Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 25 juni 1993

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


Moeder verzoekt om beeindiging toeziende voogdij van vader. Partijen waren
niet gehuwd en vader had het kind hier erkend. Rechtbank wijst verzoek
toe. Het is niet in het belang van het kind vader te belasten met
toeziende voogdij, nu dit voor de moeder dermate psychische problemen met
zich meebrengt dat dit zijn weerslag kan hebben op het kind. In cassatie
blijft de uitspraak in stand.

Volledige tekst

1 Het geding in feitelijke instanties Bij een op 12 augustus 1991 ter
griffie van het kantongerecht te Rotterdam ingekomen verzoekschrift heeft
verweerster in cassatie – verder te noemen de moeder – de Kantonrechter
te Rotterdam verzocht om de toeziende voogdij van verzoeker tot cassatie
– verder te noemen de vader – over haar zoon S.K. geboren op 29 november
1988 – verder te noemen de minderjarige – te beeindigen en J.K. – haar
vader- tot toeziend voogd over de minderjarig te benoemen. Nadat de vader
tegen het verzoek verweer had gevoerd, heeft de Kantonrechter bij
beschikking van 6 maart 1992 de verzoeken van de moeder toegewezen. Tegen
deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank
te Rotterdam. Bij beschikking van 22 mei 1992 heeft de Rechtbank de
beschikking van de Kantonrechter bekrachtigd. De beschikking van de
Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2. Het geding is cassatie Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft de
vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze
beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De moeder heeft verzocht
het beroep te verwerpen. De conclusie van de Advocaat-generaal Moltmaker
strekt toto vernietiging van de beschikking van de Rechtbank en tot
afwijzing van het verzoek van de moeder tot wijziging van de toeziende
voogdij.

3. Beoordeling van het middel 3.1. Het verzoek in eerste aanleg strekte
tot beeindiging van de toeziende voogdij en koos derhalve niet tussen
ontslag en ontzetting, zij het dat de voor het verzoek aangevoerde gronden
alsook het feit dat de moeder-voogdes het verzoek deed, veeleer op de
laatste grondslag duidden. Het tweede onderdeel onder a voert in dit
verband niet meer aan dan dat ontslag niet op verzoek van de
moeder-voogdes kan plaatsvinden. Het onderdeel miskent aldus dat
beeindiging in de vorm van ontzetting wel op verzoek van de moeder voogdes
kan plaatsvinden, zij het dat dit verzoek dan tot de Rechtbank moet worden
gericht, waarover het middel echter niet klaagt. In dit licht geeft het
onderdeel onvoldoende inzicht in de daarin gevolgde gedachtengang om te
voldoen aan de eis van art. 407 lid 2 Rv.

3.1 De in het eerste onderdeel en het tweede onderdeel onder b aangevoerde
klachten kunnen niet toto cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel
101a RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot
beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de
rechtsontwikkeling.

4. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Rechters

mrs Snijders, Mijnssen, Davids, Heemskerk en Swens- Donner