Instantie: Rechtbank Arnhem, 30 september 1993

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Eiseres vordert ƒ 50.000,= immateriele en ƒ 4.237,= materiele
schadevergoeding na incest. Bij tussenvonnis van 10 september 1992
(opgenomen in de databank) wordt voor 3 deskundigen vragen geformuleerd
teneinde op basis van hun bevindingen een juridisch oordeel te kunnen
geven over de vraag of de psychische problemen van eiseres moeten worden
toegerekend aan de in rechte vastgestelde onrechtmatige handelingen van
gedaagde te weten: -het betasten van haar borsten -eenmaal bij haar in bed
stappen -het voeren van seksueel getinte gesprekken met haar. De psychische
klachten van eiseres hebben volgens de deskundigen met zeer grote
waarschijnlijkheid een trauma- gebonden ontstaansgeschiedenis, welke
gelegen is in de schending van de integriteit van de persoon van eiseres,
die reeds aangevangen is voor het jaar dat zij 14/15 was, dus voordat
gedaagde (in ieder geval) misbruik van haar gemaakt heeft. De rechtbank
oordeelt dat er een rechtstreeks verband is tussen de psychische klachten
van eiseres en de vastgestelde onrechtmatige handelingen van gedaagde.
Immers, het betreft hier een seksueel misbruik, dat een van de trauma’s
heeft doen ontstaan dan wel verergeren. Er blijft de mogelijkheid van
toerekening aan onrechtmatige daden door anderen jegens eiseres, doch het
is aan de daders om onderling uit te maken voor welk deel zij
draagplichtig zijn voor de schade van eiseres.

Toewijzing ƒ 23437,= materiele en immateriele schade.

Volledige tekst

1. De procedure

Voor het eerdere verloop van deze procedure wordt verwezen naar de tussen
partijen gewezen tussenvonnissen van 12 juli 1990, 27 februari 1992 en 10
september 1992. Het in het tussenvonnis van 10 september 1992 bepaalde
onderzoek door deskundigen heeft plaatsgevonden. De deskundigen hebben een
rapport uitgebracht dat zich bij de stukken bevindt (het bericht zit niet
in het procesdossier van gedaagde). Daarop hebben partijen beiden een
conclusie na deskundigenbericht genomen, eerst eiseres, daarna gedaagde.
Ten slotte hebben partijen wederom de stukken gefourneerd en vonnis
gevraagd.

Dit vonnis is bij ontstentenis van mr. C.N. Schoute-Dijkstra gewezen door
mr. J.P. Bordes.

2. Het geschil en de verdere beoordeling daarvan

2.1. De in het tussenvonnis van 27 februari 1992 noodzakelijk geachte
voorlichting door deskundigen diende om een juridisch oordeel te kunnen
geven over de vraag of de psychische problemen die eiseres stelt
ondervonden te hebben en te ondervinden toegerekend moeten worden aan de
in rechte vastgestelde onrechtmatige handelingen van gedaagde jegens
eiseres. De bevindingen waartoe de deskundigen gekomen zijn, worden
overgenomen; eiseres noch gedaagde hebben deze op zich bestreden.

2.2. De deskundigen hebben de in het tussenvonnis van 10 september 1992
geformuleerde vragen als volgt beantwoord. Op vraag a, die luidde:

“a. Wat is de aard en de omvang van de psychische problemen die zich bij
eiseres thans voordoen en die zich in het verleden hebben voorgedaan?”

zijn zij tot de bevindingen gekomen dat:

“Er is sprake (geweest) van drugs- en alcoholafhankelijkheid,
automutilatie, suicidaliteit, seksuele problemen, depressiviteit,
eetproblemen, matige tot ernstige dissociatieve symptomen, nachtmerries
en slaapproblemen, terugkerende psychosomatische klachten en
hyperventilatie. Bij de klachten als kind vallen vooral het langdurige
bedplassen en de sterke nachtelijke angsten op, waarvoor zij van haar
ouders geen steun leek te krijgen.

Wat betreft de huidige psychiatrische diagnose: Er is overeenstemming over
het feit dat het -gebaseerd op de informatie uit de gesprekken met mevrouw
Heijtmajer- gaat om een dissociatieve stoornis, t.w. een dissociatieve
stoornis NAO. Heijtmajer acht tevens de kans groot dat er in feite sprake
is van een meervoudige persoonlijkheidsstoornis (dat wil zeggen dat men
bij de behandeling op een dergelijke stoornis zal stuiten); de beide
andere deskundigen achten een dissociatieve stoornis NAO aanwezig, naast
een persoonlijkheidsstoornis. Mevrouw Hees observeerde vooral de ernstige
depressiviteit van betrokkene. Zij achtte een diagnose
persoonlijkheidsstoornis met gemengde kenmerken op zijn plaats. Dit
verschil in interpretatie betekent uitdrukkelijk niet dat men het niet
eens is dat het om ernstige symptomatologie gaat, die voor een groot deel
trauma-gerelateerd is. (…).”

2.3. Het bovenstaande brengt mee dat aangenomen wordt dat eiseres thans
lijdt aan psychische klachten die zich ontwikkeld hebben vanaf haar vroege
jeugd.

2.4. Op vraag e, naar andere feiten en omstandigheden die volgens de
deskundigen van belang kunnen zijn voor een goed begrip van de zaak,
hebben de deskundigen samengevat aangegeven dat de aangifte en de verdere
justitiele afwikkeling een bijzonder grote belasting voor eiseres waren
en zijn. Op grond van deze bevinding wordt aangenomen dat de emotionele
beleving die betrokkene ervaren heeft en ervaart door de aangifte en de
openheid die zij heeft moeten betrachten over wat haar is overkomen,
behoort tot de psychische klachten die eiseres had en heeft.

2.5. Op de vragen b. en c. luidende:

“b. Wat is het verband tussen de hierboven onder a. bedoelde psychische
problemen en de volgende handelingen van gedaagde bij eiseres in de
periode 1979/1980, te weten: -het betasten van haar borsten; -een maal bij
haar in bed stappen; -het voeren van seksueel getinte gesprekken met haar?
Wanneer slechts een deel van de psychische problemen van eiseres aan het
handelen van gedaagde te wijten is, om welke psychische problemen gaat het
dan?

c. Zijn er wellicht andere factoren die een bijdrage leveren aan de
klachten en problemen van eiseres en/of waren er pre- existente factoren
die eiseres extra kwetsbaar maakten voor deze klachten en problemen?”

zijn de deskundigen tot de bevindingen gekomen dat:

“Er bestaat overeenstemming over het feit dat een aantal klachten
trauma-gerelateerd en wel seksueel misbruik- gerelateerd zijn (ernstige
symptomen van post traumatische stress, zoals herbelevingen, “beelden” van
vader o.a. tijdens seksualiteit en het horen van zijn stem, nachtmerries,
de moeite om over het misbruik te praten). Van deze klachten is meer dan
aannemelijk dat zij met seksueel misbruik door vader verband houden. Op
grond van de onderzoeksliteratuur is er een zeer grote waarschijnlijkheid
dat de gehele symptomen-constellatie van onder 1. genoemde klachten en
symptomen een trauma-gebonden ontstaansgeschiedenis heeft. Er is
waarschijnlijk een verband met veel ernstiger en chronische traumatische
ervaringen dan bedoeld met de vastgestelde handelingen van gedaagde. Met
andere woorden: De feiten zoals bewezen verklaard in de gerechtelijke
stukken zijn onvoldoende om de ernst en duur van de klachten te verklaren.
Er moet -gezien de ernst van de klachten- meer gebeurd zijn. In het
interview met mevrouw Heijtmajer vertelt betrokkene dat zij ten tijde van
haar opname flarden van herinneringen terugkreeg aan seksuele betastingen
door vader op jonge leeftijd (6 jaar). In de ogen van de deskundigen
wijzen ook het lange bedplassen en de sterke nachtelijke angsten mogelijk
in de richting van seksueel misbruik, overigens zonder aanwijzingen door
wie dat gepleegd zou zijn. De door de rechter bewezen verklaarde feiten
kunnen dus niet het uitgebreide symptomencomplex verklaren. Voor het tot
ontwikkeling komen van een ernstige dissociatieve stoornis (MPS en DDNAO)
hebben in vrijwel alle gevallen voor het 6e levensjaar ernstige en
herhaalde trauma’s plaatsgevonden. Betrokkene heeft aangegeven ook voor
haar 14e al klachten te hebben gehad; bovendien kan zij zich een
gebeurtenis herinneren rond haar 6e jaar, waarbij seksueel
grensoverschrijdend gedrag plaatsvond. Het bewezen geachte gedrag geeft
aan dat er tenminste sprake was van een milieu waarin de integriteit van
een persoon werd geschonden en kan doen vermoeden dat er andere, eerdere
trauma’s zijn geweest, door dezelfde en/of andere daders. Het is niet
ongebruikelijk dat bij mensen met de psychische klachten en symptomen van
betrokkene in de loop van een psychotherapeutische behandeling zeer
ernstige vroege seksuele trauma’s openbaren. Afweer van deze herinneringen
-hetzij als gevolg van dissociative of verdringing- ontneemt in die
gevallen aanvankelijk het zicht op deze ervaringen. Het is mogelijk dat
dit ook bij mevrouw X. het geval is. Daarnaast is het waarschijnlijk dat
mevrouw X. meer dan zij zelf wellicht kan beseffen -omdat dat bijzonder
pijnlijk is en zij thans veel steun van moeder geniet-, ook geleden heeft
onder de verwaarlozing en fysieke agressie die zij van beide ouders
ondervond. Het is niet uitzonderlijk dat er sprake is van een combinatie
van seksueel misbruik, fysieke agressie en verwaarlozing.”

2.6. Samengevat houdt het antwoord van de deskundigen op de vragen b. en
c. in dat de psychische klachten van eiseres, waaronder de onder 2.4.
verwoorde emotionele beleving zeer waarschijnlijk het gevolg zijn van de
schending vanaf haar vroege jeugd van de integriteit van haar persoon door
een combinatie van seksueel misbruik door vader en/of anderen, en van
fysieke agressie en affectieve verwaarlozing door beide ouders.

2.7. De geciteerde bevindingen van de deskundigen op de vragen b. en c.,
zoals samengevat onder 2.6., leiden tot het navolgende oordeel over de
vraag of en in hoeverre de psychische klachten van eisers toegerekend
dienen te worden aan de in rechte vastgestelde onrechtmatige handelingen
die gedaagde jegens eiseres heeft begaan.

2.8. Anders dan gedaagde heeft betoogd, bestaat er een rechtstreeks
verband tussen de psychische klachten en de in rechte vastgestelde
onrechtmatige daad van gedaagde jegens eiseres. De hem verweten
onrechtmatige handelingen bestaan immers uit een seksueel misbruik, dat een
van de trauma’s heeft doen ontstaan danwel verergeren die oorzaak zijn van
de psychische klachten van eiseres.

2.9. De psychische klachten van eiseres hebben volgens de deskundigen met
“zeer grote waarschijnlijkheid” een “traumagebonden ontstaansgeschiedenis”
welke gelegen is in de schending van de integriteit van de persoon van
eiseres, die reeds aangevangen is voor het jaar dat zij 14/15 was, dus
voordat gedaagde (in ieder geval) misbruik van haar gemaakt heeft. De aard
van de aansprakelijkheid van gedaagde is dat hij de geestelijke en
lichamelijke integriteit van gedaagde geschonden heeft. De schade die
eiseres gevorderd heeft bestaat uit immateriele schade wegens persoonlijk
lichamelijk en geestelijk lijden en uit materiele schadeposten die zij
heeft moeten maken vanwege of in verband met dit lijden. Gezien de aard
van zijn aansprakelijkheid en de aard van de gevorderde schade dienen de
psychische klachten toegerekend te worden aan de in rechte vastgesteld
onrechtmatige handelingen die gedaagde heeft begaan jegens eisers. Dit ook
al houden deze klachten met zeer grote waarschijnlijkheid mede verband met
eerdere trauma’s die zij heeft opgelopen ten gevolge van eerder seksueel
misbruik door “gedaagde en/of andere daders”, met affectieve verwaarlozing
en fysieke agressie daarvoor en daarna door haar beide ouders en ook al
zijn haar klachten en symptomen ernstiger en langer van duur dan in de
normale lijn der verwachtingen ligt omtrent de gevolgen van het in rechte
vastgestelde onrechtmatig handelen van gedaagde. De toerekening zou
slechts niet op zijn plaats zijn onder bijzondere omstandigheden. Als
zodanig mag de omstandigheid dat de psychische klachten van eiseres reeds
voor haar 14e/15e levensjaar bestonden danwel in ontwikkeling waren
gekomen echter niet aangemerkt worden. Dit temeer in dit concrete geval
niet daar de klachten vermoedelijk hun ontstaan hebben gehad in het milieu
waarin zij is opgegroeid, dat in ieder geval in haar kinderjaren bepaald
is (en in positieve zin bepaald had moeten worden) door haar ouders. Zij
is immers in het ouderlijk huis opgegroeid. In dit verband wordt nog eens
herhaald de bevinding van de deskundigen: “Bij de klachten als kind vallen
vooral het langdurig bedplassen en de sterke nachtelijke angsten op,
waarvoor zij van haar ouders geen steun leek te krijgen”, en de bevinding
dat de psychische klachten van eiseres mede hun ontstaan hebben in
trauma’s die gerelateerd zijn aan affectieve verwaarlozing en fysieke
agressie van beide ouders. Gedaagde heeft geen bijzondere omstandigheden
aangevoerd.

2.10. De toerekening van de psychische klachten aan het in rechte
vastgestelde onrechtmatig handelen van gedaagde laat onverlet dat die
stoornis tevens zou kunnen worden toegerekend aan onrechtmatige daden die
anderen jegens eiseres begaan hebben en die daarmee in rechtstreeks
verband staan. Er is dan sprake van samenlopende aansprakelijkheid naar
het voor 1 januari geldende recht en hoofdelijke aansprakelijkheid naar
het sindsdien geldende recht. Het is evenwel aan de daders om onderling
uit te maken voor welk deel zij draagplichtig zijn voor de schade van
eiseres. Het is onbillijk eiseres daarmee te belasten.

2.11. Eiseres heeft gemotiveerd gesteld dat zij een bedrag van ƒ 4.237,03
aan materiele schade heeft geleden, naast immateriele schade. De totale
schade, zowel voor het verleden en als voor de toekomst, begroot zij op
een bedrag van ƒ 50.000,=. Gedaagde heeft noch bestreden dat eiseres de
gestelde materiele schadeposten heeft gehad, noch dat zij nadelige
gevolgen heeft ondervonden en nog zal ondervinden in he psychische vlak.

2.12. Gedaagde heeft zich (naast de reeds behandelde verweren dat tussen
de schade en zijn onrechtmatige handelingen geen causaal verband bestaat
en dat de schade daaraan niet kan worden toegerekend) verweerd met de
stelling dat hij eiseres in het verleden ruimschoots ondersteund heeft.
Eiseres heeft die ondersteuning betwist voorzover dit een bedrag van ƒ
750,= te boven zou zijn gegaan. Gedaagde heeft aangegeven geen ander
bewijs van de ondersteuning voorhanden te hebben dan twee
stortingsbewijzen voor stortingen van respectievelijk ƒ 300,= op 24 mei
1988 en ƒ 500,= op 1 oktober 1987. Beide dateren van nadat eiseres 21
jaar was, zodat ze niet vallen onder de wettelijk afdwingbare verplichting
tot onderhoud die op gedaagde jegens eiseres rustte. Deze bedragen zullen
in mindering gebracht worden op de materiele schade die eiseres stelt
geleden te hebben.

2.13. Gedaagde heeft verder aangevoerd dat hij niet genoeg draagkracht
heeft om de totale gevorderde schade te kunnen betalen. Hij geniet een
pensioen van ƒ 2.662,15 per maand, zijn vaste lasten over die periode
bedragen in totaal ƒ 1.027,37. Gedaagde heeft daarom matiging verzocht.
Eiseres heeft de financiele positie van gedaagde niet bestreden. Het
verzoek om matiging zal worden gehonoreerd op de voet van artikel 1407 lid
2 oud BW, dat te deze van toepassing is ingevolge het bepaalde in de
artikelen 68a lid 2 jo. 173 lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek.
De matiging zal worden verdisconteerd in de omvang van het toe te wijzen
bedrag aan immateriele schadevergoeding. Gelet op de materiele schade die
in rechte vastgesteld kan worden, op de immateriele schade die eiseres
geleden heeft in het verleden en in de toekomst, en die naar redelijkheid
wordt vastgesteld, en op de draagkracht van gedaagde, zal gedaagde
veroordeeld worden om aan eiseres een bedrag van ƒ 3.437,03 aan materiele
schade en een bedrag van ƒ 20.000,= aan immateriele schade te betalen.

2.14. Nu gedaagde in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal hij
veroordeeld worden in de kosten van de procedure, waaronder de kosten van
het deskundigenbericht.

3. De beslissing

De rechtbank, rechtdoende;

veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk bewijs van kwijting
een bedrag van in totaal ƒ 23.437,03 (zegge
drieentwintigduizendvierhonderdzevenendertig gulden en drie cent) te
betalen; veroordeelt gedaagde in de kosten van deze procedure, welke aan
de zijde van eiseres tot op heden begroot zijn op ƒ 7.029,30, waarvan te
betalen: 1. aan de griffier van deze rechtbank op postbankrekening nr.
935462 ten name van Gerecht 533 arrondissementsrechtbank te Arnhem, onder
vermelding van: derdenrekening 612 rechtbank, rolnummer 1990/232, het
bedrag van ƒ 6.879,30, te weten: – ƒ 66,80 wegens kosten dagvaarding; –
650,= wegens in debet gesteld griffierecht; – ƒ 2.062,50 wegens de kosten
van het deskundigenbericht; – ƒ 3.200,= voor salaris van de procureur, en
2. aan eiseres het restant van ƒ 150,= wegens haar eigen aandeel in het
griffierecht;

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. Bordes