Instantie: Rechtbank Haarlem, 24 augustus 1993

Instantie

Rechtbank Haarlem

Samenvatting


De Rechtbank veroordeelt gedaagde, pleegvader van eiseressen tot betaling
vanƒ 25.000,= aan ieder van eiseressen. Het verweer van gedaagde dat
de schade van eiseressen voor een deel reeds was ingetreden voor het door
hem gepleegde misbruik, namelijk ten gevolge van de omstandigheid dat de
vader van eiseressen zijn echtgenote en oudste dochter prostitueerde, kan
worden door de rechtbank verworpen.

Volledige tekst

1. De loop van het geding

Voor de loop van het geding verwijst de rechtbank naar de navolgende door
partijen -hierna ook te noemen S en E, respectievelijk V- ter
vonniswijzing overgelegde stukken, waarvan de inhoud als hier ingevoegd
geldt: -het tussen partijen gewezen vonnis van de enkelvoudige kamer van
deze rechtbank d.d. 22 september 1992 en de daarin genoemde stukken; -de
depot-akte van eiseressen onder nr 144/92 d.d. 21 december 1992; -de
nadere conclusie/tevens akte van eiseressen, met producties, -de nadere
conclusie van gedaagde.

2. Verdere beoordeling van het geschil

2.1. Als toelichting op het verweer dat een zeer belangrijk deel van de
immateriele schade reeds was ingetreden voor zijn komst in het gezin van
eiseressen -zodat niet de gehele schade als een gevolg van het seksuele
misbruik aan hem wordt toegerekend- heeft V gewezen op de gezinssituatie
voordat hij zijn intrede in het gezin deed: de omstandigheid dat de vader
van eiseressen zijn vrouw en oudste dochter dwong tot prostitutie.

2.2. Aan het inmiddels gedeponeerde strafdossier kan in dit verband het
volgende worden ontleend: V heeft de familie W omstreeks 1975 -toen S en
E respectievelijk omstreeks 6 en 1,5 jaar oud waren leren kennen en is al
spoedig met medeweten van W een verhouding aangegaan met de moeder van
eiseressen, D. Tussen 1975 en 1978 is hij volledig bij de familie gaan
wonen. Daar nam V langzamerhand de plaats in van W. In 1980 zijn W en D
gescheiden en omstreeks 1981 heeft W de voormalige echtelijke woning
verlaten. V werd toen de pleegvader van S en E.

2.3. Tegen de achtergrond van de ernstige aard van het seksueel misbruik
en in aanmerking genomen dat de zeer jeugdige leeftijd van eiseressen op
het moment dat gedaagde zijn intrede deed in het gezin, acht de rechtbank
de stelling van V dat een zeer belangrijk deel van de schade daarvoor
reeds was ingetreden ten gevolge van de omstandigheid dat de vader zijn
echtgenote en oudste dochter prostitueerde -aangenomen dat eiseressen
hiervan destijds wetenschap hadden- niet aannemelijk. Deze stelling vindt
evenmin steun in de door gedaagde overgelegde publicatie. Bij gebreke van
nadere onderbouwing moet het verweer dan ook als onvoldoende gemotiveerd
worden verworpen.

2.4. Voor zover V heeft bedoeld te stellen dat de schade van eiseressen
niet volledig als gevolg van zijn handelingen aan hem is toe te rekenen,
omdat de schade zonder de onder 2.1. genoemde omstandigheid niet de omvang
zou hebben welke zij nu heeft, faalt het verweer evenzeer. Voor V was deze
omstandigheid immers een vaststaand gegeven, dat hem niettemin niet van
de aan hem verweten handelingen heeft weerhouden. Meergenoemde
omstandigheid staat daarom niet in de weg aan het oordeel dat de schade
van eiseressen aan hem moet worden toegerekend.

2.5. De aard en omvang van die schade blijkt, mede in het licht van
hetgeen thans algemeen bekend is over de gevolgen van incest, voldoende
uit de overgelegde verklaringen van S en E, van S’s vriend H en van E’s
partner alsmede van de maatschappelijk werkster E. Bakker d.d. 7 november
1989 in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, welke verklaringen
door V inhoudelijk niet zijn weersproken. De uit genoemde verklaringen
naar voren komende problemen van eiseressen (gevoelens van angst en
onveiligheid, onvermogen een normale seksuele relatie te onderhouden,
minderwaardigheidsgevoelens, concentratieproblemen, depressiviteit) en de
ten gevolge daarvan gederfde levensvreugde rechtvaardigen een substantiele
schadevergoeding, die door de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid
wordt vastgesteld op een bedrag van ƒ 25.000,= voor ieder van
eiseressen, derhalve ƒ 50.000,= in totaal.

2.6. V heeft tenslotte nog een beroep gedaan op matiging van de
schadevergoeding op grond van zijn financiele situatie. Gelet op de ernst
van het misbruik is daarvoor slechts in uitzonderlijke omstandigheden
plaats.

2.7. V heeft bij dupliek een overzicht overgelegd van zijn inkomsten (ad
ƒ 1.932,60 per maand) en uitgaven, maar heeft na de betwisting daarvan
door eiseressen en hun verzoek om bewijsstukken nagelaten de gestelde
gegevens feitelijk te onderbouwen. Uit het overzicht blijkt bovendien, dat
rekening is gehouden met de maandelijkse betaling van ƒ 300,= uit hoofde
van het destijds in kort geding aan eiseressen toegekende voorschot van
ieder ƒ 1.500,=. Er bestaat dan ook in ieder geval ruimte om de betaling
van deze bedragen voort te zetten, welke ruimte in de toekomst groter
wordt na aflossing van het gestelde NMB-krediet ad ƒ 480,43 per maand.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen reden de voornoemde
bedragen te matigen.

2.8. Aangezien de gevorderde kosten van rechtshulp kosten betreffen die
in het kader van de onderhavige procedure zijn gemaakt gelden bij
uitsluiting de regels van de artikelen 56 en 57 Rv. V. zal als in het
ongelijk gestelde partij met inachtneming van deze artikelen in de kosten
worden veroordeeld. Voor het overige is dit onderdeel van de vordering
niet toewijsbaar.

3. Beslissing

De rechtbank:

3.1. Veroordeelt gedaagde tot betaling aan ieder van eiseressen van een
bedrag van ƒ 25.000,= (VIJFENTWINTIG DUIZEND GULDEN), telkens
vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 maart 1991 tot
aan de dag der algehele voldoening.

3.2. Veroordeelt gedaagde in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan
de zijde van eiseressen begroot op ƒ 1.257,76 aan verschotten en ƒ
3.500,= aan procureurssalaris, op de voet van artikel 57b RV rechtstreeks
te voldoen aan de griffier van deze rechtbank.

3.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

3.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

mr Ten Brink-van Imhoff, voorzitter, mrs Thiessen en Hofman, leden