensioenpremies geen onverteerd inkomen zijn, die verrekend
zouden moeten worden op grond van de huwelijkse voorwaarden.
In hoger beroep wordt de vrouw in het gelijk gesteld. De opbouw van het
pensioen is het resultaat van de gemeenschappelijke inspanning van beide
echtgenoten en is bestemd te voorzien in de behoefte van beiden.
Pensioeninkomsten zijn inkomsten uit vroegere arbeid, ook wel uitgesteld loon
genoemd. Dit uitgesteld loon kan niet worden aangemerkt als verteerd
arbeidsinkomen in de zin van de huwelijksvoorwaarden. Ook de in de
huwelijksvoorwaarden opgenomen vervaltermijn is niet van toepassing: er is
geen andere mogelijkheid dan verdeling bij gelegenheid van de uitbetaling van
het pensioen, dan wel door verrekening bij het eind van het huwelijk.

Volledige tekst

Het geding.

Bij exploit van 31 maart 1993 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het
vonnis van 18 januari 1993, door de rechtbank te ‘s-Gravenhage tussen
partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste instantie verwijst het hof naar hetgeen
de rechtbank daaromtrent in het aangevallen vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw acht grieven aangevoerd, welke door de
man bij memorie van antwoord zijn bestreden.
Vervolgens hebben partijen, onder overlegging van hun procesdossiers, arrest
gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Partijen zij op 18 september 1976 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee
kinderen geboren die thans 13 en 11 jaar zijn.
2. Bij notariële akte op 17 september 1976 verleden zijn partijen
huwelijksvoorwaarden overeengekomen waarbij behalve de gemeenschap van
inboedel elke goederengemeenschap is uitgesloten. Voorts is toen, voor zover
thans van belang, overeengekomen:
artikel 2
Alle kosten van de gemeenschappelijke huishouding, waaronder begrepen de
kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, benevens alle gewone
lasten belastingen, zullen door de man worden gedragen.
De verschuldigde inkomsten- en vermogensbelasting komt evenwel ten laste van
het inkomen respectievelijk vermogen van iedere echtgenoot naar
evenredigheid.
artikel 3
Na afloop van elk kalenderjaar zijn de echtgenoten gehouden hetgeen van hun
arbeids- en/of beroepsinkomsten (verminderd met de in artikel 2 bedoelde
kosten, lasten en belastingen) onverteerd is, bij helfte te verdelen.
Heeft de verdeling niet binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar
plaats gehad en heeft geen der echtgenoten binnen zeven maanden na afloop van
het kalenderjaar de verdeling schriftelijk gevorderd, dan vervalt het recht
tot het vorderen van deze verdeling. Wanneer een echtgenoot zonder redelijke
grond de samenwoning heeft verbroken of de andere echtgenoot heeft genoopt de
samenwoning te verbreken alsmede wanneer hij in staat van faillissement
verkeert, surséance van betaling heeft of onder curatele staat, kan hij geen
aanspraak op vorenomschreven verdeling maken.
3. De rechtbank heeft bij het bestreden vonnis onder meer de echtscheiding
uitgesproken, de alimentatie ten behoeve van de vrouw gedurende de periode
dat zij het voortgezet gebruik van de echtelijke woning zal hebben
vastgesteld op ƒ 575,- per maand, geen alimentatie bepaald voor de situatie
welke zal ontstaan na verkoop van de (aan partijen gemeenschappelijk in
eigendom toebehorende) echtelijke woning, en de vordering van de vrouw tot
verdeling van de opgebouwde pensioenaanspraken afgewezen.
4.1. De vrouw beklaagt zich in de grieven I en II over het ontbreken van een
beslissing omtrent haar alimentatievordering (waarbij het hof de vermelding
van het bedrag van ƒ 1800 in de dagvaarding in hoger beroep en in het petitum
van de memorie van grieven als een verschrijving opvat van het bedrag van ƒ
1600 zoals blijkt uit het petitum van de conclusie van repliek en ook uit
grief II blijkt) voor wat betreft de periode na beëindiging van het
voortgezet gebruik van de echtelijk woning.
4.2. De grieven zijn ongegrond. Voor de rechtbank bleken er zoveel
onzekerheden te zijn met betrekking tot de inkomens en uitgaven van beide
partijen in de toekomst dat zij terecht slechts de alimentatie heeft
vastgesteld op grond van de toen bekende gegevens. Van die door de rechtbank
ook opgesomde onzekerheden, te weten de WW-uitkering van de vrouw, haar
woonlasten, de verwachting van de man inzake een nalatenschap, de verkoop van
de echtelijke woning, wordt in hoger beroep noch door de vrouw noch door de
man enige aanvullende informatie verstrekt. Het hof kan dan ook niet anders
dan deze beslissing van de rechtbank bekrachtigen.
5.1 De grieven III tot en met VIII bestrijden de afwijzing van de vordering
van de vrouw tot verdeling van de opgebouwde pensioenaanspraken.
5.2. De vraag moet worden beantwoord of bij beeindiging van een huwelijk
waarbij behalve de gemeenschap van inboedel elke goederengemeenschap is
uitgesloten maar waarbij daarnaast is overeengekomen een jaarlijkse verdeling
van hetgeen van de arbeids- en/of beroepsinkomsten (verminderd met de kosten
van de gemeenschappelijke huishouding, lasten en belastingen) van de
echtgenoten onverteerd is, een recht op verrekening van de vanaf de datum van
de huwelijkssluiting tot de ontbinding van het huwelijk opgebouwde
pensioenaanspraken bestaat.
5.3 Artikel 11, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 verstaat onder
pensioenregeling een regeling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend ten
doel heeft de verzorging van werknemers en gewezen werknemers bij
invaliditeit en ouderdom en de verzorging van hun echtgenoten en van hun
(pleeg)kinderen. Een zodanige regeling komt tot stand in verband met het
verrichten van arbeid. Pensioeninkomsten zijn dan ook inkomsten uit vroegere
arbeid, ook wel aangeduid als uitgesteld loon.
5.4. Ter zake van de onderhavige uit de dienstbetrekking van de man
voortvloeiende pensioenaanspraken bestaat weliswaar verknochtheid met de
persoon van de man, maar ook een niet te verwaarlozen band met de vrouw. Voor
wat betreft het ouderdomspensioen bestaat deze band hierin dat het
pensioenrecht uit maatschappelijk oogpunt bestemd is te voorzien in de
behoefte van beide echtgenoten, terwijl niet gesteld of gebleken is dat de
opbouw van het pensioen niet kan worden gezien als het resultaat van de
gemeenschappelijke inspanning van beide echtgenoten. Voor wat betreft de
opbouw van het weduwen- c.q. het weduwnaarspensioen is dit grosso modo niet
anders.
5.5. De opbouw van het pensioen is gefinancierd uit het arbeidsinkomen van de
man, waarvan het onverteerde gedeelte bij helfte verdeeld moet worden tussen
partijen. Als er geen pensioen zou zijn opgebouwd zou er ook geen premie
opgeofferd zijn en zou er meer van het arbeidsinkomen voor verdeling in
aanmerking hebben kunnen komen. Als afgesproken is arbeidsinkomsten, voor
zover onverteerd, bij helfte te verdelen dan is er alleen geen aanleiding tot
verrekening van dat uitgesteld loon indien hetgeen voor het einde van het
huwelijk voor veiligstelling van dat uitgesteld loon is opgeofferd, als
verteerd moet worden aangemerkt.
5.6. Nu het betalen van pensioenpremie onlosmakelijk verbonden is met het
opbouwen van pensioenaanspraken en derhalve (in wezen slecht) bewerkstelligt
dat de uitbetaling van een deel van het arbeidsinkomen naar een later
tijdstip wordt verschoven, kan zodanige betaling niet als vertering van
arbeidsinkomen in de zin van voormelde huwelijksvoorwaarden worden
aangemerkt. Tevens brengt dit mede dat van verval van het recht tot het
vorderen van de verdeling in zoverre geen sprake kan zijn: er is geen andere
mogelijkheid dan verdeling bij gelegenheid van de uitbetaling van het
pensioen dan wel bij gelegenheid van het einde van het huwelijk door afkoop
of anderszins.
5.7. Naar geldend recht bestaat er dus in het onderhavige geval een recht op
verrekening van de vanaf de huwelijkssluiting tot aan de ontbinding van het
huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken. Opmerking verdient dat te dezen de
maatschappelijk ontwikkelingen intussen nog verder gaan. Immers, de
werkingssfeer van het wetsvoorstel Verevening pensioenrechten bij scheiding
(kamerstuk 21.893), die al zeer ruim was en ook bij `koude uitsluiting’
pensioenverevening voorschreef, is bij de behandeling in de Tweede Kamer nog
verder uitgebreid door aanvaarding van een amendement van de kamerleden
Kalsbeek-Jasperse en Soutendijk-Van Appeldoorn, zodat ingevolge de
toekomstige wet verevening van pensioenrechten altijd zal plaatsvinden,
tenzij de echtgenoten bij huwelijksvoorwaarden of bij een bij geschrift
gesloten overeenkomst met het oog op de scheiding uitdrukkelijk anders hebben
bepaald.
5.8. De beslissing van de rechtbank kan dus niet in stand blijven; de grieven
III tot en met VIII behoeven geen afzonderlijke bespreking meer; beslist moet
worden als volgt.
Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 18 januari 1993
voor zover daarbij de vordering van de vrouw tot verdeling van de opgebouwde
pensioenaanspraken is afgewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
beveelt de verdeling door middel van verrekening van de door de man vanaf de
huwelijkssluiting opgebouwde pensioenaanspraken welke op het tijdstip van
ontbinding van het huwelijk zijn opgebouwd;
bekrachtigt dit vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen
voor het overige.
compenseert de proceskosten in hoger beroep, partijen echtgenoten zijnde,
aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Pieters, von Brucken en Borgesius