Instantie: Commissie gelijke behandeling, 31 december 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is werkzaam als verpleegkundig teamlid in een academisch
ziekenhuis. Voor deze functie geldt, dat deze voor minimaal zestig procent
van de normale arbeidstijd vervuld moet worden. Voor de functie van
teamleider en van verpleegkundig hoofd geldt een deeltijdgrens van
respectievelijk tachtig en negentig procent. Een dergelijk deeltijdbeleid
treft met name vrouwen nadelig. Het doel van het bewuste deeltijdbeleid,
te weten waarborg van de continuiteit en kwaliteit van de patientenzorg,
is objectief gerechtvaardigd. Bij welke urengrens de goede uitoefening van
een functie in gevaar gebracht wordt, is afhankelijk van de soort functie
en de organisatie. De onderhavige organisatie draagt de
verantwoordelijkheid voor de gezondheid van mensen. Een foutieve
behandeling van patienten kan vergaande, onomkeerbare gevolgen hebben. Een
dergelijke organisatie stelt hoge eisen aan de medewerkers. Daarom is
aannemelijk dat dergelijke urengrenzen geschikt en noodzakelijk zijn om
eerdergenoemd doel te kunnen bereiken. Ook is er geen andere wijze waarop
dit doel bereikt kan worden. Wel is het noodzakelijk dat het
deeltijdbeleid regelmatig geevalueerd wordt. Geen strijd met de wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 21 april 1992 verzocht mevrouw te Alphen a/d Rijn
(hierna: verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en
vrouwen bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Raad
van Bestuur van het Academisch Ziekenhuis Leiden (hierna: de wederpartij)
jegens haar indirect onderscheid maakt in strijd met de Wet gelijke
behandeling van mannen en vrouwen (WGB; Stb. 1989, 168).

1.2. De wederpartij heeft met ingang van 1 december 1991 het Project
Verpleegkundige Organisatie (PVO) ingevoerd. Dit project houdt onder
andere in, dat voor bepaalde functies, waaronder de functie die
verzoekster thans uitoefent, een ondergrens is aangegeven voor wat betreft
de omvang van het dienstverband. Verzoekster is van mening dat de
wederpartij hiermee indirect onderscheid naar geslacht maakt in strijd met
de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen zijn meerdere malen in de gelegenheid
gesteld om hun standpunt weer te geven.

2.2. Partijen zijn vervolgens opgeroepen om te verschijnen op een zitting
d.d. 18 november 1993 om hun standpunt nogmaals toe te lichten. Daarbij
waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw (verzoekster) – mw
(gemachtigde, ambtelijk secretaris emancipatiecommissie) – mw
(lid emancipatiecommissie) – mw (voorzitter
emancipatiecommissie) – dhr (lid emancipatiecommissie) – enkele
toehoorders

van de kant van de wederpartij – dhr mr H.J. (algemeen
secretaris Raad van Bestuur) – dhr (voormalig verpleegkundig
manager/voormalig voorzitter werkgroep Projectgroep Verpleegkundige
Organisatie) – mw (verpleegkundig manager) – mw mr
M.F.M.T. Franke (advocaat)

van de kant van de Commissie – dhr prof. mr P.F. van der Heijden
(Kamervoorzitter) – mw prof. mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer) – mw drs A.J.
Huber (lid Kamer) – mw mr M.M. Hubner (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder paragraaf 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is werkzaam in de functie van verpleegkundig teamlid type
I op de afdeling klinische oncologie van een academisch ziekenhuis. In dit
ziekenhuis worden grotendeels medisch-technisch gecompliceerde patienten
behandeld. Deze complexe behandelingssituaties worden gekenmerkt door
uitgebreide diagnostiek, betrokkenheid van verschillende medische
specialismen, kortdurende opnames (acht a negen dagen) en minder frequent
voorkomende ziektebeelden. Het ziekenhuis heeft 860 bedden, ongeveer 5000
personeelsleden, waarvan ongeveer 1.500 verpleegkundigen. De
verpleegkundige organisatie is verdeeld over drie divisies. Aan het hoofd
van iedere divisie staat een managementteam, dat rapporteert aan de
wederpartij. Aan het hoofd van iedere verpleegafdeling staat een
verpleegkundig hoofd, met daaronder twee verpleegkundige teams. Een
verpleegkundig team bestaat uit een teamleider en daaronder 12 a 16
verpleegkundigen van type I en type II, waarbij type I over meer ervaring
en deskundigheid beschikt dan type II. Ieder verpleegkundig team draagt
de zorg voor 12 a 16 patienten.

3.2. In 1990 werd in het ziekenhuis een Projectgroep Verpleegkundige
Organisatie ingesteld die als opdracht kreeg “het formuleren van een
voorstel met betrekking tot de toekomstige kwalitatieve en kwantitatieve
organisatie- structuur van de verpleegafdelingen”. Dit resulteerde in de
nota “Naar een nieuwe organisatie op de klinische verpleegafdelingen en
intensive cares”. In het nieuwe organisatiemodel is per functie de
minimale aanstelling aangegeven. Dit is bedoeld als een kader voor het te
voeren deeltijdbeleid op de afdelingen. In het PVO is bepaald dat de
functie van verpleegkundig teamlid type I minimaal 24 uur per week
uitgeoefend dient te worden. Teamleden die tot 1 december 1991 aangesteld
waren voor minder dan 24 uren per week, doch aan de overige functie- eisen
voldeden, werden voor de keus gesteld: ofwel de aanstelling uitbreiden tot
24 uur per week, ofwel een voorwaardelijke benoeming in de betreffende
functie. Dit laatste betekende dat na een jaar beoordeeld zou worden of
de functionaris zijn taken goed vervulde (een leidraad daarvoor is
opgenomen in het PVO). Voor de functie van teamleider dient men volgens
het PVO een minimale aanstelling van 32 uur te hebben. Het verpleegkundig
hoofd dient een minimale aanstelling van 34,2 uur te hebben. Op 1 december
1991 is het nieuwe organisatiemodel ingevoerd. Medio 1994 zal de tweede
fase van de nieuwe organisatie- structuur ingevoerd worden. Voor de
invoering van het PVO was er geen voor ieder geldend deeltijdbeleid
vastgelegd.

3.3. Verzoekster werkte voor 1 december 1991 23 uur per week. Zij heeft
haar aanstelling uitgebreid tot 24 uur per week, onder de voorwaarde dat
genoemd beleid niet in strijd is met de WGB. Van degenen die 23 uur bleven
werken en een beoordeling hebben gekregen, is er niemand negatief
beoordeeld.

3.4. De wederpartij heeft de volgende informatie verstrekt omtrent de
functies van verpleegkundig teamlid type I, teamleider en verpleegkundig
hoofd.

De functie van verpleegkundig teamlid wordt uitgeoefend op alle dagen en
in alle diensten. Terwille van de patientenzorg en organisatorische
aspecten zoals roosterplanning, duurt een dienst acht uren. Een
dienstroosterperiode duurt vier weken. Gebaseerd op wisseldiensten op
continubasis, betekent dit dat een verpleegkundig teamlid bij een 24-urige
werkweek maximaal drie diensten per week draait. Het verpleegkundig
teamlid richt zich hoofdzakelijk op de patientenzorg, maar is ook belast
met de coordinatie van de complexe zorg en de supervisie over minder
ervaren teamleden.

De verpleegkundig teamleider oefent zijn functie uit op werkdagen in de
dagdienst. De teamleider verricht zijn werkzaamheden onder
verantwoordelijkheid van het verpleegkundig hoofd en de behandelend
arts/chef de clinique. De teamleider geeft leiding aan het tot het team
behorend verpleegkundig en niet-verpleegkundig personeel. De functie van
teamleider omvat vijf hoofdonderdelen, te weten: – leiding verpleegkundige
zorg; – personele en organisatorische zaken; – opleidingen; – middelen en
materialen; – patientenzorg.

De functie bevat derhalve zowel beleidsmatige als uitvoerende aspecten.
De teamleider besteed namelijk minstens 50% van zijn tijd aan
patientenzorg. De belangrijkste taak van de teamleider is de toewijzing
van patienten. Daarnaast is het personeelsbeleid van belang, waartoe het
houden van functioneringsgesprekken behoort, het opstellen van de roosters
en het controleren van het ziekteverzuim.

Het verpleegkundig hoofd werkt tijdens kantooruren. Het hoofd is belast
met de leiding en organisatie van een verpleegafdeling en is
verantwoordelijk voor de verpleegkundige zorg op die afdeling. Het hoofd
ressorteert hierarchisch rechtstreeks onder de verpleegkundig manager. Het
verpleegkundig hoofd richt zich op de beleidsvoering ten behoeve van de
verpleegafdeling. In de nieuwe organisatie- structuur (medio 1994) wordt
de functie van verpleegkundig hoofd verzwaard doordat de organisatorische
eenheden zijn vergroot en de managementtaken zijn uitgebreid.

De functie bevat vier hoofdbestanddelen: – organisatie en planning van
verpleegkundige zorg; – personeelsmanagement, -organisatie en -innovatie;
– opleiding; – middelenbeheer.

Het verpleegkundig hoofd neemt niet deel aan de directe patientenzorg,
maar heeft voornamelijk coordinatie- en managementtaken. Het hoofd neemt
deel aan vele overlegsituaties, waaronder overleg met de verpleegkundig
managers, afdelingshoofden/hoogleraren, medici, verpleeg- kundige hoofden,
teamleiders en ondersteunende diensten.

De verpleegkundig teamleider en het verpleegkundig hoofd zijn veelal
afkomstig uit het personeelsbestand van het ziekenhuis zelf.

3.5. De wederpartij heeft verder de volgende gegevens overgelegd. Op de
verpleegkundige afdelingen zijn in totaal 57 mannen en 499 vrouwen
werkzaam. * Van de 499 vrouwen werken er – 17 als verpleegkundig hoofd
(=3,40%); – 25 als verpleegkundig teamleider (=5,01%); – 290 als
verpleegkundig teamlid type 1 (=58,11%); – 167 als verpleegkundig teamlid
type 2 (=33,46%).

* Van de 57 mannen werken er – 5 als verpleegkundig hoofd (=8,77%); – 10
als verpleegkundig teamleider (=17,54%); – 24 als verpleegkundig teamlid
type 1 (=42,10%); – 18 als verpleegkundig teamlid type 2 (=31,57%).

Wat de omvang van het dienstverband betreft, blijkt het volgende: * Van
de 499 vrouwen werken er – 301 minder dan 34 uur (=60,32%); – 177 minder
dan 32 uur (=34,66%); – 118 minder dan 24 uur (=23,64%).

* Van de 57 mannen werken er – 12 minder dan 34 uur (=21,05%); – 2 minder
dan 32 uur (=6,25%); – 0 minder dan 24 uur (=0%).

De standpunten van partijen

3.6. Verzoekster stelt het volgende. Haar eerste bezwaar richt zich tegen
de overgangsbepaling, waarbij onderscheid is gemaakt tussen degenen die
meer en degenen die minder dan 24 uur werkzaam waren. Het betrof
verpleegkundigen die reeds werkzaam waren in het ziekenhuis, waardoor de
wederpartij reeds op de hoogte was van hun functioneren. Dit gemaakte
onderscheid is in strijd met de wetgeving gelijke behandeling. Ditzelfde
standpunt geldt ten aanzien van de deeltijdgrenzen die zijn aangelegd voor
de functies van verpleegkundig teamlid type I, teamleider en
verpleegkundig hoofd. Volgens constante jurisprudentie van het Europese
Hof van Justitie (Bilka/Kaufhaus, zaak 170/84 en Rinner zaak 71/88) en in
het verlengde daarvan de oordelen van de Commissie, is er sprake van
indirect onderscheid als het nadelig effect in overwegende mate personen
van een bepaald geslacht treft. Het is een bekend gegeven dat in de
leidinggevende functies binnen de verpleging in het ziekenhuis vrouwen
ondervertegenwoordigd zijn. Voorts zijn het met name vrouwen die minder
dan 32 uur per week werkzaam zijn. Door de minimaal vereiste werktijd voor
de functie van teamleider en verpleegkundig hoofd zullen derhalve veel
vrouwelijke werknemers niet kunnen doorstromen naar een hogere functie.
Hetzelfde geldt voor de ondergrens van 24 uur voor verpleegkundig teamlid
type I.

Indirect onderscheid is toegestaan indien het onderscheid een objectief
doel dient, in casu waarborg van de continuiteit van zorg en
patientenzorg. Het gekozen middel moet echter geschikt en noodzakelijk
zijn. Kwaliteit van zorg is echter niet afhankelijk van het aantal te
werken uren, maar wordt bepaald door deskundigheid, kwaliteit, capaciteit
en inzet van de medewerkers. Alleen daarom al kan de urenbeperking niet
geschikt en noodzakelijk geacht worden. Bovendien kan op andere manieren,
waarbij geen onderscheid naar geslacht wordt gemaakt, een optimale
zorgverlening gewaarborgd worden. Geconcludeerd kan worden dat de
wederpartij ongeoorloofd onderscheid maakt tussen mannen en vrouwen. Deze
conclusie is in de lijn van een eerdere uitspraak van de Commissie
(Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, d.d.
24 juni 1991, oordeelnummer 331-91-40).

Tot slot brengt verzoekster naar voren dat het onderzoek in deze zaak niet
beperkt moet worden tot de afdeling oncologie. Het PVO is immers van
toepassing op alle klinische verpleegafdelingen en intensives cares en
maakt geen onderscheid tussen de verpleegkundige functies van de
verschillende afdelingen.

3.7. De wederpartij stelt het volgende. Er is in ieder geval geen sprake
van direct onderscheid zoals bedoeld in artikel 1 WGB. Zowel mannen als
vrouwen kunnen in aanmerking komen voor alle verpleegkundige functies.
Resteert de vraag of er sprake is van indirect onderscheid in die zin dat
het arbeidsurencriterium in overwegende mate -in dit geval- vrouwen treft,
terwijl geen sprake is van een objectieve rechtvaardigingsgrond. Uit het
cijfermateriaal blijkt dat er inderdaad relatief meer vrouwen dan mannen
zijn die in deeltijd werken en uit dien hoofde niet aan de gestelde
urengrenzen voor de functies van hoofd, teamleider of teamlid type I
voldoen. Wel is er een gelijk percentage van ongeveer 68% van het aantal
mannen en vrouwen die de desbetreffende functies vervullen. Er is een
evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen over de hier in geding zijnde
functies. Uitgaande van de omvang van de dienstverbanden, blijkt dat
vrouwen relatief minder vaak dan mannen doorstromen naar de hogere
functies van teamleider en hoofd. Voor het geval de Commissie van oordeel
is dat in het onderhavige geval sprake is van een vermoeden van indirect
onderscheid naar geslacht, dient bezien te worden of dit indirect
onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Hierbij moet aangetekend worden
dat dit verweer zich met name richt op de functies van de afdeling waar
verzoekster werkzaam is, namelijk de afdeling klinische oncologie.

3.8. De functie van verpleegkundig hoofd is een voltijdse functie. Door
het aantal dagen op 4,5 te stellen is een concessie gedaan aan de mannen
en vrouwen die een dagdeel per week vrij willen hebben. Het verpleegkundig
hoofd is en wordt in de nabije toekomst (in de tweede fase van de
reorganisatie), steeds meer een centrale figuur in de organisatie (‘een
kruispuntfunctie’). Voor de organisatie van het ziekenhuis is het van het
grootste belang dat de centrale figuren in de organisatie elkaar voldoende
vaak treffen. Bij deeltijdse vervulling van de functie zal de situatie
ontstaan dat er geen enkel punt in de week is, waarop alle deelnemers aan
de overlegsituaties aanwezig zijn voor overleg. Dit overleg vormt een
wezenlijk onderdeel van de taken van het verpleegkundig hoofd, wat dan ook
zorgvuldig dient te geschieden. Het hoofd heeft, als ‘kruispuntfunctie’,
overzicht en overwicht, zowel op het niveau van de teams als ook
daarboven, hetgeen onmisbaar is in de zojuist genoemde overlegorganen.

Naast het geinstitutionaliseerd overleg vindt continu ad hoc- overleg
plaats, het zogenaamde overleg op de gang. Dit overleg heeft betrekking
op de te verlenen verpleegkundige zorg aan patienten, wier conditie snel
wijzigt. Daarbij moet veel worden geimproviseerd en moeten beslissingen
a la minute worden genomen. Eerste vereiste daarbij is dat het hoofd
volledig op de hoogte is van het actuele patientenbestand. Bedoeld overleg
kan op geen enkele wijze worden gepland omdat het steeds afhankelijk is
van de patienten, die ook dagelijks wisselen. Tussen de wisselende
teamleden enerzijds en de interne en externe contacten anderzijds dient
noodzakelijkerwijs een spilpunt, een continue factor te zijn die eenheid
in het geheel brengt. Deze functie vervult het verpleegkundig hoofd.

De teamleider is de enige die het volledig overzicht heeft over de
patienten en over de leden van het team. Dit overzicht wordt vergroot,
doordat de teamleider ook kan worden gekenschetst als ‘meewerkend voorman’
gedurende 50% van zijn tijd. Beoordelingen kunnen slechts naar behoren
worden opgesteld door degene die contact heeft gehad met, en controle
heeft uitgeoefend op het betreffende teamlid. Statistisch is vastgesteld
dat het contact tussen teamleider en teamlid 1,8 dagen per week is, indien
beiden 100% werken. De geringe trefkans is toe te schrijven aan het feit
dat de teamleider van maandag tot en met vrijdag van 7.30 uur tot 16.00
uur werkt en het teamlid in wisseldiensten op continu-basis (dag- ,
avond- en nachtdiensten). Zouden beiden in meerdere mate dan thans het
geval is, in deeltijd werken, dan zou die trefkans dienovereenkomstig tot
vrijwel nihil worden gereduceerd. Niet alleen de wisseling van de
teamleden, maar ook de wisseling van patienten is in dit geval van belang.
De teamleider moet de uitvoering van de patientenzorg controleren.
Aangezien patienten steeds korter in het ziekenhuis verblijven, is het ook
in dit opzicht van belang dat de teamleider minimaal vier dagen aanwezig
is. Controle achteraf kan immers niet meer plaatsvinden, althans kan
ernstige gevolgen hebben. Voorts is in dit verband van belang dat de
overdracht van patienten driemaal daags plaatsvindt, waarbij de teamleider
aanwezig is bij de eerste en de tweede overdracht. Het verhogen van het
aantal overdrachtsmomenten door nog meer deeltijd- of duobanen, vergroot
de kans op fouten en brengt derhalve teveel risico’s met zich mee.

Ook vanuit het gezichtspunt van de patient, is het van belang dat deze te
maken heeft met min of meer vaste verpleegkundigen, zowel ten aanzien van
medische als psycho- sociale aspecten. De patient wordt namelijk reeds
geconfronteerd met een relatief groot aantal doktoren, van wie een
gedeelte in opleiding is.

Met betrekking tot het teamlid type I geldt dat er geen sprake zou zijn
van continuiteit in de patientenzorg, indien deze minder dan drie dagen
per week beschikbaar zou zijn. Ook hier geldt dat, indien de overdracht
van patienten veel vaker dan thans het geval is zou plaatsvinden, doordat
het 24-uurs criterium niet langer zou worden gehanteerd, de kwaliteit en
continuiteit van de patientenzorg in ernstige mate zouden verminderen.
Door sterke wisseling (ten gevolge van nog meer verschillende
deeltijdbanen) zou het teamlid de patient maar eenmaal per opname zien en
vice versa, wat onacceptabel is.

Tot slot wijst de wederpartij erop dat de situatie in haar ziekenhuis zich
niet laat vergelijken met de situatie bij de Raad van State, een
ambtelijke organisatie, waar het werkproces in grote mate volgens vaste
lijnen en planning verloopt, het tamelijk solistische functies betreft met
nauwelijks contact met clienten en voldoende ruimte om vragen en problemen
even te laten liggen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij bij de arbeidsvoorwaarden en
de bevordering indirect onderscheid op grond van geslacht maakt in strijd
met artikel 1a WGB door voor de bewuste (leidinggevende) functies te eisen
dat de functievervullers niet minder dan een bepaald aantal uren per week
werken.

Voorts legt verzoekster de vraag voor, of het feit dat de wederpartij
onderscheid heeft gemaakt tussen de teamleden type I die 24 uur per week
werkzaam waren en de teamleden type I die minder dan 24 uur werkzaam
waren, in strijd met de wetgeving gelijke behandeling is.

4.2. Artikel 1a WGB bepaalt dat het bevoegd gezag geen onderscheid mag
maken tussen mannen en vrouwen bij -onder andere- de arbeidsvoorwaarden
en de bevordering.

Onder indirect onderscheid wordt verstaan onderscheid op grond van andere
hoedanigheden dan het geslacht, dat onderscheid op grond van geslacht tot
gevolg heeft, tenzij dit onderscheid objectief gerechtvaardigd is (artikel
1 WGB). 4.3. Een vermoeden van indirect onderscheid ontstaat wanneer het
nadelig effect van een regeling in overwegende mate personen van een
geslacht treft. Om de in geding zijnde vraag te beantwoorden, moet daarom
eerst het effect van het deeltijdbeleid naar geslacht beoordeeld worden.
Ter zitting heeft de wederpartij verklaard dat de teamleider en het
verpleegkundig hoofd veelal uit het eigen personeelsbestand gerecruteerd
worden. Derhalve kan voor de beoordeling van het effect naar geslacht met
betrekking tot alle drie de functies gekeken worden naar het aantal mannen
en vrouwen werkzaam op de verpleegafdelingen. De Commissie tekent hierbij
aan dat zij relatieve cijfers hanteert bij het beoordelen van het effect
naar geslacht. Daardoor wordt rekening gehouden met het aandeel dat mannen
respectievelijk vrouwen hebben in de functies waarvoor het deeltijdbeleid
geldt. Bij een bestand waarin mannen en vrouwen niet een ongeveer gelijk
aandeel hebben, zouden absolute aantallen een vertekend beeld geven (Een
voorbeeld: een onderneming waarin 10 vrouwen werken en 1000 mannen. Van
de vrouwen werken er 9 in deeltijd, van de mannen ook. Stel dat
deeltijders een lager uurloon ontvangen dan voltijders. Indien men alleen
kijkt naar de aantallen (dus de absolute getallen) werkt onderscheid ten
nadele van deeltijders gelijk uit naar geslacht; er zijn immers 9 vrouwen
en 9 mannen die benadeeld worden. Toch zal duidelijk zijn dat met name de
vrouwen nadelig getroffen worden: immers 9 van de 10 vrouwen tegenover 9
van de 1000 mannen worden nadelig getroffen).

Uit de door de wederpartij overgelegde cijfers (zie 3.5.) met betrekking
tot alle verpleegkundige afdelingen blijkt dat er relatief gezien:
– 2,57 keer zoveel mannen als vrouwen in de functie van verpleegkundig
hoofd werkzaam zijn (8,77:3,4);
– 3,50 keer zoveel mannen als vrouwen in de functie van verpleegkundig
teamleider werkzaam zijn (17,54:5,01);
– 1,38 keer zoveel vrouwen als mannen in de functie van verpleegkundig
teamlid type 1 werkzaam zijn (58,11:42,1);
– 1,05 keer zoveel vrouwen als mannen in de functie van verpleegkundig
teamlid type 2 werkzaam zijn (33,46:31,57);
– 2,86 keer zoveel vrouwen als mannen niet voldoen aan de 34- uren-eis die
gesteld wordt bij de functie van verpleegkundig hoofd (60,32:21,05);
– 5,54 keer zoveel vrouwen als mannen niet voldoen aan de 32- uren-eis die
gesteld wordt bij de functie van verpleegkundig teamleider (34,66:6,25);
– alleen vrouwen zijn die niet voldoen aan de 24-uren-eis die gesteld
wordt bij de functie van verpleegkundig teamlid type 1.

Op grond van bovenstaande gegevens concludeert de Commissie dat het
deeltijdbeleid van de wederpartij in overwegende mate vrouwen nadelig
treft. Ook de overgangsregeling die inhield dat alleen de verpleegkundig
teamleden type I die minder dan 24 uur per week werkten, na een jaar
beoordeeld dienden te worden teneinde een vaste aanstelling te krijgen,
treft in overwegende mate vrouwen nadelig. Dit doet een vermoeden van
indirect onderscheid naar geslacht rijzen, welk vermoeden weerlegd kan
worden indien het onderscheid objectief gerechtvaardigd is. Onder een
objectieve rechtvaardigingsgrond wordt verstaan (Commissie gelijke
behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid, d.d. 5 maart 1990,
oordeelnummer 1-90-10; Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen,
Bilka-Kaufhaus versus Weber von Hartz, d.d. 13 mei 1986, zaak 170/84;
Rinner-Kuhn versus FWW Spezial Gebaudereinigung GmbH & Co.KG, zaak 171/88,
d.d. 13 juli 1989).

– dat het onderscheid gemaakt wordt om een objectief gerechtvaardigd doel
te dienen en – daartoe middelen zijn gekozen die geschikt en noodzakelijk
zijn om dit doel te bereiken, terwijl – dit doel niet is te bereiken op
andere wijze waarbij geen indirect onderscheid naar geslacht wordt
gemaakt.

4.4. Verzoekster is van mening dat de minimumeis betreffende de omvang van
het dienstverband, afhangt van de individuele kwaliteiten van de
medewerker. Voor hetgeen de wederpartij ter rechtvaardiging van de
urengrenzen heeft aangevoerd, verwijst de Commissie naar de uitvoerige
argumentatie onder 3.7. en 3.8. Kort samengevat, houdt deze argumentatie
in dat het in haar organisatie gaat om de zorg voor patienten op
topklinisch niveau voor complexe gevallen. Dit brengt mee, dat hoge eisen
gesteld worden aan kwaliteit en continuiteit van de zorg, juist omdat die
zorg onophoudelijk wordt gegeven en planmatig werken wordt doorkruist door
acute situaties. Daarnaast treden er ook roostertechnische complicaties
op bij de functies van teamleider en teamlid type I, indien de gestelde
deeltijdgrenzen verlaten worden.

De Commissie overweegt hieromtrent als volgt. De onderhavige organisatie
draagt de verantwoordelijkheid voor de gezondheid van mensen. Een foutieve
behandeling van patienten kan vergaande, onomkeerbare gevolgen hebben. Het
spreekt voor zich dat een dergelijke organisatie hoge eisen stelt aan de
medewerkers. Onbetwist is, dat het doel van het bewuste deeltijdbeleid ten
aanzien van de drie functies, te weten waarborg van de continuiteit en
kwaliteit van de patientenzorg, objectief gerechtvaardigd is. De vraag die
beantwoord moet worden, is of het deeltijdbeleid geschikt en noodzakelijk
is om dit doel te bereiken, en of dit doel niet op een andere wijze te
bereiken is waarbij geen indirect onderscheid naar geslacht wordt gemaakt.

Het is niet eenvoudig om vast te stellen bij welke urengrens de goede
uitoefening van een functie in gevaar gebracht wordt. Deze grens is immers
afhankelijk van de soort functie en de organisatie. In deze organisatie
worden uiteraard andere functie-eisen gesteld dan in een ambtelijke
organisatie. In dit geval is de Commissie van oordeel, dat de wederpartij
aannemelijk heeft gemaakt dat dergelijke urengrenzen geschikt en
noodzakelijk zijn om eerdergenoemd doel te kunnen bereiken. Ook is er geen
andere wijze waarop dit doel bereikt kan worden. Voor zowel het
verpleegkundig teamlid type I als voor de verpleegkundig teamleider geldt,
dat de kwaliteit van de directe patientenzorg op de eerste plaats staat.

Dit vereist dat er een zekere continuiteit in de werkzaamheden van de
betreffende verpleegkundige is, zowel ten behoeve van de patient als ten
behoeve van de verpleegkundige zelf. Daarnaast is voor het verpleegkundig
teamlid de grens gesteld bij 24 uur en niet bij bijvoorbeeld 23 uur, omdat
roostertechnische aspecten eveneens een rol spelen. Het opstellen van een
rooster zou onmogelijk zijn, indien alle teamleden een verschillend aantal
uren zouden werken. Voor de verpleegkundig teamleider geldt verder, dat
deze de gelegenheid moet hebben om de teamleden te kunnen beoordelen. Door
verzoekster is niet betwist, dat die gelegenheid zich niet of nauwelijks
voordoet indien de teamleider minder dan vier dagen zou werken. Gelet op
het feit dat deze organisatie enerzijds een zwaarwegende
verantwoordelijkheid heeft en anderzijds een voortdurende wisseling van
werknemers en patienten kent, is het begrijpelijk dat de wederpartij aan
het verpleegkundig hoofd een zogenaamde spilfunctie toekent, de constante
factor in het geheel. Daarnaast spelen, ook bij deze functie, meer
praktische aspecten een rol. Aangezien het verpleegkundig hoofd veelvuldig
in overleg is met verschillende personen en op verschillende niveaus, moet
het hoofd in voldoende mate beschikbaar zijn. Het is aannemelijk dat het
verpleegkundig hoofd (bijna) voortdurend aanwezig moet zijn om aan alle
vereisten te kunnen voldoen.

Dit leidt tot de conclusie dat het onderhavige deeltijdbeleid niet in
strijd met de WGB is.

De Commissie acht het wel noodzakelijk dat het onderhavige deeltijdbeleid
regelmatig geevalueerd wordt. Een dergelijke evaluatie zorgt ervoor dat
men van tijd tot tijd nagaat of de argumenten die eens golden, nog steeds
van kracht zijn. Met name geldt dit voor de functie van verpleegkundig
hoofd. De Commissie acht het namelijk, gelet op het takenpakket van het
hoofd, niet uitgesloten dat deze functie in de toekomst in een duobaan
vervuld zou kunnen worden.

Met het voorgaande is ook de tweede vraag die verzoekster voorgelegd
heeft, beantwoord. De overgangsregeling, waarbij de teamleden type I die
minder dan 24 uur werkten, beoordeeld werden na een jaar, moet gezien
worden in het kader van bovenomschreven deeltijdbeleid. Aangezien dit
beleid niet in strijd is met de WGB vanwege de objectieve rechtvaardiging
die eraan ten grondslag ligt, is ook de overgangsregeling niet in strijd
met de WGB.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de Raad van Bestuur van het
Academisch Ziekenhuis Leiden geen indirect onderscheid naar geslacht in
strijd met de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen maakt/heeft
gemaakt jegens mevrouw te Alphen a/d Rijn.

Rechters

Mrs. Van der Heijden, Goldschmidt, Huber en Hubner