Instantie: Rechtbank Arnhem, 28 mei 1993

Instantie

Rechtbank Arnhem

Samenvatting


Toegewezen: ƒ 15.000,=. Dit bedrag betreft echter voor een deel ook de
materiele schadevergoeding. Gevorderd: ƒ 15.000,= als voorschot op de
vergoeding voor geleden immateriele schade. Eiseres heeft ernstig leed
ondervonden en zal ook in de toekomst nog immateriele schade lijden,
waarvoor gedaagde aansprakelijk is. Eiseres zal nog voor een lange tijd
worden opgenomen in een psychiatrische ziekenhuis. Een uitgebreide
onderbouwing van de immateriele schade ontbreekt. Het is echter evident
dat eiseres aanzienlijke schade heeft geleden. De vaststelling daarvan
dient in een bodemprocedure te geschieden, maar rekening houdend met de
ernst van het onrechtmatig handelen van gedaagde kan niet worden gezegd
dat een deugdelijke grondslag voor toewijzing van een substantieel deel
van het gevorderde bedrag ad ƒ 15.000,= ontbreekt. Met betrekking tot de
draagkracht van gedaagde wordt overwogen dat hij -zij het beperkt- ruimte
heeft om schadevergoeding aan eiseres te betalen.

Gevorderd : ƒ 2.000,= als voorschot op geleden materiele schade. Eiseres
heeft haar schade slechts tot een bedrag van ƒ 783,20 gespecificeerd. Het
is echter voldoende aannemelijk dat zij nog kosten zal moeten maken, onder
meer als zij in het psychiatrisch ziekenhuis wordt opgenomen. Het is
voldoende aannemelijk dat de bodemrechter de materiele en immateriele
schade van eiseres ten minste op ƒ 15.000,= zal stellen.

Gedaagde is bij vonnis d.d. 23 mei 1990 veroordeeld tot twaalf maanden
gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Met
betrekking tot de spoedeisendheid speelt in het bijzonder een rol dat
eiseres op dit moment de druk van een kort geding wel aandurft, maar dat
zij grote twijfel heeft of zij een langdurige bodemprocedure kan
volhouden. Voor een minnelijke regeling, zoals door gedaagde is bepleit,
bestaat onvoldoende grond. Eiseres ervaart nader overleg als een onnodig
langdurigebelasting en verwacht bovendien geen heil van het overleg; de
aangebodenbedragen vindt zij te gering. Dit standpunt van eiseres valt
in de bestaande situatie te billijken. Als de in het ongelijk gestelde
partij zal gedaagde in de kosten worden verwezen.

Volledige tekst

Het verloop van de procedure

Eiseres heeft bij gedaagde ter terechtzitting in kort geding doen
dagvaarden en bij mondelinge conclusie van eis gevorderd als weergegeven
in de dagvaarding. Gedaagde heeft geconcludeerd tot weigering van de
gevorderde voorziening. De procureur van eiseres en de procureur van
gedaagde hebben de zaak bepleit, beiden overeenkomstig de door hen
overgelegde pleitnotities. Daarbij hebben zij over en weer produkties in
het geding gebracht. Tenslotte zijn de processtukken voor het wijzen van
vonnis overgelegd.

De vaststaande feiten

Op grond van de stelling van partijen en de inhoud van de produkties
-alles voorzover niet dan wel onvoldoende weersproken- staat voorshands
het volgende vast.

Eiseres -thans 24 jaar- is geboren uit het huwelijk tussen de heer S. en
mevrouw R. Na echtscheiding is haar moeder hertrouwd met gedaagde.

Bij de echtscheiding zijn de drie kinderen, waaronder eiseres aan de
moeder toegewezen. Eiseres heeft later haar geslachtsnaam doen wijzigen
in S.

Bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 23 mei 1990 is
gedaagde veroordeeld tot 12 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een
proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bewezen geacht dat gedaagde op
tijdstippen in de periode van 1977 tot en met 1985 opzettelijk ontuchtige
handelingen heeft gepleegd met eiseres die toen nog minderjarig was en aan
de zorg of waakzaamheid was toevertrouwd.

Het geschil

Eiseres vordert gedaagde te veroordelen tot betaling van ƒ 2.000,=
respectievelijk ƒ 15.000,= als voorschot op gelden en nog te lijden
materiele en immateriele schade. Eiseres voert aan dat zij vanaf haar
vijfde tot haar zeventiende jaar op grovelijke wijze is misbruikt door
gedaagde en dat zij daardoor ernstig leed heeft ondervonden en schade
heeft geleden en nog zal lijden, materieel en immaterieel -waarvoor
gedaagde aansprakelijk is. Ter ondersteuning van haar vordering wegens
materiele schade wijst gedaagde op gemaakte kosten voor psychotherapie,
psychiaterbezoek en reiskosten. Ook wijst eiseres er op dat zij medio
september 1993 voor lange tijd zal worden opgenomen in het psychiatrisch
ziekenhuis Veldwijk te Ermelo, hetgeen nog verdere kosten met zich mee zal
brengen.

Gedaagde erkent dat hij in de periode 1977 tot en met 1985 ontucht heeft
gepleegd met eiseres en aldus onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld.
Gedaagde is bereid schadevergoeding aan eiseres te betalen. Over het
betalen van schadevergoeding heeft volgens gedaagde reeds overleg
plaatsgevonden. Gedaagde verzet zich er echter tegen dat eiseres in dit
kort geding schadevergoeding vordert. Primair beroept gedaagde zich op het
ontbreken van een spoedeisend belang; volgens gedaagde kan eiseres
evengoed een bodemprocedure volgen.

Subsidiair verzoekt gedaagde om aanhouding van het kort geding voor de
duur van zes maanden (onder de toezegging ƒ 1.000,= ineens en ƒ 1.000,=
per maand aan eiseres te voldoen) zulks om binnen deze termijn te kunnen
komen tot een regeling in onderling overleg. Meer subsidiair bepleit
gedaagde een matiging van de gevorderde schadevergoeding op grond van
artikel 6:109 BW en een betalingsregeling.

In dit verband wijst gedaagde er op dat hij en zijn echtgenote een
AWW/AOW-uitkering ontvangen en niet over enig vermogen beschikken, zodat
gedaagdes draagkracht zeer beperkt is.

De beoordeling van het geschil

Onbetwist is dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die hij door
zijn onrechtmatig handelen jegens eiseres heeft veroorzaakt.

Gezien de ernst van het onrechtmatig handelen van gedaagde en de gevolgen
die eiseres daarvan heeft ondervonden, met name de weerslag op haar
psychische gesteldheid en ontwikkeling, kan van eiseres thans niet worden
gevergd zich tot de bodemrechter te wenden teneinde schadevergoeding te
verkrijgen. Daarbij speelt in het bijzonder een rol dat eiseres, naar zij
stelt, op dit moment de druk van een procedure wel aandurft doch grote
twijfel heeft of zij een langdurige bodemprocedure kan volhouden. Het
primaire verweer van gedaagde faalt.

Voor een aanhouding van dit kort geding teneinde een minnelijke regeling
te beproeven, zoals gedaagde subsidiair bepleit, bestaat onvoldoende
grond. Allereerst omdat eiseres zich tegen een aanhouding verzet: zij
ervaart nader uitleg als een onnodig langdurige belasting. Bovendien
verwacht eiseres geen heil van het overleg; de aangeboden betalingen (f
1.000,= ineens en ƒ 100,= maandelijks) acht zij te gering. Dit standpunt
van eiseres valt in de bestaande situatie te billijken.

Het meer subsidiair gevoerde verweer betreft de omvang van de schade en
de draagkracht van gedaagde tot het betalen van schadevergoeding. Hierover
valt het volgende op te merken.

Het is juist dat eiseres de materiele schade slechts tot een bedrag van
ƒ 783,20 in de dagvaarding heeft gespecificeerd en dat een uitgebreide
onderbouwing van de immateriele schade ontbreekt. Wat de materiele schade
betreft is echter voldoende aannemelijk dat eiseres nog kosten zal moeten
maken, onder meer als zij zal worden opgenomen in het psychiatrisch
ziekenhuis Veldwijk te Ermelo. Ook is het evident dat eiseres aanzienlijke
immateriele schade heeft geleden. De vaststelling daarvan dient in een
bodemprocedure te geschieden, maar rekening houdend met de ernst van het
onrechtmatig handelen van gedaagde kan niet worden gezegd dat een
deugdelijke grondslag voor toewijzing van een substantieel deel van het
gevorderde bedrag ad ƒ 15.000,= ontbreekt. Het is dan ook voldoende
aannemelijk dat de bodemrechter de (materiele en immateriele) schade van
eiseres tenminste op ƒ 15.000,= zal stellen.

Met betrekking tot de mogelijkheid tot het betalen van schadevergoeding
heeft gedaagde aan de hand van een berekening -waarin met het inkomen van
zijn echtgenote rekening is gehouden- pogen aan te tonen dat zijn
draagkracht zeer beperkt is. Tot de kosten die de draagkracht drukken
rekent gedaagde onder meer de maandelijkse kosten van “aflossing
plankrediet” ad ƒ 450,= en “kosten huishoudelijke hulp” ad ƒ 150,=. Laatst
genoemde kosten zijn volgens gedaagde noodzakelijk in verband met de zeer
zwakke gezondheidstoestand van zijn echtgenote, doch valt voorshands niet
in te zien. Gedaagde kan immers zonodig zelf “bijspringen”. Dat zijn
gezondheidstoestand daaraan in de weg zou staan is gesteld noch gebleken.
Het tegendeel lijkt veeleer het geval waar gedaagde zelf aanvoert dat zijn
ziekte definitief genezen lijkt. Ter zake van het “plankrediet” is
gedaagde een bedrag van circa ƒ 13.000,= verschuldigd aan de ABN AMRO Bank
te Nijmegen. Gedaagde betaalt maandelijks de verschuldigde debet- rente.
Of gedaagde daadwerkelijk ƒ 450,= per maand aflost is de vraag, maar het
moet in ieder geval mogelijk geacht worden dat gedaagde met een lagere
maandelijkse aflossing volstaat. Gezien het voorgaande valt aan te nemen
dat gedaagde -zij het beperkt- ruimte heeft om schadevergoeding aan
eiseres te betalen.

Gedaagde zal derhalve worden veroordeeld tot betaling van ƒ 15.000,=,
vermeerderd met de wettelijke rente en met dien verstande dat gedaagde dit
bedrag niet ineens zal behoeven te betalen, doch op de wijze als hierna
te melden.

Als de in het ongelijk gestelde partij zal gedaagde in de kosten van dit
kort geding worden verwezen.

De beslissing

De president veroordeelt gedaagde aan eiseres te betalen de som van ƒ
15.000,= (zegge: vijftienduizend gulden) te voldoen in achtereenvolgende
maandelijkse termijnen van ƒ 200,= (zegge: tweehonderd gulden) die telkens
aan het eind van de maand moeten worden betaald, voor het eerst in juni
1993, vermeerderd met de wettelijke rente over de hoofdsom van 14 mei 1993
tot de dag der voldoening, welke rente telkens per eind juni, doch voor
het eerst in juni dient te worden voldaan, veroordeelt gedaagde in de
kosten van deze procedure, aan de zijde van eiseres tot heden bepaald op
ƒ 1.012,34, waarvan te betalen aan de griffier van deze rechtbank (op
postbankrekening no. 935462 ten name van Gerecht 533 arrondissement
Arnhem) a. ƒ 6.00,= voor salaris, b. ƒ 62,34 voor in debet gestelde
exploitkosten, c. ƒ 262,50 voor in debet gesteld griffierecht en het
restant ad ƒ 87,50 aan de procureur van eiseres wegens het eigen aandeel
in het griffierecht,

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad en weigert het
anders of meer gevorderde.

Rechters

mr. E. van Rossem