Instantie: Rechtbank Zwolle, 3 juni 1993

Instantie

Rechtbank Zwolle

Samenvatting


Het binnendringen met een ander instrument dan een geslachtsdeel kan
evenzeer”een seksueel binnendringen” zoals bedoeld in artikel 242 Sr. In
casu had verdachte op ruwe wijze een worst en zelfs zijn hele hand naar
binnen geduwd. Tegen het vonnis is cassatie in het belang der wet
ingesteld.

Volledige tekst

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaats gevonden op 11 februari
1993, 1 mei 1993 en 25 mei 1993. De verdachte is op voornoemde datum
verschenen, telkens bijgestaan door mr. J.H. van Meurs, advocaat te
Kampen.

De officier van Justitie, mr. B.W.F. van Riemsdijk, heeft ter
terechtzitting gevorderd de veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf
voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden, ten eerste dat
verdachte zich zal houden aan de aanwijzing van de stichting Reclassering
Zwolle en ten tweede dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal
begeven in de gemeente Kampen.

Telastelegging

De verdachte is telaste gelegd dat: (volgt telastelegging)

Bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder
1 primair en 2 telaste is gelegd, met dien verstande dat: (volgt
bewezenverklaring; zie aangehechte copie dagvaarding)

Deze beslissing steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen,
opleverende evenzovele tot die beslissing redengevende feiten en
omstandigheden, waarbij ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen,
slechts is gebruikt met betrekking tot het feit of de feiten waarop het
blijkens zijn inhoud betrekking heeft: (volgt bewijsconstructie)

Van het onder 1 primair en 2 of meer of anders telaste gelegde zal de
verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en
overtuigend bewezen acht.

Strafbaarheid

Het bewezene levert op:

Ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde:

Het misdrijf verkrachting, strafbaar gesteld bij artikel 242 van het
Wetboek van Strafrecht.

Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen. Voor 1 december 1991
was het systeem van de wet dat de pleger van ontuchtige handelingen met
een hogere straf werd bedreigd wanneer die handelingen bestonden uit het
hebben van vleselijke gemeenschap (artikel 242 van het Wetboek van
Strafrecht werd beschouwd als specialist van artikel 246 van het Wetboek
van Strafrecht).

Uit de wetsgeschiedenis van de huidige artikelen 242 en 246 van het
Wetboek van Strafrecht blijkt het volgende. De commissie Melai maakt in
haar rapport onderscheid tussen enerzijds seksuele gedragingen en
anderzijds geslachtsgemeenschap of een daarmee, afhankelijk van de
omstandigheden waaronder deze plaatsvinden, gelijk te stellen seksuele
handeling. Het oorspronkelijke wetsvoorstel introduceerde echter als
strafverzwarende omstandigheid van artikel 246 Sr het seksueel
binnendringen; achtergrond van dit voorstel was dat orale en anale
penetratie voor het slachtoffer even kwetsend kunnen zijn als afgedwongen
gemeenschap. Door kritiek van de Kamer op handhaving van het onderscheid
tussen verkrachting enerzijds (artikel 242 Sr) en aanranding bestaande uit
penetratie anderzijds (artikel 246 lid 2 Sr) is via de vierde Nota van
Wijziging de huidige wettekst tot stand gekomen.

Nu in artikel 242 Sr het ‘instrument’ waarmee wordt binnengedrongen niet
wordt genoemd en de tekst van de wet op zich duidelijk is (en in deze
wijkt de rechtbank af van Hof den Bosch NJ 1993, 47), is de rechtbank van
oordeel dat onder de omstandigheid van dit geval het seksueel binnendringen
met een worst een dermate inbreuk maakt op de seksuele integriteit van het
slachtoffer dat dit valt onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht.

Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:

Het misdrijf bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht.

De verdachte is deswege strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden
gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

Oplegging van straf of maatregel

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op
de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt
en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek
ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen
beslissing passend.

De rechtbank vindt in dit geval een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf
noodzakelijk omdat aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde,
door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zouden
worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten
voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.

De rechtbank heeft in de strafmaat verdisconteerd dat beide
bewezenverklaarde feiten sterk relationeel bepaald zijn en hebben
plaatsgevonden in de periode dat een langdurige relatie beeindigd werd.
De rechtbank acht de kans op herhaling dan ook niet bijzonder groot.

Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:

-een de verdachte betreffend uittreksel d.d. 21 december 1992 uit het
algemeen documentatieregister van de justitiele documentatiedienst te
Amsterdam;

-een psychiatrisch rapport d.d. 22 december 1992 uitgegebracht door J.
Dam, zenuwarts;

-een voorlichtingsrapport d.d. 4 februari 1993 uitgebracht door het
Instituut Verslavingszorg Zwolle-Flevoland;

-de overige stukken van het de verdachte betreffende persoonsdossier.

De oplegging van straf of maatregel is, behalve op de reeds aangehaalde
wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d,
27, 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Het onder 1 primair en 2 telaste gelegde is bewezen zoals hiervoor
aangegeven en levert de strafbare feiten op, zoals hiervoor genoemd. De
verdachte is deswege strafbaar.

Het onder 1 primair en 2 of meer of anders telaste gelegde is niet bewezen
en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de
duur van 18 maanden.

Van de 18 maanden zal een gedeelte, groot 6 maanden, niet worden
tenuitvoer gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten op
grond van het feit dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd
van 2 jaar aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

De tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak
in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, zal bij de
tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering worden
gebracht.

Als bijzondere voorwaarde wordt gesteld dat de verdachte zich gedurende
de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, te geven
door of namens de Stichting Reclassering Zwolle, zulks zolang deze
instelling of een door haar aan te wijzen andere reclasseringsinstelling
dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt, met opdracht aan die instelling
als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.

Rechters

mr. J.E. van den Steenhoven-Drion, voorzitter, mrs S.E. Bins-vanWaegeningh en H. Scheffer, rechters