Instantie: Commissie gelijke behandeling, 1 juni 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster klaagt over ongelijke beloning in haar voorgaande en
huidige functie. Heeft voor beide functies een maatman aangewezen.
Commissie gaat bij het waarderen van de functies niet uit van het
functiewaarderingssysteem van de wederpartij omdat zij dit niet deugdelijk
acht. In beide gevallen arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde.
Beloningsmaatstaf zwaarte van functie bepaalt indeling in salarisschaal.
Nu in beide gevallen functies nagenoeg gelijkwaardig zijn, zou verzoekster
naar het oordeel van de Commissie ook in beide gevallen in dezelfde schaal
moeten zijn ingedeeld. Derhalve geen gelijkwaardige beloningsmaatstaven,
strijd met de Wet. Werkgever had zelf andere maatman aangewezen. Zijn
arbeid blijkt evenwel van lager niveau te zijn dan die van verzoekster.
Ook hier geen beloning op grond van gelijkwaardige maatstaven. NB.
tussenbeslissing uitgebracht.

Volledige tekst


6.3. Vervolgens gaat de Commissie over tot beantwoording van de
bovengenoemde vragen A en B.

Ad A

Allereerst is dan aan de orde de vraag of verzoekster en maatman 1 arbeid
van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichtten. Hun functies zijn
vergeleken voor de periode medio 1990 (indiensttreding maatman) tot 1
januari 1992 (functiewijziging verzoekster en maatman).

De Commissie merkt allereerst op dat verzoekster en de wederpartij
verschillende versies van de functiebeschrijving van verzoekster hebben
ondertekend. Beide versies leiden evenwel tot dezelfde waardering, reden
waarom de verschilpunten tussen deze functiebeschrijvingen verder
onbesproken kunnen blijven. De Commissie stelt vast dat enige van de door
de wederpartij aangevoerde verschilpunten eveneens voorkomen in
verzoeksters functie, zij het onder een andere benaming. Zo valt het door
de wederpartij genoemde onderdeel ‘coordineren van relaties met onder meer
de ILO’, onder punt 3.3. van de functiebeschrijving van verzoekster,
namelijk het onderhouden van contacten met groepen/adviseurs/deskundigen.
Alleen bij het aspect ‘assisteren van de systeembeheerder’ is sprake van
een onderdeel van maatmans functie, dat verzoekster niet vervult. De
Commissie stelt hier evenwel vast dat dit aspect maatmans functie wel
omvangrijker doet zijn maar dat het, gezien het niveau van deze
werkzaamheden, geen invloed heeft op de zwaarte van de functie.

Bovenstaande betekent dat de Commissie voor de beoordeling van de vraag
naar de waarde van de verrichte arbeid, uit zal gaan van de resultaten van
het functiewaarderingsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat beide
functies gewaardeerd worden met indeling in hoofdgroep IV, niveaugroep
‘c’. De Commissie concludeert hieruit dat verzoekster en maatman 1 arbeid
van (nagenoeg) gelijke waarde verrichtten.

6.4. Vervolgens is aan de orde de vraag of de wederpartij verzoekster en
maatman 1 heeft beloond op grondslag van gelijkwaardige maatstaven. De
Commissie overweegt hierover als volgt.

Zij stelt vast dat verzoekster gedurende de gehele onderzoeksperiode niet
alleen in een lagere salarisschaal was ingedeeld, maar ook een lager
salaris ontving. Pas vanaf begin 1991 werd verzoekster in schaal 7
ingedeeld, daarvoor zat zij in schaal 5. In juli 1991 bedroeg haar salaris
ƒ 2.923,- bruto per maand. Maatman daarentegen was gedurende de gehele
onderzoeksperiode ingedeeld in schaal 8, met een bruto-salaris van ƒ
3.259,- per maand. Verder blijkt uit het onderzoek dat de wederpartij
verschillende beloningsmaatstaven hanteert. De maatstaf die in de
vergelijking tussen verzoekster en maatman 1 verantwoordelijk is voor het
beloningsverschil, is de zwaarte van de functie. De wederpartij blijft
immers, ook na bestudering van het rapport van de Commissie, van mening
dat er verschil is in functieniveau tussen verzoekster en maatman 1. In
haar beloningssysteem koppelt de wederpartij het niveau van een functie,
dat zij bepaalt aan de hand van haar functiewaarderingssysteem, aan de
beloning, en met name aan de indeling in een BBRA-schaal. Op deze wijze
heeft de wederpartij verzoekster ingedeeld in schaal 7, en maatman 1 in
schaal 8 BBRA’84.

Uit het overwogene in paragraaf 6.3. blijkt evenwel dat de functies van
verzoekster en maatman van nagenoeg gelijke waarde zijn. Uitgaande van het
beloningssysteem van de wederpartij zou dit dan met zich moeten brengen
dat beiden in dezelfde schaal worden ingedeeld. Nu maatman evenwel wordt
beloond volgens schaal 8 en verzoekster volgens schaal 7, stelt de
Commissie vast dat de wederpartij de beloningsmaatstaf zwaarte van de
functie ten aanzien van deze beide medewerkers niet op dezelfde wijze
heeft toegepast. Zij concludeert dan ook dat op dit punt geen sprake is
van beloning op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Dat verzoekster reeds per 1 januari 1991, dus vooruitlopend op de
invoering van de functiewaardering, overging van schaal 5 naar schaal 7,
doet aan het bovenstaande niet af. Op dat moment immers verrichtte zij al
arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde als maatman 1, terwijl deze ook toen
al in schaal 8 was ingedeeld. Maatman 1 bleef dus in een hogere schaal
ingedeeld, reden waarom de overgang van verzoekster naar schaal 7 de
geconstateerde ongelijke beloning niet kan rechtzetten.

6.5. Voor de rechtvaardiging van verzoeksters beloning in haar voorgaande
functie, heeft de wederpartij zich voorts beroepen op de vergelijking van
verzoeksters functie en beloning met die van maatman 2.

In haar reactie op het onderzoeksrapport van de Commissie evenwel, gaf zij
aan de conclusie te onderschrijven dat de functie van maatman 2 niet
vergelijkbaar is met die van verzoekster. Deze conclusie luidde dat de
functie van verzoekster wordt gewaardeerd met hoofdgroep IV, niveaugroep
‘c’, en die van maatman 2 met hoofdgroep III, niveaugroep ‘c’. De
Commissie stelt dan ook vast dat verzoekster arbeid van hogere waarde
verrichtte dan maatman 2.

De Commissie heeft al eerder uitgesproken dat een werknemer die arbeid
verricht van hogere waarde dan een andere werknemer van het andere
geslacht, tenminste recht heeft op een gelijk loon als die andere
werknemer. De Commissie dient dan ook de vraag te beantwoorden of
verzoekster en maatman 2 werden beloond op grondslag van gelijkwaardige
maatstaven. Zij overweegt hierover dat de wederpartij in haar
beloningssysteem de zwaarte van maatmans functie koppelt aan een beloning
volgens schaal 7. Nu verzoeksters functie van hogere waarde is dan die van
maatman 2, zou daaraan ook een hogere beloning dan volgens schaal 7 dienen
te worden toegekend. Dit geconstateerd hebbende, concludeert de Commissie
dat de wederpartij ook in de vergelijking tussen verzoekster en maatman
2, de beloningsmaatstaf zwaarte van de functie niet op dezelfde wijze
heeft toegepast. Derhalve is ook hier geen sprake van beloning op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

Ad B

6.6. Maakt de wederpartij in strijd met de wetgeving gelijke behandeling
onderscheid op grond van geslacht, door verzoekster in haar huidige
functie lager te belonen dan maatman 3, die deze functie voor haar
vervulde?

De Commissie overweegt op dit punt allereerst dat het beginsel van gelijke
beloning niet enkel geldt ingeval mannen en vrouwen tegelijkertijd
(nagenoeg) gelijkwaardige arbeid verrichten, maar ook indien zij dat in
opeenvolgende periodes doen (Hof van Justitie van de Europese
Gemeenschappen, zaak 129/79, 27 maart 1980 MacCarthy Ltd/Wendy Smith. Zie
eerder oordelen van de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen
bij de arbeid: 12 februari 1991, oordeelnummer 333-91-11; 12 juli 1991,
oordeelnummer 168-91-43 en 16 juli 1991, oordeelnummer 361- 91-47). De
Commissie aanvaardt derhalve de door verzoekster aangewezen maatman.

Beantwoord moet dan worden de vraag of verzoekster en maatman arbeid van
gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verrichten. Ook hier wordt
uitgegaan van de resultaten van het functiewaarderingsonderzoek. De
functie van verzoekster is daarbij gewaardeerd met een indeling in
hoofdgroep IV, niveaugroep ‘c’, die van maatman is weliswaar iets zwaarder
dan die van verzoekster (rol van primus inter pares), totaal bezien
rechtvaardigt dit aspect evenwel, zo blijkt uit het onderzoek, geen
indeling in een hogere hoofd- en niveaugroep. Gelet op het geringe
verschil in waarde van de functies van verzoekster en maatman 3
concludeert de Commissie dat beiden arbeid van nagenoeg gelijke waarde
verrichten.

6.7. De vraag vervolgens of verzoekster en maatman 3 worden beloond op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven, beantwoordt de Commissie
ontkennend. Evenals voor de functie van maatman 1 blijft de wederpartij
zich voor de functie van maatman 3 op het standpunt stellen dat hij
terecht op grond van de zwaarte van zijn functie hoger is ingeschaald dan
verzoekster. Maatman 3 werd vanaf zijn indiensttreding beloond volgens
schaal 9, verzoekster wordt vanaf 1 januari 1992 beloond volgens schaal
8. Ook voor deze situatie overweegt de Commissie dat nu verzoekster en
maatman 3 arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichten, zij, gezien het
beloningssysteem van de wederpartij, in dezelfde salarisschaal ingedeeld
zouden moeten zijn. De Commissie concludeert dan ook dat de wederpartij
de beloningsmaatstaf zwaarte van de functie ten aanzien van deze beide
medewerkers niet op dezelfde wijze heeft toegepast. Van een beloning op
grondslag van gelijkwaardige maatstaven is dan ook geen sprake.

7. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de te Amsterdam onderscheid
naar geslacht heeft gemaakt jegens mevrouw te Lelystad, en
daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk Wetboek
en de artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen, in de onderstaande perioden – medio 1990 – 1 januari 1992; – 1
juli 1991 – 1 januari 1992; – 1 januari 1992 tot einde onderzoek.

Rechters

Mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter), mw drs J.A.M. Stolwijk (lidKamer), mw mr M. de Rooij (lid Kamer), dhr mr W.A. van Veen(plaatsvervangend lid Kamer), mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer), mw mrG.L.M. Lenssen (adjunct- secretaris).