Instantie: Rechtbank Assen, 13 juli 1993

Instantie

Rechtbank Assen

Samenvatting


Eiseres wordt door werkgever seksueel geintimideerd. Zij krijgt psychische
klachten en voelt zich gedwongen ontslag te nemen. Zij vordert
schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. Zij slaagt in de door
de rechtbank gegeven bewijsopdracht. Toewijzing materiele schade ƒ 8163,91
(loonderving) en immateriele schade ad ƒ 7500,=.

Volledige tekst

1. Het verdere procesverloop Bij tussenvonnis van 21 april 1992, waarvan
de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, heeft de
rechtbank eiseres bewijs opgedragen. Blijkens de daarvan opgemaakt
processen-verbaal hebben getuigenverhoren plaatsgevonden. Nadat de zaak
weer op de rol was gebracht hebben zowel eiseres als gedaagde een
conclusie na enquete genomen. Partijen hebben tenslotte wederom de stukken
aan de rechtbank overgelegd en vonnis gevraagd.

2. Het probandum Bij voormeld tussenvonnis is aan eiseres opgedragen te
bewijzen, dat gedurende de arbeidsverhouding met gedaagde fysieke
handelingen hebben plaatsgevonden en/of opmerkingen zijn gemaakt door
gedaagde zoals nader omschreven in rechtsoverwegingen sub 3.1. van dat
vonnis. Eiseres heeft daartoe vijf getuigen doen horen; gedaagde heeft
vervolgens drie getuigen in contra-enquete voorgebracht.

3. De getuigenverklaringen 3.1. Partijgetuige V heeft verklaard, dat
gedaagde haar twee maanden na indiensttreding begon aan te raken en
opmerkingen begon te maken, zoals onder sub 3.1. van het tussenvonnis
omschreven. De opmerkingen zijn regelmatig gemaakt; eiseres verklaart zich
daaronder zeer naar te hebben gevoeld en ook duidelijk aan gedaagde te
kennen te hebben gegeven, dat zij dat gedrag vreemd vond. De reden van het
ontslag was, dat zij een en ander als zeer onprettig heeft ervaren.
Kandidaten voor de secretaressefunktie heeft zij niet gewaarschuwd voor
gedaagde.

3.2. Getuige B heeft verklaard rond oktober 1988 een gesprek met eiseres
te hebben gehad gaande over ongewenste intimiteiten zoals in de
processtukken is vermeld. Details kan hij zich niet herinneren, maar hij
weet nog dat de gebeurtenissen zeer bedreigend en beangstigend op eiseres
waren overgekomen. De toenmalige consulent in Meppel, de heer Huiskes,
heeft hem gemeld, dat zijn arbeidsbureau 4 a 5 keer heeft bemiddeld voor
gedaagde en dat de gegadigden regelmatig bij het arbeidsbureau
terugkwamen, aangezien zij een onprettig en beangstigend gevoel kregen
vanwege de te grote stilte en de rust op de werkplek en vanwege
opmerkingen van gedaagde die te maken hadden met ongewenste intimiteiten.
Dat was voor het arbeidsbureau in Meppel de reden de
bemiddelingswerkzaamheden voor gedaagde stop te zetten.

3.3. Getuige J heeft ondermeer verklaard, dat de heer Metz van het
arbeidsbureau Meppel haar heeft meegedeeld, dat de reden dat gegadigden
niet voor een functie bij gedaagde in aanmerking wilden komen was, dat de
vrouwen het op de werkplek van gedaagde te eenzaam, te stil en te rustig
vonden,. maar ook in verband met ongewenste intimiteiten in de opmerkende
sfeer, waar de vrouwen zich niet prettig bij voelden. Getuige J heeft op
3 oktober 1988 een gesprek gehad met eiseres; vervolgens heeft een tweede
gesprek plaatsgevonden, waarbij ook de B en mevrouw K aanwezig waren.
Tijdens beide gesprekken zijn zaken letterlijk aan de orde geweest zoals
vermeld in de processtukken. In de gesprekken kwam eiseres emotioneel over
en in het tweede gesprek klapte ze helemaal dicht. Ook mevrouw K was
emotioneel in het tweede gesprek.

3.4. Getuige D.J heeft verklaard, dat gedaagde gedurende dat tijd dat zij
bij hem in dienst was regelmatig bij haar feitelijke handelingen heeft
verricht en opmerkingen tegen haar heeft gemaakt, waardoor de werksituatie
niet prettig was. Die gebeurtenissen waren voor haar aanleiding ontslag
te nemen. Getuige D.J. heeft gedurende het dienstverband regelmatig met
eiseres gesproken over aan eiseres overgekomen gebeurtenissen. Zij heeft
van eiseres gehoord, dat gedaagde tegen eiseres heeft gezegd “zullen we
samen rampestampen in de zandbak” en zij heeft van eiseres gehoord, dat
gedaagde met zijn hand onder eiseres trui heeft gezeten.

3.5 Getuige K heeft verklaard, dat zij 2 a 3 weken bij gedaagde werkzaam
is geweest. Op de vijfde dag hoorde zij van eiseres, dat zij bij gedaagde
wegging vanwege gepleegde ongewenste intimiteiten. Zij kan zich niet exact
de in de richting van eiseres gemaakt opmerkingen herinneren maar eisers
voelde zich niet meer veilig. Vanaf dat moment voelde getuige K zich dar
ook niet veilig meer. Met eiseres is zij naar het GAK geweest, waar werd
gezegd: dit is al vaker gebeurd, je bent numero zes. Zij verklaart verder,
dat door gedaagde ook in haar richting opmerkingen zij gemaakt, waar je
in het begin niets bij denkt, maar die na het horen van het verhaal van
eiseres niet fijn meer zijn. Tenslotte verklaart zij dat gedaagde haar
niet heeft aangeraakt.

3.6. Partijgetuige S verklaart in contra-enquete een goede verstandhouding
met eiseres te hebben gehad, hetgeen blijkt uit het feit dat hij benaderd
is als sponsor voor een voetbaldameselftal en dat zij met hem sprak over
haar relatie- probleem. Hij verklaart voorts, dat het dienstverband abrupt
is geeindigd; als reden werd door eiseres opgegeven, dat haar salaris over
de maand september niet was overgemaakt. Het verloop van de secretaresses
voor de komst van eisers was groot. Als reden werd vaak opgegeven, dat men
de werkplek te eenzaam en te stil vond.

3.7. Getuige H (destijds consulent bij het arbeidsbureau te Meppel) heeft
in contra-enquete ondermeer verklaard, dat het bemiddelen voor gedaagde
steeds moeizamer verliep. Hij geeft daarvoor twee redenen op, te weten de
niet prettige werkomstandigheden vanwege de eenzame ligging van het
kantoor en gedaagde als persoon, waarbij hij uitdrukkelijk verklaart dat
niemand van de personeelsleden heeft aangegeven, dat er sprake zou zijn
geweest van ongewenste intimiteiten, In een gesprek met de heer B en
mevrouw J zijn wel mogelijk door gedaagde gepleegde handelingen
betreffende ongewenste intimiteiten ter sprake geweest; hij hoorde daarvan
in dat gesprekken voor het eerst in die mate. Hij verklaart voorts dat die
interpretatie door collega’s aan de gedragingen is gegeven; echt duidelijk
is niet gesproken over ongewenste intimiteiten of handtastelijkheden, wel
in de zin dat er een ontzettende dreiging vanuit ging.

3.8. Getuige M verklaart in contra-enquete, dat zij regelmatig met eiseres
heeft gesproken en dat ze een opgewekte en opgeruimde indruk maakte en
heel ontspannen en plezierig overkwam. Ze verklaart nooit een wanklank van
haar te hebben gehoord.

4. Beoordeling van het bijgebracht bewijs. 4.1. Eiseres heeft als getuige
conform het probandum verklaard; alle door haar voorgebrachte getuigen
hebben haar verklaring van horen zeggen. De getuigen J en D.J hebben
verklaard, dat eisers hen destijds exact op de hoogte heeft gesteld van
datgene dat zou hebben plaatsgevonden tussen eiseres en gedaagde en zij
herinneren zich, dat de gedane mededeling van die gebeurtenissen conform
de verklaring van eiseres is. De getuigen B en K kunnen zich niet exact
meer herinneren welke mededelingen eiseres aan hen heeft gedaan, doch hen
is bijgebleven, dat de gebeurtenissen zeer bedreigend en beangstigend op
eiseres waren overgekomen (B) en dat eiseres zich op de werkplek niet meer
veilig voelde (K).

4.2. Eiseres heeft samen met getuige K haar verhaal bij het GAK gedaan;
bij het GAK liet men blijken, dat men reeds vaker was geconfronteerd met
een dergelijk verhaal, aldus getuige K, S.G. Hekkert,
verzekeringsdeskundige van het GAK, heeft bij brief van 8 augustus 1991
aan de voormalig advocate van eiseres (overgelegd bij conclusie van
repliek) verslag gedaan van dit gesprek en naar voren gebracht dat eiseres
een en ander op een hem overtuigende wijze heeft gepresenteerd en dat er
geen sprake van was, dat eiseres geneigd leek tot abnormaal (ziekelijk)
vervormd waarnemen van de werkelijkheid of het pathologisch verwisselen
van feiten en fantasieen.

4.3. Vervolgens is er nog de verklaring van getuig B, die zegt destijds
van H te hebben vernomen, dat werkneemsters van gedaagde regelmatig bij
het arbeidsbureau Meppel terugkwamen, omdat ondermeer opmerkingen door
gedaagde werden gemaakt die te maken hadden met ongewenste intimiteiten,
waarbij de werkneemsters een onprettig en beangstigend gevoel kregen.

De heer H zelf ontkent weliswaar in zijn verklaring, dat personeelsleden
zouden hebben aangegeven, dat er sprake zou zijn geweest van ongewenste
intimiteiten, doch uit een bij het getuigenverhoor ter sprake gebrachte
brief d.d. 9 juli 1992 van de heer H aan de advocate van eiseres
(overgelegd door eiseres bij conclusie na enquete) geeft deze getuige aan,
dat de reden van het moeizaam verlopen van de bemiddeling en het niet in
dienst kunnen houden van geschikte mensen ondermeer verband hield met de
persoon van gedaagde, die met zijn opmerkingen bij de betrokken
werkneemster(s) en een erg onprettig en bedreigend gevoel teweeg bracht.

4.4. Tenslotte is er de verklaring van getuige D.J. waaruit blijkt, dat
zich ook bij haar feitelijke handelingen hebben voorgedaan en opmerkingen
zijn gemaakt soortgelijk aan die van eisers.

4.5. De rechtbank is van oordeel, dat de hierboven aangehaalde
bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd, de verklaring
van eiseres zodanig versterken c.q. bevestigen dat zij is geslaagd in het
leveren van het haar opgedragen bewijs; voldoende tegenbewijs is door
gedaagde niet geleverd.

5. De schade 5.1. De door eiseres gevorderde materiele schade betreft
gederfd loon over de periode van 10 oktober 1988 tot 8 januari 1990. De
rechtbank is weliswaar uit de processtukken (akte van gedag houdende
overlegging produktie en akte van eiseres, gedaagd houdende overlegging
produktie en akte van eiseres, sub 4) gebleken, dat eiseres reeds op 26
augustus 1988 gedaagde heeft verzocht per 1 januari 1989 het dienstverband
te willen beeindigen, maar dat verzoek is gedaan vanwege het
bewezenverklaard gedrag van gedaagde, zodat de schade die voortvloeit uit
de beeindiging van de dienstbetrekking, redelijkerwijs voor rekening van
gedaagde dient te komen. Aangezien de door eiseres gestelde omvang van
materiele schade door gedaagde niet gemotiveerd is betwist acht de
rechtbank het gevorderde schadebedrag ad ƒ 8.163,91 toewijsbaar.

5.2. Gelet op de niet gewenste seksueel getinte handelingen en opmerkingen
die hebben plaatsgevonden en de als gevolg van de daaruit voortkomende
lichamelijke en psychische klachten tijdelijk door eiseres ondervonden
arbeidsongeschiktheid acht de rechtbank de gevorderde immateriele schade
toewijsbaar tot een bedrag van ƒ 7.500,=

Beslissingen De rechtbank: 1. Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de
door eisers geleden materiele schade ad ƒ 8.163,91 vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding; 2. veroordeelt gedaagde tot
vergoeding van de door eiseres geleden immateriele schade ad. ƒ 7.500,=
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding; 3.
Verwijst gedaagde in de kosten van het geding aan de zijde van eiseres tot
op heden begroot op ƒ 2.700,= voor salaris en ƒ 461,20 voor verschotten,
waarvan de voldoen aan: a. de griffier van deze rechtbank ƒ 2.990,10
(bestaande uit in debet gestelde recht ƒ 225,= uitgebrachte exploiten en
opgemaakte processen-verbaal ƒ 65,10 en ƒ 2.700,= voor salaris en
verschotten van de procureur van eiseres) middels overschrijving op
postrekeningnummer …. t.n.v. de gerechten in het arrondissement Assen. 4. verklaart dit
vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; 5. wijst af het meer of anders
gevorderde.

Rechters

mr. J.J. Schoenmaker