Instantie: Gerechtshof Arnhem, 19 juli 1993

Instantie

Gerechtshof Arnhem

Samenvatting


Het hof geeft een uitgebreide interpretatie aan
seksueel binnendringen en motiveert deze onder meer met de
bedoeling die de wetgever had met de invoering van de nieuwe
zedelijkheidswetgeving, namelijk ‘het zoveel mogelijk
uitbannen van het verschil tussen mannen en vrouwen’.

Volledige tekst

Arrest

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de
meervoudige kamer in de arrondissementsrechtbank te Zwolle van
10 november 1992 in de strafzaak tegen B.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep
ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de
terechtzittingen van het hof van 22 maart, 17 mei en 5 juli
1993 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het
Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting
in eerste aanleg. Het hof heeft kennis genomen van de
vordering van de procureur-generaal, na voorlezing aan het hof
overgelegd en van hetgeen door en namens de verdachte naar
voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis, waarvan beroep,
zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden
rechtgedaan.

De telastelegging

Aan verdachte is bij inleidende dagvaarding, zoals op de
terechtzitting in eerste aanleg gewijzigd, telastegelegd, dat:

(zie dagvaarding eerste aanleg)

Rechtmatigheid van de bewijsgaring

Ter terechtzitting is door de raadsman naar voren gebracht dat
de verklaring van de aangeefster, voorzover betrekking hebbend
op de gemeenschap welke verdachte met haar zou hebben gehad,
wellicht zou zijn ingegeven door de toenmalige vriend van de
ex-echtgenote van verdachte, althans door derden.

Voorzover de raadsman hiermee heeft willen betogen dat de
verklaringen van de aangeefster onbetrouwbaar zijn en niet
voor bewijs zouden mogen worden gebezigd, wordt dit verweer
verworpen.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door
de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen,
dat verdachte het onder 1 telastegelegde heeft begaan, zodat
verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Door het hof gebezigde bewijsmiddelen

Bewezenverklaring

Door voormelde bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk
bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot
het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de
inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de
redengevende feiten en omstandigheden waarop de
bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging
verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het
onder 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande,
dat:

(zie bewezenverklaring zoals aan dit arrest gehecht)

Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hiervogen is bewezenverklaard, zodat deze
daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ter terechtzitting van het hof is namens de verdachte betoogd
dat de onder 2 telastegelegde handelingen, ervan uitgaande dat
niet bewezen kan worden dat verdachte zijn penis in de vagina
van het slachtoffer heeft gebracht, indien bewezenverklaard,
niet opleveren seksueel binnendringen van het lichaam als
bedoeld in artikel 244 nieuw Sr, behoudens het brengen van de
penis in de mond van het slachtoffer.

Het hof overweegt dienaangaande het volgende.

Op 1 december 1991 is in werking getreden de wet van 9 oktober
1991 houdende aanscherping van de artikel 242 tot en met 249
van het Wetboek van Strafrecht teneinde betere bescherming te
bieden tegen bepaalde vormen van seksueel geweld. Het daarbij
gewijzigde artikel 244 Sr luidt thans: “Hij die met iemand
beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen pleegt die
bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van
het lichaam, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie’.

Aan voormelde wetswijziging ging een onderzoek door de
Adviescommissie zedelijkheidswetgeving (Commissie Melai)
vooraf, resulterend in een eindrapport van 2 juli 1980. De
door de commissie voorgestelde artikelen 243 en 245 bevatten
de bestanddelen ‘geslachtsgemeenschap of een daarmee gelijk te
stellen seksuele handeling’. Onder dit laatstgenoemde moet
volgens de commissie blijkens de door haar gegeven toelichting
worden verstaan: “…iedere vorm van genitaal, oraal en anaal
contact, zoals contacten tussen mond en anus, mond en penis en
mond en vulva, hetzij tussen penis en vulva en penis en anus,
hetzij tussen anus of vulva en artificieel substituut.”

Uit de parlementaire stukken inzake de geschiedenis van de
totstandkoming van de onderhavige wet, meer in het bijzonder
uit de door de minister bij de vierde nota van wijziging
gegeven toelichting, blijkt dat tussen regering en parlement
overeenstemming bestond dat “ontuchtige handelingen, die
bestaan uit het oraal en anaal binnendringen van het lichaam,
zowel bij jongens als bij meisjes een even ernstige inbreuk
maken op de lichamelijke integriteit als vleselijke
gemeenschap met een vrouw of meisje. Dit zou betekenen dat
deze vormen van binnendringen op dezelfde wijze strafbaar zou
dienen te zijn als vleselijke gemeenschap”. Volgens de
minister omvat seksueel binnendringen zowel vleselijke
gemeenschap als andere vormen van binnendringen.

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de
onderhavige wet heeft de wetgever in de nieuwe zedenwetgeving
het onderscheid tussen mannen en vrouwen zoveel mogelijk
willen uitbannen. In dit streven past niet de reikwijdte van
de strafbaarstellingen inzake het seksueel binnendringen van
het lichaam te beperken tot uitsluitende daders van het
mannelijk geslacht.

Naar het oordeel van het hof is er dan ook geen grond voor het
hanteren van een onderscheid tussen het penetreren van het
lichaam van het -mannelijk dan wel vrouwelijk- slachtoffer
door het geslachtsdeel van de dader enerzijds en het
penetreren van dat lichaam door een artificieel object of een
vinger van de dader anderzijds. Immers de inbreuk op de
lichamelijk integriteit van het slachtoffer is in beide
gevallen even groot. Voor het slachtoffer zal het seksueel
binnendringen in haar vagina door verdachte met diens
vinger(s) en met een kaars een soortgelijke situatie betekenen
als wanneer verdachte met diens geslachtsdeel in haar vagina
zou zijn binnengedrongen.

Gelet op het hiervoor overwogene is het hof van oordeel dat de
wetgever beoogd heeft de reikwijdte van de strafbaarstellingen
in de artikelen 242, 243, 244 en 245 Sr dusdanig uit te
breiden dat feitelijke handeling als te dezen onder 2
telastegelegd en bewezenverklaard onder het in die artikelen
gebezigde begrip ‘seksueel binnendringen van het lichaam’
begrepen zijn. Het verweer wordt derhalve verworpen en het hof
kwalificeert het onder 2 bewezenverklaarde als na te melden.

Het bewezene levert op de misdrijven

ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaar handelingen
plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam;
meermalen gepleegd;
strafbaar gesteld bij artikel 244 in verband met artikel 57
van het Wetboek van Strafrecht.

ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Ontucht plegen met zijn minderjarig kind;
meermalen gepleegd;
strafbaar gesteld bij artikel 249 in verband met artikel 57
van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of
aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen
zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming
met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de
omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de
persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het
onderzoek ter terechtzitting is gebleken.

Het hof heeft bij zijn straftoemeting in het bijzonder in
aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de
keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te
melden duur leiden-dat de verdachte gedurende geruime tijd
seksueel misbruik heeft gemaakt van zijn nog zeer jonge
dochter, waardoor een zeer ernstige inbreuk is gemaakt op de
fysieke en psychische integritiet van dit kind, hetgeen, naar
ervaring leert, ernstige psychische gevolgen voor het
slachtoffer teweeg kan brengen. Aldus handelend heeft
verdachte alllen oog gehad voor zijn eigen genot, en heeft
hij, ondanks de duidelijke protesten van het kind, haar
belangen daarbij bewust terzijde geschoven, om welke redenen
het hof komt tot oplegging van een zwaardere straf dan in
eerste aanleg opgelegd en thans door de procureur-generaal
gevorderd.

Blijkens een omtrent verdachte door J. Dam, zenuwarts,
opgemaakt psychiatrisch rapport van 31 augustus 1992 zijn de
geestvermogens van verdachte gebrekkig ontwikkeld en kunnen de
bewezenverklaarde feiten hem slechts verminderd worden
toegerekend. Het hof neemt dit oordeel over en maakt dit tot
het zijne.

Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte te kennen
gegeven slechts open te staan voor behandeling indien zulks op
ambulante basis zou geschieden.
Het hof betreurt dit standpunt, dat ervan doet blijken dat
verdachte de ernst van zijn handelen niet -volledig- inziet.
Het hof gaat ervan uit, dat indien althans de verdachte zich
alsnog daartoe bereid zou verklaren, de wettelijke
mogelijkheden voor behandeling in het kader van de
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zullen worden benut.

Het hof brengt bij het opleggen van na te melden straf op de
voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in rekening
de veroordeling bij vonnis van de politierechter te Zwolle van
6 november 1986 tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2
weken.

Teopasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 244 en 249 van het
Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1
telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het
onder 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is
telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt
verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit
als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.

Motiveert de strafoplegging als hiervoor vermeld.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) jaren.

Bepaalt, dat de tijd, door veroordeelde voor de
tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en
voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging
van de opgelegde gevangensstraf geheel in mindering zal worden
gebracht.

Rechters

Mrs Balkema, Dijkstra en Roodmale Nepreu