Instantie: Commissie gelijke behandeling, 7 juli 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Voor de mannelijke receptionisten bij de wederpartij geldt een
kledingvoorschrift. Zij ontvangen door de wederpartij gefinancierde
dienstkleding. Voor de vrouwelijke receptionisten geldt geen
kledingvoorschrift. Zij moeten hun eigen werkkleding bekostigen. De
wederpartij is voornemens het kledingvoorschrift af te schaffen. In dit
kader wil zij aan de mannelijke receptionisten een eenmalige uitkering van
ƒ 1000,- geven. Kledingvoorschriften dienen voor mannen en vrowuen in
dezelfde werkomstandigheden gelijkelijk te gelden. Strijd met de WGB. Wat
betreft de eenmalige uitkering: deze is aan te merken als een
overgangsregeling ter opheffing van een met de Wet strijdige situatie. Nu
slechts de mannelijke receptionisten in aanmerking komen voor de
uitkering, is deze in strijd met de Wet.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 26 maart 1992 verzocht de ondernemingsraad Stichting ‘de
Katholieke Ziekeninrichtingen voor de Liemers’ te Zevenaar (hierna: de
ondernemingsraad) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Stichting
‘de Katholieke Ziekeninrichtingen voor de Liemers’ te Zevenaar (hierna:
de wederpartij) onderscheid op grond van geslacht maakt/heeft gemaakt in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

1.2. De wederpartij hanteert tijdens werktijden een kledingvoorschrift
voor de mannelijke receptionisten die bij de hoofdreceptie werken. Zij
ontvangen door de wederpartij gefinancierde dienstkleding. Voor de
vrouwelijke receptionisten geldt geen kledingvoorschrift. Zij moeten hun
eigen werkkleding bekostigen. De ondernemingsraad is van mening dat de
wederpartij hiermee in strijd handelt met de wetgeving gelijke behandeling
van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Partijen hebben ieder de gelegenheid gehad hun
standpunten schriftelijk toe te lichten.

2.2. De Commissie heeft partijen vervolgens uitgenodigd hun standpunten
nader toe te lichten tijdens een zitting op 27 mei 1993. Partijen hebben
van deze uitnodiging geen gebruik gemaakt.

De beraadslagingen hebben plaatsgevonden op 27 mei 1993. Daarbij waren
aanwezig: – dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter) – mw prof
mr J.E. Goldschmidt (lid Kamer) – mw drs A.J. Huber (lid Kamer) – mw mr
I.M.C.V.T. Kiebert (lid Kamer) – mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer) –
mw drs C.M. Sjerps (secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer II van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. De wederpartij beheert een verpleeghuis en een ziekenhuis die in een
gebouw zijn ondergebracht. De mannelijke receptionisten van de
hoofdreceptie zijn verplicht dienstkleding te dragen. De reden hiervoor
is dat de functie van receptionist bij de mannen oorspronkelijk
gecombineerd was met de functie van portier. De portierswerkzaamheden
hielden in dat ’s avonds en ’s nachts controle- en afsluitrondes gemaakt
moesten worden. Om de herkenbaarheid in de veiligheidsrondes te vergroten,
heeft de wederpartij in 1981 besloten aan de mannelijke receptionisten
dienstkleding voor te schrijven. Dit besluit werd genomen met inachtneming
van de op dat tijdstip van kracht zijnde CAO. Hierin was de
‘Uitvoeringsregeling voorgeschreven kleding’ opgenomen. Naast de
‘Uitvoeringsregeling voorgeschreven kleding’ zijn er bij de wederpartij
geen andere formele regelingen voor dienstkleding van toepassing.

Bij de directie van de wederpartij bestond niet de behoefte om de
receptionisten die geen portierswerkzaamheden verrichtten (vrouwen)
uniforme kleding te laten dragen. Dit paste niet in haar visie van
huiselijkheid binnen het ziekenhuis/verpleeghuis. In 1986 zijn de
portierswerkzaamheden afgeschaft en werden de functies van de vrouwelijke
en mannelijke receptionisten identiek. Het kledingvoorschrift voor de
mannen is echter gehandhaafd.

3.2. De mannelijke receptionisten ontvangen bij indiensttreding twee sets
dienstkleding. Deze sets bestaan uit twee pantalons, een colbert, vier
overhemden en twee stropdassen. Al naar gelang de kleding slijt worden
delen van de sets door de wederpartij vervangen.

Per brief d.d. 9 april 1991 aan de leden van de ondernemingsraad heeft de
wederpartij aangegeven voornemens te zijn het kledingvoorschrift voor de
mannelijke receptionisten op te heffen. De reden hiervoor was dat de grond
om uniforme kleding verplichtend voor te schrijven was weggevallen. Om de
mannelijke receptionisten te laten wennen aan de gewijzigde
arbeidsvoorwaarden heeft de wederpartij mondeling aan hen voorgesteld een
afbouwregeling te treffen. Deze regeling bestaat uit een eenmalige
uitkering van ƒ 1000,-. De directie van de wederpartij is tot dit bedrag
gekomen, omdat zij dit een redelijke vergoeding achtte voor het intrekken
van het CAO-voorschrift over het dragen van dienstkleding. De
afbouwregeling is niet schriftelijk vastgelegd. De wederpartij heeft per
brief d.d. 15 maart 1993 aan de Commissie te kennen gegeven het toepassen
van deze regeling op te schorten totdat de Commissie haar oordeel in deze
zaak heeft uitgesproken.

De standpunten van partijen

3.3. De ondernemingsraad stelt dat de wederpartij onderscheid naar
geslacht maakt/heeft gemaakt door aan de mannelijke receptionisten
gefinancierde dienstkleding te verstrekken, terwijl de vrouwelijke
receptionisten hun eigen werkkleding moeten aanschaffen en bekostigen. De
ondernemingsraad is van mening dat de arbeidsvoorwaarden voor de
vrouwelijke receptionisten hierdoor slechter zijn dan die voor de
mannelijke receptionisten. Volgens de ondernemingsraad zou de wederpartij
dezelfde mening zijn toegedaan. Dit leidt hij af uit het feit dat de
wederpartij aan de mannelijke receptionisten een overgangsregeling heeft
aangeboden. De ondernemingsraad meent dat de vrouwelijke receptionisten
vanaf het moment dat hun functies identiek werden aan die van de
mannelijke receptionisten (in 1986), recht hebben op dezelfde faciliteiten
als de mannen.

3.4. De wederpartij stelt nimmer de bedoeling te hebben gehad ongelijke
behandeling van mannen en vrouwen na te streven. Zij stelt dan ook geen
onderscheid te maken/hebben gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke
behandeling van mannen en vrouwen. Om de door de ondernemingsraad
vermeende ongelijkheid op te heffen, heeft de wederpartij besloten de
verplichte uniforme kleding voor de mannelijke receptionisten af te
schaffen. Zij erkent dat het mogelijk was geweest om dit op een eerder
tijdstip te doen.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij op het punt van de
arbeidsvoorwaarden in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek (BW)
handelt/heeft gehandeld, door aan de mannelijke receptionisten wel
gefinancierde dienstkleding te verstrekken, terwijl de vrouwelijke
receptionisten hun eigen dienstkleding moeten bekostigen.

Voorts is de vraag in geding of de wederpartij in overeenstemming met de
wetgeving gelijke behandeling zal handelen, indien zij in het kader van
het voornemen om het kledingvoorschrift af te schaffen, een
afbouwuitkering aan de mannelijke receptionisten toekent.

4.2. Lid 1 van artikel 7A:1637ij BW schrijft voor dat de werkgever in de
arbeidsvoorwaarden geen onderscheid mag maken tussen mannen en vrouwen.

In artikel 7A:1639 b BW is bepaald dat de werkgever bevoegd is om aan
werknemers voorschriften op te leggen omtrent het verrichten van arbeid
alsmede die, welke strekken ter bevordering van de goede orde in de
onderneming des werkgevers. Voorwaarde is dat deze voorschriften zijn
gegeven binnen de perken van de wet of verordening, van overeenkomst of
reglement.

4.3. Alvorens in te gaan op de onderhavige zaak, maakt de Commissie eerst
een aantal algemene opmerkingen over de verhouding tussen regelgeving ten
aanzien van kleding en de wetgeving gelijke behandeling.

Uit hoofde van artikel 7A:1639b BW is de werkgever bevoegd voorschriften
te geven met betrekking tot het dragen van uniforme kleding of
dienstkleding tijdens de uitoefening van de werkzaamheden. Deze
voorschriften dienen voor mannen en vrouwen in dezelfde werkomstandigheden
gelijkelijk te gelden. Een voorschrift dat alleen geldt voor mannen of
alleen geldt voor vrouwen, die overigens in dezelfde omstandigheden
verkeren, is in strijd met artikel 7A:1637ij BW. Een overgangsregeling die
wordt getroffen ter opheffing van een situatie die in strijd is met
artikel 7A:1637ij BW, komt ten gevolge daarvan zelf eveneens in strijd met
deze wetsbepaling.

Een verschil in kledingvoorschriften tussen mannen en vrouwen is
toegestaan voor zover dit verschil functioneel is en voor vrouwen niet
leidt tot een belemmering in gelijke kansen.

Indien een kledingvoorschrift geldt, dient de daarvoor gevraagde bijdrage
of de daarvoor gegeven vergoeding voor mannen en vrouwen op gelijke wijze
de door hen te maken kosten te dekken.

Een vergoeding voor verplicht voorgeschreven kleding is direct gekoppeld
aan de inconvenientie van het gebrek aan de mogelijkheid om de eigen
kleding te dragen. Het verstrekken van zo’n vergoeding levert geen
ongelijke behandeling op ten opzichte van medewerkers in andere functies
die niet verplicht zijn uniforme kleding of dienstkleding te dragen.

4.4. Het voorliggende geval behelst twee onderdelen, namelijk het
verstrekken van gefinancierde dienstkleding en de afbouwregeling.

Wat betreft de dienstkleding overweegt de Commissie als volgt. Onbetwist
is dat de functies van de mannelijke en vrouwelijke receptionisten,
doordat de portierswerkzaamheden van de mannelijke receptionisten zijn
vervallen, sedert 1986 identiek zijn geworden. Het kledingvoorschrift dat
in 1981 vanwege de portierswerkzaamheden van de mannelijke receptionisten
in het leven was geroepen, is echter van toepassing gebleven. Op de
vrouwelijke receptionisten is geen kledingvoorschrift van toepassing. Nu
uit de wet voortvloeit dat voor mannen en vrouwen in gelijke functies
gelijke kledingvoorschriften dienen te gelden, oordeelt de Commissie dat
de wederpartij sedert 1989 in strijd met artikel 7A:1637ij BW heeft
gehandeld, door een kledingvoorschrift op te leggen dat alleen voor de
mannelijke receptionisten gold.

4.5. Wat betreft de afbouwregeling oordeelt de Commissie als volgt. De
afbouwregeling, bestaande uit een eenmalige uitkering van ƒ 1000,-, is
gebaseerd op het voornemen van de wederpartij het kledingvoorschrift voor
de mannelijke receptionisten af te schaffen. Aangezien het
kledingvoorschrift niet op de vrouwen van toepassing is, komen zij ook
niet in aanmerking voor de afbouwuitkering.

De afbouwregeling die de wederpartij heeft voorgesteld is aan te merken
als een overgangsregeling. Deze overgangsregeling dient ter opheffing van
een situatie die in strijd is met artikel 7A:1637ij BW, namelijk de
ongelijke behandeling van de mannelijke en vrouwelijke receptionisten bij
de toepassing van het kledingvoorschrift. De Commissie oordeelt dat de
overgangsregeling onderscheid maakt tussen mannen (die een uitkering van
fl.1000,- ontvangen) en vrouwen (die deze uitkering niet ontvangen), en
derhalve zelf eveneens in strijd is met artikel 7A:1637ij BW. Overigens
wijst de Commissie erop dat ook het Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen heeft uitgemaakt dat overgangsrecht aan het beginsel van
gelijke behandeling moet voldoen (Cotter en McDermott tegen Minister for
Social Welfare and Attorney General (II), d.d. 13 maart 1991, Zaak C-
377/89.).

Uit het bovenstaande volgt dat, indien de wederpartij besluit om de
afbouwregeling toe te passen, zij in strijd met artikel 7A:1637ij BW zal
handelen.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

Wat betreft het kledingvoorschrift spreekt de Commissie als haar oordeel
uit dat de Stichting ‘de Katholieke Ziekeninrichtingen voor de Liemers’
te Zevenaar door dit voorschrift slechts aan de mannelijke receptionisten
op te leggen, jegens de ondernemingsraad Stichting ‘de Katholieke
Ziekeninrichtingen voor de Liemers’ te Zevenaar in strijd handelt/heeft
gehandeld met artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek.

Wat betreft de voorgenomen afbouwregeling spreekt de Commissie als haar
oordeel uit dat, indien de Stichting ‘de Katholieke Ziekeninrichtingen
voor de Liemers’ deze regeling slechts op de mannelijke receptionisten van
toepassing verklaart, zij jegens de ondernemingsraad Stichting ‘de
Katholieke Ziekeninrichtingen voor de Liemers’ in strijd met artikel
7A:1637ij Burgerlijk Wetboek zal handelen.

Rechters

Dhr prof. mr P.F. van der Heijden (Kamervoorzitter), mw prof mr J.E.Goldschmidt (lid Kamer), mw drs A.J. Huber (lid Kamer), mw mr I.M.C.V.T.Kiebert (lid Kamer), mw mr C.B. Mol-Bronkhorst (lid Kamer), mw drs C.M.Sjerps (secretaris).