Instantie: Rechtbank Assen, 18 mei 1993

Instantie

Rechtbank Assen

Samenvatting


Vordering ƒ 30.000,= wegens immateriele schade en ƒ 1.518,= wegens
materiele schade na incest. Voorts vordert eiseres vergoeding van de door
haar reeds geleden en nog te lijden materiele schade, op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet. Gedaagde ontkent voor een deel de
door eiseres gestelde incestueuze handelingen. Eiseres slaagt in het
leveren van het haar opgedragen bewijs. De rechtbank wijst de vorderingen
van eiseres volledig toe.

Volledige tekst

OVERWEGINGEN

1. Het procesverloop Bij conclusie van eis overeenkomstig de dagvaarding
heeft eiseres gevorderd dat gedaagde bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad
voorzover de wet zulks toelaat, zal worden veroordeeld om aan eiseres op
gronden als bij dagvaarding nader omschreven te betalen: -een bedrag van
ƒ 30.000,= ter zake van immateriele schade, te vermeerderen met de
wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag
der algehele voldoening; -een bedrag van ƒ 1.518,00 ter zake van
materiele schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag
vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; -alle
overige materiele schade die eiseres heeft geleden, lijdt en nog zal
lijden tengevolge van het onrechtmatig handelen van gedaagde, op te maken
bij staat en te vereffenen volgens de wet; en met veroordeling van
gedaagde in de kosten van het geding. Bij antwoord heeft gedaagde de
vordering bestreden met conclusie dat eiseres in haar vordering
niet-ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat de vordering haar
zal worden ontzegd, met veroordeling van eiseres in de kosten van het
geding. Bij tussenvonnis van 18 augustus 1992 werd een comparitie van
partijen bevolen, welke blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal
heeft plaatsgevonden; daarbij werden partijen het eens over de inhoud van
het door eiseres te leveren bewijs. Blijkens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal heeft eiseres drie getuigen, waaronder zichzelf, doen
horen, waarna gedaagde heeft afgezien van contra-enquete. Nadat de zaak
naar de rol was verwezen nam eiseres een conclusie na enquete (met
producties); vervolgens nam ook gedaagde een conclusie na enquete, waarna
partijen vonnis verzochten onder overlegging van de stukken.

2. De vordering 2.1. Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat
gedaagde (haar vader) gedurende een periode van 14 jaar incestueuze
handelingen met haar heeft gepleegd, onder andere hierin bestaan hebben
dat eiseres veelvuldig, soms 3 a 4 maal per week door gedaagde is
gedwongen tot geslachtsgemeenschap met hem, terwijl eiseres tevens is
gedwongen tot het verrichten van seksueel geaarde betastingen bij/van
gedaagde en eiseres seksueel geaarde betastingen door gedaagde moest
ondergaan, dit alles in de periode van 1961 tot 1976 d.w.z. van het
twaalfde tot het zesentwintigste levensjaar van eiseres. 2.2. Op basis van
deze gestelde onrechtmatige daad/daden vordert eiseres vergoeding van de
door haar geleden materiele en immateriele schade; de immateriele schade
begroot zij op ƒ 30.000,=; de materiele schade beloopt tot nu toe ƒ
1.518,- (reiskosten in verband met behandeling door een psychologe-
psychotherapeute). Voorts vordert eiseres vergoeding van de door haar
reeds geleden en nog te lijden materiele schade, op te maken bij staat en
te vereffenen volgens de wet; een en ander met rente en proceskosten.

3. Het verweer 3.1. Gedaagde erkent “dat hij gedurende een kortere periode
zich ten opzichte van eiseres schuldig heeft gemaakt aan seksueel geaarde
betastingen”. Gedaagde voegt daaraan toe dat deze handelingen in 1966
gestopt zijn en voorts dat eiseres hem vergiffenis heeft geschonken. 3.2.
De overige posita van eis worden ontkend. Gedaagde ontkent met name ook
“dat eiseres in enige mate in haar persoon is aangetast en schade heeft
geleden tengevolge van enig onrechtmatig handelen van gedaagde”.

4. Toepasselijk recht Nu de onrechtmatige daad/daden waarop de vordering
is gebaseerd alsmede de beweerlijk als gevolg daarvan geleden schade
is/zijn gepleegd, respectievelijk ingetreden danwel aangevangen voor 1
januari 1992 dient de zaak te worden beoordeeld naar het voor die datum
geldende recht.

5. Het probandum 5.1. Ter gelegenheid van de comparitie werden partijen
het erover eens dat eiseres haar onder 2.1. weergegeven stellingen zal
dienen te bewijzen. 5.2. Ter voldoening aan dat probandum heeft eiseres
als getuigen doen horen: zichzelf (als partij-getuige) en voorts haar
zuster (mevrouw R) en een kennis/vriendin (mevrouw B). Voorts heeft
eiseres een aantal producties in het geding gebracht, waaronder een door
gedaagde aan haar en haar vriendin geschreven brief d.d. 18 februari 1991
en een brief d.d. 8 september 1992 van de psychologe-psychotherapeute die
eiseres behandeld heeft.

6. Beoordeling van het bijgebrachte bewijs 6.1. Eiseres heeft als getuige
conform het probandum verklaard, terwijl de beide andere door haar
voorgebrachte getuigen haar verklaring deels van horen zeggen, deels uit
eigen wetenschap, hebben versterkt c.q. bevestigd. 6.2. Vervolgens is er
de brief van gedaagde d.d. 18 februari 1991 die naar het oordeel van de
rechtbank kennelijk betrekking heeft op hetgeen tussen gedaagde en eiseres
op seksueel gebied is voorgevallen. Gedaagde stelt daarin ondermeer: “Wat
er gebeurd is daar ben ik alleen voor verantwoordelijk en dat had nooit
mogen gebeuren”. 6.3. Voorts dient als bewijsmiddel voormelde brief van
de behandelend psychologe-psychotherapeute. De inhoud van die brief luidt
als volgt: 6.4. Tenslotte heeft gedaagde zelf aan een deel van het
probandum bijgedragen middels zijn erkenning als onder 3.1. nader
omschreven. 6.5. De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen, in
onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat eiseres is
geslaagd in het leveren van het haar opgedragen bewijs; enig tegenbewijs
is door gedaagde niet geleverd.

7. De schade Gedaagde heeft de door eiseres gestelde materiele schade niet
gemotiveerd betwist; deze schade is dus toewijsbaar evenals de vordering
tot schadevergoeding op te maken bij staat. Gelet op de zeer lange periode
waarin en de frequentie waarmee gedaagde als vader de lichamelijke
integriteit van eiseres, zijn dochter, heeft geschonden, de psychische
schade die dit ongetwijfeld bij eiseres heeft teweeggebracht en mede gelet
op de inhoud van het niet (gemotiveerd) betwiste rapport van 8 september
1992, zoals hiervoor weergegeven, acht de rechtbank de gevorderde
immateriele schade geenszins buitensporig en derhalve toewijsbaar.

8. Conclusie; kosten De vordering kan als volgt worden toegewezen.
Gedaagde zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten
worden verwezen.

Beslissingen

De rechtbank:

1. Veroordeelt gedaagde om terzake als bij dagvaarding nader omschreven
tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres te betalen: -een bedrag
van ƒ 30.000,= ter zake van immateriele schade, te vermeerderen met de
wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot de dag
der algehele voldoening; -een bedrag van ƒ 1.518,= ter zake van materiele
schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de
dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; -alle overige
materiele schade, die eiseres heeft geleden, lijdt en nog zal lijden
tengevolge van het onrechtmatig handelen van gedaagde, op te maken bij
staat en te vereffenen volgens de wet. 2. Verwijst gedaagde in de kosten
van dit geding, aan de zijde van eiseres tot op heden begroot op ƒ
2.485,= voor salaris en ƒ 816,20 voor verschotten. 3. Verklaart dit
vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

Rechters

mr. Meijeringh