Instantie: Commissie gelijke behandeling, 1 juni 1993

Instantie

Commissie gelijke behandeling

Samenvatting


Verzoekster is boekhoudster en klaagt over indeling van maatman als
assistent financiele administratie in een hogere salarisschaal. Commissie
gaat bij het waarderen van de functies niet uit van het
functiewaarderingssysteem van de wederpartij omdat zij dit niet deugdelijk
acht. Arbeid van (nagenoeg) gelijke waarde. Beloningsmaatstaf zwaarte van
functie bepaalt indeling in salarisschaal. Nu functies nagenoeg
gelijkwaardig zijn, zouden beiden naar het oordeel van de commissie in
dezelfde schaal moeten zijn ingedeeld. Derhalve geen gelijkwaardige
beloningsmaatstaven, strijd met de Wet. Dat feitelijke salaris van
verzoekster hoger is dan dat van maatman doet hier niet aan af, aangezien
dit wordt veroorzaakt door haar langere diensttijd. NB. tussenbeslissing
uitgebracht.

Volledige tekst

1. HET VERZOEK

Op 14 augustus 1991 verzocht mevrouw te Wormerveer (hierna: verzoekster)
de Commissie gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de arbeid haar
oordeel uit te spreken over de vraag of de te Amsterdam
(hierna: de wederpartij) jegens haar onderscheid maakt in strijd met de
wetgeving gelijke behandeling.

Verzoekster is als boekhoudster werkzaam bij de wederpartij. Zij is van
mening dat zij arbeid van gelijke dan wel nagenoeg gelijke waarde verricht
als haar mannelijke collega, de heer (hierna: maatman)
terwijl zij in een lagere beloningsschaal is ingedeeld. Verzoekster is van
mening dat de wederpartij hiermee handelt in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling van mannen en vrouwen.

2. DE LOOP VAN DE PROCEDURE

2.1. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Commissie, na
beraadslagingen op 12 januari, op 23 februari 1993 een tussenbeslissing
uitgebracht. De inhoud van deze beslissing wordt geacht hier in haar
geheel te zijn ingevoegd (opgenomen achter dit oordeel). De Commissie
heeft in deze tussenbeslissing partijen een nadere toelichting in het
vooruitzicht gesteld over de reden waarom de Commissie bij de waardering
van de functies niet is uitgegaan van het functiewaarderingssysteem van
de wederpartij. Deze rapportage, gedateerd 6 februari 1993, is aan
partijen toegestuurd waarbij zij in de gelegenheid zijn gesteld daarop te
reageren. De wederpartij heeft hiervan gebruik gemaakt.

2.2. De beraadslagingen hebben plaatsgevonden op 6 april 1993. Daarbij
waren aanwezig:

van de kant van de Loontechnische Dienst – dhr S. Bisschop

van de kant van de Commissie – mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter) – mw drs
J.A.M. Stolwijk (lid Kamer) – mw mr M. de Rooij (lid Kamer) – dhr mr W.A.
van Veen (plaatsvervangend lid Kamer) – mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer)
– mw mr G.L.M. Lenssen (adjunct-secretaris).

2.3. Het oordeel is vastgesteld door Kamer III van de Commissie. In deze
Kamer hebben zitting de leden als vermeld onder 2.2.

3. DE RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

De feiten

Voor zover de feiten een aanvulling zijn op hetgeen is opgenomen in de
tussenbeslissing van 23 februari 1993, wordt het volgende vastgesteld.

3.1. Verzoekster is volgens de functietaakomschrijving (deze term hanteert
de wederpartij, hierna wordt gesproken over functie-omschrijving)
verantwoordelijk voor alle dagelijkse handelingen binnen de financiele
administratie. Zij rapporteert aan het hoofd van de sector en overlegt
regelmatig met de administrateur (later gewijzigd in overleg met het
sectorhoofd). Haar werkzaamheden bestaan onder meer uit het verrichten van
boekingen, het bewaken van crediteuren en debiteuren, het voorbereiden van
rapportages en jaarrekeningen, het verzorgen van de salarisadministratie,
het verstrekken van informatie aan bijvoorbeeld de belastingdienst of
personeelsleden, het doen van voorstellen voor verbeteringen in de
administratie. Verzoekster bezit een HAVO-diploma en heeft in 1986 het
praktijkdiploma boekhouden (PDB) gehaald. De wederpartij heeft de functie
van boekhoudster ingedeeld in schaal 7 BBRA’84.

Bij indiensttreding, toen verzoeksters functie dus nog niet was
gewaardeerd, kwam haar beloning overeen met wat nu in het BBRA’84 schaal
5, regelnummer 6 is. Een jaar later kreeg zij een periodieke verhoging.
Per 1 juli 1985 werd verzoekster horizontaal overgeplaatst naar schaal 7,
regelnummer 2, waarna zij jaarlijks een periodieke verhoging ontving. Op
1 juli 1991 was verzoekster ingeschaald in schaal 7.8 (ƒ 3.683,- bij een
voltijds dienstverband; verzoekster werkt in deeltijd).

3.2. Gezien de drukke werkzaamheden besloot de wederpartij eind 1990 om
een assistent financiele administratie aan te trekken. Met name het
toenmalige sectorhoofd en verzoekster hielden zich bezig met de invulling
van deze vacature. Zij dachten daarbij aan een functie die anders van aard
maar wel gelijkwaardig zou zijn aan die van verzoekster. Voor de invulling
van de vacature hadden zij het oog op een tewerkgestelde erkende
gewetensbezwaarde militaire dienst (met HEAO-opleiding). Toen dit niet
haalbaar bleek en de directeur door het vertrek van het toenmalige
sectorhoofd de sollicitatieprocedure naar zich toe had getrokken, is mede
op zijn aandringen besloten op de reguliere arbeidsmarkt te werven voor
een jonge HEAO-er. Daarbij is besloten dat de functie gewaardeerd zou
worden met schaal 8. Enkele werkzaamheden van lager niveau die voorkwamen
in de functiebeschrijving van januari 1991, zijn daarop niet opgenomen in
de definitieve functiebeschrijving voor de assistent financiele
administratie.

Per 1 augustus 1991 is deze nieuwe medewerker, de maatman, in dienst
getreden. Hij heeft een HEAO-diploma (economisch- juridische richting).
Hiervoor was hij werkzaam bij een accountantskantoor en een
onderwijsondersteunende organisatie. De functie-omschrijving vermeldt dat
de assistent financiele administratie taken verricht voor de financiele
administratie. Hij rapporteert aan het hoofd van de sector en voert
regelmatig overleg met het sectorhoofd en de boekhoudster. De
functie-omschrijving bevat onder meer de volgende werkzaamheden: het
voorbereiden van rapportages en jaarrekeningen (met behulp van informatie
die de boekhoudster aanlevert), het assisteren bij het opstellen van
administratieve procedures en beschrijvingen en bij het voeren van de
projectadministratie, het opzetten en beheren van een
liquiditeitsbewakingssysteem, het beheer van twee kassen, het assisteren
en vervangen van de boekhoudster.

4. De standpunten van partijen

4.1. Verzoekster stelt in de eerste plaats dat zij ongelijk wordt beloond
op grond van geslacht. De functies van haarzelf en maatman acht zij van
een gelijk niveau en derhalve zouden zij gelijk ingeschaald dienen te
worden. Maatman is echter, door toedoen van de directeur, hoger
ingeschaald. Volgens verzoekster vond ook het voormalige sectorhoofd dit
onrechtvaardig. Verzoekster is verder van mening dat de ervaring die zij
binnen de organisatie heeft opgedaan, en het feit dat zij is meegegroeid
met de organisatie (financieel) niet wordt gewaardeerd. Maatman had bij
indiensttreding slechts een half jaar werkervaring opgedaan, en had
daarnaast een half jaar stage gelopen.

Ter zitting gaf verzoekster aan dat enkele elementen uit haar functie
werden onderbelicht in de functiebeschrijving in het onderzoeksrapport
(zie hierna paragraaf 5.). Zij kon zich er evenwel in vinden dat deze
elementen tot uitdrukking waren gebracht in punt 3.7. van haar
functiebeschrijving, waar is vermeld dat zij zelfstandig de gehele
salarisadministratie verricht.

4.2. In de tweede plaats stelt verzoekster dat er sprake is van ongelijke
behandeling. Op dit punt voert zij aan dat zij reeds begin 1991 haar
bezwaren tegen de gang van zaken rond het aantrekken van de assistent
financiele administratie kenbaar heeft gemaakt tegenover zowel de
directeur als de geschillencommissie (bestaande uit een delegatie uit het
bestuur). Naast haar bezwaren tegen de schaalindeling van de assistent
financiele administratie voerde verzoekster toen aan dat zij vreesde voor
haar zelfstandigheid binnen haar functie. Zo zou de assistent financiele
administratie: – een aantal werkzaamheden gaan uitoefenen die ook deel
uitmaken van haar taakomschrijving (zoals werkzaamheden ten behoeve van
de begroting en jaarverslag); – werkzaamheden gaan vervullen die zij ook
zou kunnen/willen vervullen, maar waar zij nimmer de gelegenheid toe heeft
gekregen (zoals het opstellen van administratieve procedures). De
geschillencommissie schreef verzoekster hierover in een brief van 26 juli
1991 dat de functie van boekhoudster naar haar mening terecht is
ingeschaald in schaal 7 BBRA’84. Wel heeft de geschillencommissie de
directie toen aanbevolen om verzoekster alle taken die zij nu zelfstandig
verricht op het terrein van de boekhouding, salaris- en personeels-
administratie te laten behouden.

Verder voelde verzoekster zich in het verleden buitengesloten van
overleggen over onder meer de boekhouding en een reorganisatie. De maatman
werd wel in deze gesprekken betrokken. Anders dan de wederpartij stelt,
kan dit volgens verzoekster niet (alleen) worden geweten aan het feit dat
zij een deeltijdfunctie heeft. Er vonden immers ook diverse van deze
overleggen plaats terwijl zij wel aanwezig was. Nu er een nieuwe directeur
is, wordt verzoekster overigens wel betrokken bij de overleggen.

Ten slotte stelt verzoekster dat de wederpartij weinig vrouwvriendelijk
zou zijn. Zij noemde hierbij onder meer dat er problemen waren voor
vrouwen op pensioengebied en de doorstroming van vrouwen naar een hogere
schaal cq functie. Zo zou tegen haar zijn gezegd dat zij binnen de
organisatie nooit hogerop zou kunnen komen.

4.3. De wederpartij stelt dat er door de groei van de organisatie behoefte
was aan een assistent financiele administratie met een hogere opleiding
dan verzoekster. De functie die maatman verricht is dan ook van een hoger
niveau dan die van verzoekster, wat een hogere inschaling met zich brengt.
De assistent financiele administratie heeft het merendeel van zijn taken
op financieel gebied overgenomen van het sectorhoofd. Van een
hierarchische relatie tussen verzoekster en maatman is geen sprake. Aan
het feit dat uit de definitieve taakomschrijving van maatman van augustus
1991 een aantal lagere werkzaamheden is verwijderd, liggen volgens de
wederpartij twee redenen ten grondslag. Enerzijds werd besloten tot het
aantrekken van een HEAO-er. Daarbij hoort een hoger beloningsniveau, wat
reden was om het element ‘verwerken van post’ uit het takenpakket te
halen. Anderzijds zijn die werkzaamheden uit het takenpakket gehaald die
verzoekster verricht. Dit omdat verzoekster haar bezorgdheid had geuit
over het verlies van haar zelfstandigheid.

Voor wat betreft de inschaling van de functie van maatman merkt de
wederpartij op, dat deze reeds was vastgesteld voordat tot werving werd
overgegaan, dus ook voordat bekend was of er een man of vrouw aangenomen
zou worden. De maatman is op historische gronden, op basis van zijn
destijds genoten salaris, bij invoering van het nieuwe
functiewaarderings-systeem, ingedeeld in schaal 8. Deze incidentele
afwijking kan, zo stelt de wederpartij, een hogere inschaling van
verzoekster niet rechtvaardigen. De invoering van het nieuwe systeem kon
immers niet leiden tot verlaging van geldende salarisaanspraken.

Overigens acht de wederpartij het gezien haar kleine, relatief eenvoudig
gestructureerde organisatie, gerechtvaardigd dat zij een aanzienlijk
eenvoudiger functiewaarderingssysteem hanteert dan dat van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken of van de organisatie waar de Commissie van uit is
gegaan (hierna: organisatie A). Verder is de nieuwe directeur, die tijdens
het onderzoek van de Commissie aantrad, nimmer gevraagd naar de
motiveringen voor de schaalindelingen, waardoor de kritiek van de
Commissie op dit punt niet terecht is. Dat er voorts twee verschillende
functielijsten zijn overhandigd, vond zijn oorzaak in een administratieve
fout in een van deze lijsten, die later is gecorrigeerd.

4.4. De wederpartij bestrijdt ten slotte dat er sprake zou zijn van
ongelijke behandeling. Elke functie staat open voor zowel mannen als
vrouwen. In sommige gevallen wordt nadrukkelijk gevraagd om een vrouw,
zoals toentertijd bijvoorbeeld bij de vacature van sectorhoofd is gedaan.
Voor wat betreft verzoeksters klacht over het buitengesloten worden van
besprekingen stelt de wederpartij dat dit nimmer haar bedoeling is
geweest. Het feit dat verzoekster in deeltijd werkt, kan en mag evenwel
tot gevolg hebben dat er overleg plaatsvindt terwijl zij niet aanwezig is.

5. Het ingestelde onderzoek

5.1. De Commissie is bij de waardering van de functies niet uitgegaan van
het functiewaarderingssysteem van de wederpartij maar van dat van
organisatie A. Deze organisatie vertoont veel gelijkenis met die van de
wederpartij, en het functiewaarderingssysteem voldoet volgens de nadere
rapportage van de Loontechnische Dienst aan de kwaliteitscriteria voor
functiewaarderingssystemen. Uit de nadere rapportage blijkt tevens dat het
functiewaarderingssysteem van de wederpartij niet voldoet aan de algemeen
aanvaarde kwaliteitscriteria zoals die bij functiewaardering gelden. Zo
heeft de wederpartij de hoofdgroepindeling, zoals die bestaat binnen het
systeem van organisatie A, vervangen door een op de eigen organisatie
toegeschreven indeling. Deze indeling is niet zozeer gebaseerd op het
niveau van functies maar op de aard en soort van de functies. Iets
vergelijkbaars geldt voor de gehanteerde karakteristieken (zoals
vaktechnische kennis). Ook deze zijn toegeschreven op de bestaande
functies en beschrijven, met name bij de functie van verzoekster, meer de
aard en soort van werkzaamheden dan het niveau. Met een dergelijk systeem
kan de waarde van functies niet op objectieve wijze worden vastgesteld,
aldus de nadere rapportage. Verder liggen de procedures bij met name het
inschalen van de functies niet duidelijk vast. De functies zijn in 1991
ingedeeld maar de bijbehorende motiveringen konden niet worden overgelegd.
Een functielijst was wel aanwezig, hoewel tijdens het onderzoek in eerste
instantie een foutief exemplaar werd overgelegd.

5.2. De functies van verzoekster en maatman zijn gewaardeerd voor de
periode augustus 1991 (indiensttreding maatman) tot einde van het
onderzoek van de Commissie. De functiebeschrijvingen zijn gebaseerd op de
functie- omschrijvingen van de wederpartij, aangevuld met verklaringen van
verzoekster, maatman en (leidinggevenden van) de wederpartij. De
wederpartij heeft de opgestelde functiebeschrijvingen geaccordeerd. Wel
heeft zij aan de functiebeschrijvingen enkele opmerkingen toegevoegd,
waarbij met name het feit werd benadrukt dat het sectorhoofd
(eind)verantwoordelijk is.

De waardering van de functie van verzoekster leidde tot indeling in
hoofdgroep III, niveaugroep ‘c’. Voor de bepaling van de hoofdgroep gold
dat de karakteristiek van hoofdgroep II te laag en die van IV te hoog van
niveau werd geacht. Vereist is een breder inzicht in de organisatorische
en economische samenhangen, wat het meeste aansluit bij hoofdgroep III.
De in niveaugroep ‘b’ genoemde werkzaamheden zijn uitsluitend secretarieel
van aard, deze groep wordt daarom te laag geacht. Niveaugroep ‘d’
daarentegen legt de nadruk op bijzondere opdrachten en een solitaire
taakvervulling zonder directe ruggesteun, en wordt daarmee te hoog geacht.
Niveaugroep ‘c’ wordt het meest passend geacht, met name de in deze groep
vereiste kennis en werkzaamheden sluiten aan bij verzoeksters functie.

De waardering van de functie van maatman leidde eveneens tot indeling in
hoofdgroep III, niveaugroep ‘c’. Ook hier werd hoofdgroep II te laag
geacht. De functie bevat enkele elementen zoals het opzetten van een
liquiditeitssysteem en het beschrijven van administratieve procedures, die
een opleidingsniveau vereisen dat het niveau van hoofdgroep IV benadert.
In totaliteit bezien wordt het opleidingsniveau van hoofdgroep IV evenwel
niet als passend beschouwd. Derhalve wordt aangesloten bij hoofdgroep III.
De daarin genoemde bekwaamheden en vaardigheden komen overeen met wat
maatmans functie vereist. Ook hier is een breder inzicht in
organisatorische en economische samenhangen vereist. Voor wat betreft de
niveaugroepindeling geldt ook hier dat ‘b’ te laag wordt geacht en ‘d’ te
hoog. Wat niveaugroep ‘d’ betreft is met name onvoldoende sprake van een
solitaire functie met bijzondere accenten, zonder directe ruggesteun. De
bij niveaugroep ‘c’ vereiste kennis en inzicht in
financieel-administratieve werkzaamheden passen bij de werkzaamheden voor
maatmans functie.

5.3. De Commissie heeft tevens het beloningsbeleid van de wederpartij
onderzocht. De verantwoordelijkheid voor het personeelsbeleid ligt bij het
bestuur, de directeur voert dit uit in samenwerking met het hoofd van de
facilitaire sector. Er is geen CAO van toepassing. Bij het aannemen van
personeel bepalen de volgende factoren het aanvangssalaris: – de zwaarte
van de functie volgens functiewaardering; – de (mate waarin iemand voldoet
aan de) functie-eisen; – de opgedane kennis en ervaring; – het
laatstgenoten salaris; – vraag en aanbod op de arbeidsmarkt.

Na indiensttreding ontvangen medewerkers in beginsel elk jaar een
periodieke verhoging. De beslissing hierover wordt genomen door het
bestuur, op voorstel van de directeur. De prestaties van een medewerker,
zo gaf de wederpartij aan, kunnen overigens het al dan niet ontvangen van
een periodiek beinvloeden. Voor jeugdige medewerkers kan verder de
leeftijd nog van invloed zijn op de beloning.

5.4. De beloning van verzoekster bij indiensttreding is bepaald aan de
hand van haar kennis, opleiding en de situatie op de arbeidsmarkt.
Partijen konden het eens worden over het salaris. Nadat verzoekster
tijdens haar dienstverband haar ontevredenheid had geuit over haar
indeling in schaal 5 is zij, na overleg met het bestuur, in 1985
horizontaal overgeplaatst naar schaal 7. Haar functie is begin 1991
gewaardeerd met schaal 7. Vanaf 1985 ontving zij jaarlijks een periodieke
verhoging. De functie van maatman is gewaardeerd met schaal 8. Maatman
voldeed volgens de wederpartij bij indiensttreding aan de functie-eisen.
Hij ontving bij indiensttreding een extra periodiek, gebaseerd op zijn
laatstgenoten salaris/opgedane ervaring.

6. DE OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE

6.1. In geding is de vraag of de wederpartij in strijd met de wetgeving
gelijke behandeling onderscheid maakt op grond van geslacht, nu
verzoekster volgens een lagere schaal wordt beloond dan haar mannelijke
collega.

Het functiewaarderingsonderzoek strekte zich uit over de periode augustus
1991 tot einde onderzoek. Getoetst moet dan worden aan artikel 7A:1637ij
Burgerlijk Wetboek (BW) en de Wet gelijke behandeling van mannen en
vrouwen (WGB, Stb 1889, 168). Artikel 7A:1637ij lid 1 BW en de artikelen
7 WGB en volgende bepalen dat een werkgever geen onderscheid mag maken
tussen mannen en vrouwen op het punt van de beloning wanneer zij arbeid
van gelijke of nagenoeg gelijke waarde verrichten. Van gelijke beloning
is sprake indien deze is berekend op grondslag van gelijkwaardige
maatstaven. Voor de bepaling van de waarde van de arbeid dient te worden
uitgegaan van een deugdelijk stelsel van functiewaardering, waarbij zoveel
mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel dat in de organisatie
gebruikelijk is (artikel 8 WGB).

6.2. Bij het beantwoorden van de in geding zijnde vraag moet tevens
beoordeeld worden of het toegepaste functiewaarderingssysteem een
deugdelijk systeem is in de zin van artikel 8 WGB. Een deugdelijk systeem
moet in elk geval inzichtelijk en objectief zijn. In casu ontbrak de
inzichtelijkheid nu er meer functielijsten aanwezig waren en de
motiveringen voor schaalindelingen, ook wanneer die in het verleden plaats
vonden, niet beschikbaar zijn gesteld, ondanks herhaaldelijk verzoek
daartoe. Verder stelt de Commissie vast dat met het functie-
waarderingssysteem van de wederpartij de waarde van de functies niet op
objectieve wijze kan worden vastgesteld. Niet alleen omdat door het
ontbreken van de motivering de werkwijze van de wederpartij niet -geheel-
is na te gaan, maar ook door de inrichting van het functiewaarderings-
systeem. Zowel de functie-indeling als de karakteristieken zijn namelijk
niet zozeer gebaseerd op het niveau van de functies en werkzaamheden maar
op hun aard en soort. De Commissie concludeert dan ook dat het
functiewaarderings- systeem van de wederpartij niet aan de eisen van de
Wet voldoet, zodat het niet toegepast kan worden bij de waardering van de
arbeid. Vastgesteld is dat het systeem van organisatie A aansluit bij het
bij de wederpartij gebruikelijke stelsel en, zo blijkt uit de nadere
rapportage, wel aan eisen van functiewaardering voldoet, zodat toepassing
van dat stelsel in overeenstemming is met artikel 8 WGB.

6.3. Vervolgens is dan aan de orde de vraag of verzoekster en maatman
arbeid van gelijke danwel nagenoeg gelijke waarde verrichten.

De Commissie merkt op dit punt allereerst op dat de wederpartij de
functiebeschrijvingen pas voor accoord heeft getekend nadat zij enkele
punten had toegevoegd. Deze hadden evenwel geen invloed op de
uiteindelijke waardering van de functies, en kunnen derhalve verder
onbesproken blijven. Verder gaf verzoekster ter zitting aan dat enkele
elementen uit haar functie waren onderbelicht. Reeds tijdens de zitting
is evenwel vastgesteld dat deze elementen waren verwerkt in het onderdeel
‘zelfstandig verrichten van de salarisadministratie’, zodat ook dit hier
geen verdere bespreking behoeft.

Voor de beoordeling van de vraag naar de waarde van de verrichte arbeid,
gaat de Commissie uit van de resultaten van het
functiewaarderingsonderzoek. Uit dit onderzoek blijkt dat de functie van
maatman enkele elementen bevat die een opleidingsniveau vereisen dat
uitstijgt boven het niveau dat is vereist voor verzoeksters functie. Voor
het totaal van de functie kan dit hogere niveau echter niet noodzakelijk
worden geacht. Reden waarom voor deze functie toch, net zoals bij die van
verzoekster, wordt uitgegaan van indeling in hoofdgroep III. Het
functiewaarderingsonderzoek leverde uiteindelijk een waardering op van
beide functies met hoofdgroep III, niveaugroep ‘c’. Gelet op het geringe
verschil in waarde van de functies van verzoekster en maatman concludeert
de Commissie dat beiden arbeid van nagenoeg gelijke waarde verrichten.

6.4. De vraag die daarna aan de orde komt is, of de wederpartij
verzoekster en maatman beloont op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.
De Commissie overweegt hierover als volgt.

Uit het onderzoek is gebleken dat de wederpartij verschillende
beloningsmaatstaven hanteert. Het geschil tussen partijen spitst zich met
name toe op de beloningsmaatstaf zwaarte van de functie. Verzoekster stelt
immers dat doordat de wederpartij het niveau van haar functie te laag
heeft ingeschat, zij in een te lage beloningsschaal is ingedeeld. Vast is
komen staan dat de wederpartij de zwaarte van een functie bepaalt aan de
hand van haar functiewaarderings- systeem. In haar beloningssysteem
koppelt de wederpartij het niveau van een functie vervolgens aan de
beloning, en met name aan de indeling in een BBRA-schaal. Omdat de
wederpartij de functie van maatman zwaarder acht dan die van verzoekster,
wordt maatman beloond volgens schaal 8, en verzoekster volgens schaal 7
BBRA’84. Uit het overwogene in paragraaf 6.3. blijkt evenwel dat de
functies van verzoekster en maatman van nagenoeg gelijke waarde zijn.
Uitgaande van het beloningssysteem van de wederpartij zou dit dan met zich
moeten brengen dat beiden in dezelfde schaal worden ingedeeld. Nu maatman
evenwel wordt beloond volgens schaal 8 en verzoekster volgens schaal 7,
stelt de Commissie vast dat de wederpartij de beloningsmaatstaf zwaarte
van de functie ten aanzien van deze beide medewerkers niet op dezelfde
wijze heeft toegepast. Zij concludeert dan ook dat op dit punt geen sprake
is van beloning op grondslag van gelijkwaardige maatstaven.

De wederpartij heeft zich voor het beloningssverschil tussen verzoekster
en maatman verder nog beroepen op de hoogte van het laatstgenoten salaris
van maatman. Dit verweer treft in de onderhavige zaak geen doel. Weliswaar
kan niet worden uitgesloten dat de hoogte van maatmans laatstgenoten
salaris zijn beloning bij de wederpartij heeft beinvloed, maar dit
betekent niet dat daarmee een beloning volgens schaal 8 noodzakelijk was.
Het bedrag van schaal 8, regelnummer 1 komt immers ook voor in
salarisschaal 7.

Aan hetgeen hierboven in deze paragraaf is overwogen doet niet af het feit
dat verzoekster op dit moment, omgerekend naar een voltijds dienstverband,
een hoger salarisbedrag ontvangt dan maatman. Dit hogere salaris wordt
namelijk met name veroorzaakt door het verschil in periodieken dat
verzoekster en maatman kregen toegekend op grond van de duur van hun
dienstverband (verzoekster ruim negen jaar, tegenover de maatman ruim
anderhalf jaar). Op deze periodieken heeft verzoekster dan ook recht,
onafhankelijk van de vraag in welke schaal zij is ingedeeld.

6.5. Verzoekster stelde verder aan de orde dat zij ongelijk behandeld zou
zijn door de gang van zaken tijdens het aantrekken van de assistent
financiele administratie. De Commissie constateert op dit punt dat
verzoekster met name vreesde voor uitholling van haar takenpakket. Nu deze
uitholling niet heeft plaatsgevonden, mede door verzoeksters acties
richting directeur en bestuur, behoeft deze kwestie naar het oordeel van
de Commissie geen verdere bespreking. Dit geldt eveneens voor verzoeksters
stelling dat zij buitengesloten werd van diverse overleggen. Zo hiervan
sprake is geweest, constateert de Commissie dat van nadelige gevolgen voor
verzoeksters functie niet is gebleken en dat verzoekster inmiddels wel bij
overleggen wordt betrokken.

7. HET OORDEEL VAN DE COMMISSIE

De Commissie spreekt als haar oordeel uit dat de te Amsterdam in de
periode augustus 1991 tot einde onderzoek, onderscheid heeft gemaakt op
grond van geslacht jegens mevrouw te Wormerveer,
en daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 7A:1637ij Burgerlijk
Wetboek en de artikelen 7 en volgende Wet gelijke behandeling van mannen
en vrouwen.

Rechters

Mw mr Y. Telenga (Kamervoorzitter), mw drs J.A.M. Stolwijk (lidKamer), mw mr M. de Rooij (lid Kamer), dhr mr W.A. van Veen(plaatsvervangend lid Kamer), mw mr C.E. van Vleuten (lid Kamer), mw mrG.L.M. Lenssen (adjunct- secretaris).