Instantie: Commissie gelijke behandeling, 5 juli 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is werkzaam als groepsleidster (28 uur) en solliciteert
op een nieuwe zelfstandige, functie (9 uur) die de wederpartij intern
openstelt. Zij wil haar oude functie daarvoor opgeven. Nieuwe functie kan
alleen in combinatie met een andere worden vervuld, omdat onder meer
kennis van de organisatie en snelle inzetbaarheid (bijvoorbeeld tijdens
uren in die andere functie) functieeisen zijn. Vermoeden van indirect
onderscheid nu deze eis met name vrouwen treft, omdat zij door zorgtaken
veelal niet in staat zullen zijn tegelijkertijd twee deeltijdfuncties te
bekleden. Commissie acht objectieve rechtvaardiging niet aangetoond.
Aangevoerde argumenten op zichzelf weliswaar deugdelijk en geschikt, doch
niet noodzakelijk.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

1.1. Op 12 april 1993 verzocht mevrouw S. te Maastricht (hierna:
verzoekster) de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij
de arbeid haar oordeel uit te spreken over de vraag of de Stichting Trias
te Maastricht (hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid heeft
gemaakt in strijd met de wetgeving gelijke behandeling (WGB; Stb. 1989,
168).

1.2 Verzoekster, die reeds een functie bij de wederpartij vervult, heeft
gesolliciteerd op de functie van medewerk(st)er doorstroomvoorziening bij
de wederpartij voor 9 uur per week. De wederpartij stelde als voorwaarde
dat verzoekster naast het vervullen van deze nieuwe functie haar eigen
functie zou blijven uitoefenen of althans minimaal 25 uur daarvan.
Verzoekster is van mening dat deze voorwaarde indirect onderscheid op
grond van geslacht betekent.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. De Commissie heeft het verzoek in behandeling genomen en een
onderzoek ingesteld. Verzoekster heeft de Commissie verzocht om een
spoedprocedure toe te passen aangezien zij bij de kantonrechter ontbinding
van de arbeidsovereenkomst heeft gevraagd. Dit verzoek is gehonoreerd.
Partijen zijn in de gelegenheid geweest schriftelijk te reageren. Zij zijn
vervolgens opgeroepen te verschijnen op een zitting op 18 juni 1993.

2.2. Op de zitting van 18 juni 1993 waren aanwezig:

van de kant van verzoekster – mw S. (verzoekster) – dhr S. (gemachtigde)

van de kant van de wederpartij – dhr Van Veen (directeur) – dhr C.
Hoekstra (adjunct-directeur) – mw mr K.F.J. Machielsen (juridisch
adviseur)

van de kant van de Commissie – mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter) –
mw mr H. Onnen (lid Kamer) – dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer) – mw
mr G.L.M. Lenssen (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer I. In deze Kamer hebben zitting
de leden genoemd onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

3.1. Verzoekster is vanaf 1 april 1979 als groepsleidster in dienst van
de wederpartij. Aanvankelijk werkte zij full-time, vanaf 3 november 1982
32 uur en vanaf 1 januari 1986 28 uur per week.

3.2. De wederpartij exploiteert een opvanghuis voor alleenstaande
vrouwen/moeders die niet zelfstandig kunnen wonen. Zij kent voor een deel
van het personeel een vol- continu-dienst, met onregelmatige tijden en
driemaal per etmaal een overdracht van werkzaamheden. Daarnaast vindt
eenmaal per week een teamvergadering plaats.

3.3. De wederpartij heeft samen met een aantal andere
hulpverleningsinstellingen besloten een aantal doorstroomhuizen te
beheren, om diegenen die al een zelfstandiger woon- en leefsituatie
aankunnen, de gelegenheid te bieden door te stromen. In dat kader heeft
de gemeente een tijdelijke subsidie toegekend gedurende 1 jaar om een
extra medewerk(st)er aan te stellen. Het gaat dus om een nieuwe en
vooralsnog tijdelijke functie. De taken van deze medewerk(st)er zijn: –
het beheren van de betreffende doorstroomhuizen, – het verrichten van
administratieve en financiele werkzaamheden, – het maken van huur- en
begeleidingsovereenkomsten, – het onderhouden van externe contacten met
onder meer sociale zaken, woningbureaus, de verwijzende instanties, – het
voeren van selectiegesprekken, – het ondersteunen van de bewoonsters bij
hun woongedrag, – het rapporteren en informeren van de adjunct-directeur
van de wederpartij – overige bijkomende werkzaamheden. Voor de functie is
9 uur per week beschikbaar.

3.4. De wederpartij heeft bepaald dat de onderhavige functie alleen
vervuld mag worden samen met een andere functie bij de wederpartij. De
wederpartij heeft daartoe de volgende overwegingen genoemd: – Het Sociaal
Plan schrijft voor dat voor deze nieuwe functie alleen medewerk(st)ers van
JHV en FIOM/BK kunnen solliciteren. – Het geringe aantal uren van de
functie. – Voor een goede vervulling van de functie is het noodzakelijk
dat de medewerk(st)er doorstroomvoorzieningen de organisatie, werkwijze
en bewoonsters van haar bestaande opvanghuizen goed kent. Dat is met name
van belang voor de selectie van degenen die voor plaatsing in de
doorstroomvoorziening in aanmerking komen, het overleg met de
groepsleid(st)ers, het beheer en het overleg met/informatie aan de
adjunct-directeur. – Het is de vraag of het aantal uren dat nu ter
beschikking staat, namelijk 9 uur, voldoende is voor een goede
taakvervulling. Het budget laat niet toe dat eventuele meer- uren worden
uitbetaald. Aangezien de wederpartij er veel aan gelegen is om het
experiment te doen slagen, is zij bereid om in deze experimentele fase
dergelijke meer-uren te compenseren. Dit is echter alleen mogelijk als de
functie wordt vervuld door iemand die al bij de wederpartij in dienst is,
en dus uren die aan de nieuwe functie extra worden besteed in mindering
kan brengen op de uren van de eigen functie. – De bereikbaarheid en
aanwezigheid dienen op verschillende en onregelmatige momenten in de week
te worden gerealiseerd. Dat is gemakkelijker te organiseren in een
situatie waarin de medewerk(st)er reeds werkt in een opvanghuis en dus
gemakkelijker oproepbaar is. Dat geldt te meer nu het budget niet toelaat
dat een onregelmatigheidstoeslag wordt gegeven. Overigens is de
onregelmatigheid van de functie niet zodanig dat medewerk(st)ers die in
andere gemeenten woonachtig zijn dan Maastricht in verband met de grotere
fysieke afstand de functie niet zouden kunnen vervullen.

De wederpartij benadrukt, dat zij de eis om naast de onderhavige functie
ook een andere functie bij haar te blijven vervullen ook heeft gesteld in
verband met goed personeelsbeleid. Er bereiken haar regelmatig vragen van
medewerk(st)ers om uitbreiding van uren, en dit was een van de schaarse
mogelijkheden om dit te realiseren.

De standpunten van partijen

3.5. Verzoekster acht de eis, dat zij ook haar bestaande functie moet
blijven vervullen, en dan nog wel minimaal 25 uur, indirect discriminerend
jegens vrouwen. Het zijn immers juist vrouwen die in verband met de
feitelijke zorg en verantwoordelijkheid voor huishouding en kinderen baat
hebben bij kleinere deeltijdbanen. Voor het overige voldoet zij geheel aan
de eisen. Zij kent de organisatie van de wederpartij al sinds 1979.
Bereikbaarheid en aanwezigheid op verschillende en onregelmatige momenten
is voor haar geen probleem: zij woont dichtbij en is gemakkelijk
telefonisch bereikbaar. Als de wederpartij het al mogelijk acht dat
personen uit andere gemeenten deze functie zouden kunnen vervullen, dan
acht zij de bereikbaarheid in haar eigen geval geen deugdelijk argument.
Ook de tijdelijkheid van de functie acht zij geen bezwaar. Het beleid van
zowel de instellingen als de gemeente is gericht op het vergroten van
doorstroomvoorzieningen. De kans is daarom groot dat na het experimentele
eerste jaar de functie een meer structurele financiele basis krijgt. Zij
is dan ook bereid het risico te lopen na een jaar geen werk meer te
hebben.

Het beperkte aantal uren, 9 per week, acht zij evenmin een bezwaar, maar
juist een voordeel. Overigens heeft zij wel de bereidheid uitgesproken om
naast deze 9 uur per week nog een beperkt aantal uren als groepsleidster
bij de wederpartij te blijven werken. Zij had begrepen van de wederpartij
dat zij dan echter de volle 28 uren die zij tot nu toe als groepsleidster
werkte, zou moeten handhaven. Een totaal van 28 + 9 = 37 uur per week was
echter onmogelijk. De wederpartij noemt nu dat voor groepsleid(st)er een
minimum van 25 uren per week geldt en dat zij deze functie tot die omvang
had mogen terugbrengen. Die mogelijkheid was tijdens de sollicitatie en
de gesprekken daarna niet aan haar meegedeeld. Een dergelijk minimum van
25 uur als groepsleidster acht zij overigens ook indirect discriminerend
voor vrouwen. De redenen die de wederpartij hiervoor noemt acht zij niet
of onvoldoende juist.

3.6. De wederpartij benadrukt dat zij een goed personeelsbeleid heeft
willen voeren. Zij heeft verzoekster wel degelijk aangeboden om de
aanstelling van 28 uur als groepsleidster te verminderen tot 25 uur. Zij
acht voor deze functie 25 uur minimaal. Deze eis is niet indirect
discriminerend jegens vrouwen, omdat niet alleen vrouwen maar ook mannen
worden getroffen. De situatie van verzoekster en haar echtgenoot is
daarvan een goed voorbeeld: zij willen de zorg voor kinderen en
huishouding delen, en verzoekster’s echtgenoot zou op dezelfde wijze als
verzoekster door zo’n eis getroffen worden.

4. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. In geding is de vraag of de wederpartij jegens verzoekster in strijd
handelt met de wetgeving gelijke behandeling door voor een openstaande
functie de eis te stellen dat verzoekster haar bestaande functie bij de
wederpartij moet blijven vervullen, volledig respectievelijk voor een
minimum aantal uren.

Artikel 3 lid 1 WGB verbiedt het maken van direct of indirect onderscheid
op grond van sekse bij de werving en selectie ter vervulling van
openstaande betrekkingen.

4.2. De eerste vraag die beantwoord moet worden is, of de openstaande
functie van medewerk(st)er doorstroomvoorziening een zelfstandige, op
zichzelf staande functie is bij de wederpartij, of feitelijk deel uitmaakt
van een andere functie of functiesoort. De Commissie maakt uit hetgeen de
wederpartij hieromtrent heeft gesteld op, dat de wederpartij zelf het
inderdaad als een zelfstandige, op zichzelf staande functie opvat. Zij
heeft immers apart voor deze functie geworven, en wilde met de
functionaris een zelfstandige arbeidsovereenkomst afsluiten met een
looptijd conform de looptijd van de financiering. De functie kent ook een
eigen functiebeschrijving. De Commissie overweegt tevens, dat de
wederpartij ook de mogelijkheid had, om de diverse taken in de nieuwe
functie gezamenlijk of in onderdelen toe te delen aan die medewerk(st)ers
die qua opleiding en ervaring voor de vervulling daarvan in aanmerking
kwamen. Zij heeft van deze mogelijkheid echter geen gebruik gemaakt.

Op grond van het bovenstaande beantwoordt de Commissie de vraag
bevestigend.

4.3. De volgende vraag is, of de eis van de wederpartij, dat deze functie
alleen vervuld kan worden door een van haar medewerk(st)ers die haar of
zijn bestaande functie blijft vervullen, indirect onderscheid oplevert in
strijd met de wetgeving gelijke behandeling.

Onder indirect onderscheid naar geslacht wordt verstaan onderscheid op
grond van andere hoedanigheden dan het geslacht dat onderscheid op grond
van geslacht tot gevolg heeft, terwijl dit onderscheid niet objectief
gerechtvaardigd is. Onder een objectieve rechtvaardigingsgrond wordt
verstaan: – dat het onderscheid wordt gemaakt om een objectief
gerechtvaardigd doel te dienen; – dat daartoe middelen zijn gekozen die
geschikt en noodzakelijk zijn om dit doel te bereiken, terwijl – dit doel
niet is te bereiken op een andere wijze waarbij geen indirect onderscheid
wordt gemaakt.

De Commissie overweegt hierover als volgt.

4.4. De Commissie acht het een feit van algemene bekendheid, dat vooral
vrouwen worden getroffen door een eis, dat een op zichzelf staande functie
uitsluitend in combinatie met een tweede functie in dezelfde
arbeidsorganisatie moet worden vervuld. Uit onderzoek blijkt immers, dat
nog steeds vooral vrouwen de feitelijke verantwoordelijkheid voor
huishouding en kinderen dragen. Zij kunnen dan ook minder vaak dan mannen
voldoen aan de eis twee zelfstandige deeltijdfuncties tegelijkertijd te
vervullen.

Daarmee staat vast, dat de eis dat de deeltijdfunctie alleen tezamen met
een tweede deeltijdfunctie kan worden vervuld, in overwegende mate vrouwen
treft en dan ook een vermoeden van (indirect) onderscheid oplevert.

De Commissie hecht er overigens aan, er op te wijzen dat het hier niet
gaat om de vraag of een bepaalde functie al dan niet in deeltijd mag of
moet worden opengesteld. De onderhavige functie betreft immers reeds een
deeltijdfunctie. Het gaat dan ook alleen om de vraag, of deze al dan niet
tegelijkertijd samen met een tweede (deeltijd)functie moet worden
uitgeoefend.

4.5. Nu een vermoeden van (indirect) onderscheid is vastgesteld, moet de
Commissie nagaan of de wederpartij een toereikende objectieve
rechtvaardigingsgrond heeft aangedragen. Zij overweegt hieromtrent als
volgt.

De wederpartij heeft zich bij de doelstelling beroepen op het belang van
een goed, efficient personeelsbeleid. Dit brengt mee dat diegenen die
bijvoorbeeld uitbreiding van uren wensen daartoe zomogelijk ook in de
gelegenheid worden gesteld. De Commissie erkent het belang van goed
personeelsbeleid ten volle. Zij wijst er overigens op, dat de wederpartij
in de onderhavige situatie juist om die reden een andere constructie had
kunnen kiezen, namelijk tijdelijke extra toedeling van (onderdelen van)
de betreffende taken aan die medewerk(st)ers die daarvoor qua opleiding,
ervaring en aantal uren in aanmerking kwamen. De wederpartij heeft er
echter uitdrukkelijk voor gekozen, een eigen, opzichzelfstaande functie
te creeren met een eigen arbeidsovereenkomst en een eigen, aan de
financiering gekoppelde looptijd. Kennelijk meende zij juist op deze wijze
het belang van goed personeelsbeleid het beste te dienen.

De wederpartij beroept zich voorts op het Sociaal Plan. Ofschoon de tekst
van dit Plan niet aan de Commissie is overgelegd, is ter zitting gebleken
dat hierin is vastgelegd dat alleen medewerk(st)ers van JHV en FIOM/BK
konden solliciteren. Deze bepaling heeft alleen betrekking op de kring van
personen die op de functie kunnen solliciteren, en kan dus niet worden
ingeroepen ter rechtvaardiging van de eis die nu ter beoordeling voorligt.
Verzoekster voldeed overigens aan de in het Sociaal Plan gestelde eis.

De wederpartij beroept zich ook op het geringe aantal uren van de functie,
namelijk 9 uur per week. De Commissie ziet dit argument in samenhang met
de andere gronden die de wederpartij heeft aangevoerd, namelijk dat een
goede kennis van haar organisatie en werkwijze noodzakelijk is, dat alleen
dan compensatie voor eventuele meer-uren kan worden gegeven, en dat
bereikbaarheid en aanwezigheid op verschillende en onregelmatige momenten
gewaarborgd moet worden. De Commissie onderkent dat deze argumenten op
zich deugdelijk en geschikt zijn om een goed en efficient personeelsbeleid
te voeren en het experiment te doen slagen. Zij geven ook blijk van de
bijzondere inzet van de wederpartij voor het experiment. Zij is echter
niet overtuigd van de noodzakelijkheid ervan. Er zijn allerlei situaties
denkbaar, zoals die van verzoekster, waarin aan de functionele eisen wordt
voldaan. De beoogde faciliteringen, zoals compensatie van eventuele
meer-uren, mogen de slaagkans van het experiment dan wel kunnen
bevorderen, maar het ontbreken daarvan kan evenzeer in de evaluatie van
het experiment worden verwerkt en bij voortzetting daarvan tot een groter
aantal extern te financieren arbeidsuren leiden. Indien op voorhand al
zeker is dat de beschikbare 9 uur per week absoluut onvoldoende zijn om
de functie minimaal te vervullen, dan valt overigens niet in te zien
waarom de wederpartij, samen met de andere hulpverlenende instanties, met
een dergelijk aantal uren akkoord is gegaan.

Op grond van het bovenstaande concludeert de Commissie dat de door de
wederpartij aangedragen rechtvaardigingsgronden niet kunnen slagen.
Daarmee staat vast dat de wederpartij in strijd met artikel 3 lid 1 WGB
een niet gerechtvaardigd indirect onderscheid heeft gemaakt jegens
verzoekster door bij de vervulling van de deeltijdfunctie van
medewerk(st)er doorstroomvoorziening de eis te stellen dat daarnaast ook
een tweede deeltijdfunctie in haar arbeidsorganisatie vervuld moet
(blijven) worden.

4.6. Nu vast staat dat in strijd met de Wet is gehandeld, behoeft de
Commissie niet meer te onderzoeken of de minimum- grens van 25 uur per
week die de wederpartij bij de functie van groepsleid(st)er stelt, al dan
niet gerechtvaardigd is in het licht van de wetgeving gelijke behandeling.

5. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit, dat de Stichting Trias te
Maastricht jegens mevrouw S. te Maastricht onderscheid naar geslacht heeft
gemaakt, in strijd met artikel 3 lid 1 Wet gelijke behandeling van mannen
en vrouwen, door bij de werving en selectie voor de deeltijdfunctie van
medewerk(st)er doorstroomvoorziening de eis te stellen dat zij daarnaast
haar andere deeltijdfunctie bij de wederpartij moet blijven vervullen.

Rechters

mw mr C.H.S. Evenhuis (Kamervoorzitter), mw mr H. Onnen (lid Kamer),dhr mr R.A.C.M. Langemeijer (lid Kamer), mw mr G.L.M. Lenssen(adjunct-secretaris).