Instantie: President Rechtbank Haarlem, 4 mei 1993

Instantie

President Rechtbank Haarlem

Samenvatting


Een patient bevindt zich ook bij een fysiotherapeut in een
afhankelijkheidssituatie. De fysiotherapeut heeft onrechtmatig jegens eiseres
gehandeld door haar tijdens de behandeling seksueel te misbruiken. Het causaal
verband tussen gedaagdes handelingen en alle door eiseres gestelde schade
staat onvoldoende vast. Het is aannemelijk dat zowel de materiele als
immateriele schade die eiseres als gevolg van gedaagdes optreden heeft
geleden voor een deel aan deze behoort te worden toegerekend. De president
kent ƒ 2.000.- materiele en ƒ 2.000 immateriele schadevergoeding toe.

Volledige tekst

1. Verloop van de procedure

1.1. Ter terechtzitting van 22 april 1993 heeft eiseres overeenkomstig de
dagvaarding gesteld en gevorderd als hierna sub 2.2. weergegeven.

1.2. Na toelichting op de vordering van de zijde van eiseres, verweer van de
zijde van gedaagde en verder debat in tweede termijn en nadat de zitting
enige tijd was geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen hun geschil
in der minne te regelen, hebben partijen onder overlegging van de stukken
vonnis gevraagd.

2. Het geschil van partijen

2.1. De vaststaande feiten In dit geding kan van het volgende worden
uitgegaan:

a. Eiseres, thans 58 jaren oud, is gedurende de periode van 20 december 1983
tot en met 29 oktober 1991 met tussenpozen en wisselende frequentie in
behandeling geweest bij gedaagde, die fysiotherapeut is. Haar klachten waren
onder meer: migraine en het vastzitten van spieren in hals, nek en rug.
Eiseres is daarnaast ook behandeld door de echtgenote van gedaagde, die
natuurgeneeskundig therapeute is. Gedurende (een deel van) eerdergenoemde
periode heeft eiseres tevens voor psychische klachten de hulp ingeroepen van
een psycholoog, de heer K.

b. Tussen partijen is een vertrouwens-relatie ontstaan: eiseres besprak ook
haar niet-fysieke problemen met gedaagde. In juni 1986 heeft gedaagde voor
de eerste maal oraal seksueel contact gehad met eiseres. Soortgelijke
contacten hebben daarna nog enige tijd plaatsgevonden, alle in de
behandelruimte van gedaagde. Tevens hebben partijen enkele malen, waarvan
eenmaal bij eiseres thuis, geslachtsgemeenschap gehad.

c. Op 28 augustus 1992 heeft eiseres bij de Geneeskundige Inspectie voor de
Volksgezondheid een klacht ingediend tegen gedaagde.

d. Nadat de Inspecteur van de Volksgezondheid, mevrouw H., naar aanleiding
van deze klacht op 28 oktober 1992 een gesprek had gevoerd met gedaagde en
vervolgens op 4 december 1992 met eiseres heeft zij gedaagde bij brief van
22 december 1992 onder andere medegedeeld: “(…) Met mevrouw M sprak ik
af dat zij enige bedenktijd zou nemen en mij vervolgens zou berichten of en
zo ja op welke wijze zij haar klacht jegens u zal doorzetten. Inmiddels heb
ik van mevrouw De G. vernomen dat mevrouw M heeft besloten een
civielrechtelijke procedure tegen u te beginnen. Dit zo zijnde, zie ik zelf
af van verdere stappen jegens u.

Het is u reeds bekend dat de klacht van mevrouw M over uw handelen naar mijn
mening gegrond is. (…).

2.2. De vordering

Eiseres vordert dat gedaagde zal worden veroordeeld aan haar te betalen een
bedrag van ƒ 27.736, bestaande uit:

– een voorlopig begroot bedrag van ƒ 17.736.- als voorschot op de door haar
als gevolg van gedaagdes onrechtmatig handelen geleden materiele schade,
alsmede – een voorlopig begroot bedrag van ƒ 10.000.- als voorschot op de
door haar geleden immateriele schade,

een en ander vermeerderd met de wettelijke rente.

Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat gedaagde jegens haar
onrechtmatig heeft gehandeld door haar seksueel te misbruiken terwijl zij
zich aan zijn zorgen als hulpverlener had toevertrouwd en er dus sprake was
van een afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft gesteld dat zij door dit
handelen grote psychische en materiele schade heeft geleden, voor welke
schade gedaagde aansprakelijk is. Eiseres heeft zich onder behandeling
gesteld van een vrijgevestigd relatie- en gezinstherapeute, mevrouw T., met
wie zij sedert 7 juni 1991 contact heeft. Naar verwachting zal deze therapie
nog tot eind 1993 moeten voortduren. Een rapportage over de begeleiding die
eiseres bij mevrouw T. heeft ontvangen is in het geding gebracht.

2.3. Het verweer

Gedaagde heeft erkend dat er in de behandelkamer seksuele handelingen met
eiseres hebben plaatsgevonden en heeft toegegeven dat hij het niet zover had
mogen laten komen. Hij betwist echter de door eiseres gestelde frequentie van
deze contacten. Tevens heeft gedaagde weersproken dat de handelingen
ongewenst zouden zijn geweest: het initiatief daartoe is de eerste keer van
eiseres zelf uitgegaan en is daarna in ieder geval van beide zijden gekomen.
De relatie geeindigd in 1987 nadat gedaagde eiseres thuis had bezocht.
Eiseres kreeg daarna contact met de heer D., met wie zij enige tijd een
relatie heeft gehad. Gedaagde heeft toen de fysio-therapeutische behandeling
gewoon voortgezet, telkens op verzoek van eiseres.

Eiseres was bij gedaagde onder behandeling voor lichamelijke klachten.
Gedaagde betwist daarom dat in casu gesproken zou moeten worden van een
afhankelijkheidsrelatie, zoals die zich wellicht bij geestelijke
hulpverleners zal voordoen.

Met betrekking tot de door eiseres gestelde gevolgen van gedaagdes
handelwijze betwist gedaagde dat er een oorzakelijk verband zou bestaan
tussen de problemen waarmee de eiseres zich thans geconfronteerd ziet en het
optreden van gedaagde in het verleden. In ieder geval -zo heeft gedaagde
betoogd- is onvoldoende vastgesteld hoe de schade die eiseres stelt te lijden
is ontstaan.

Gedaagde wijst er voorts op dat eiseres de door haar opgevoerde kosten voor
hulp van de vrijgevestigde therapeute, mevrouw T., door haar verzekering
vergoed had kunnen krijgen als zij zich naar een bij het ministerie
geregistreerde therapeut had later verwijzen door een psychiater of door haar
huisarts.

3. Beoordeling van het geschil.

3.1. Ook indien wordt uitgegaan van hetgeen door gedaagde is aangevoerd met
betrekking tot de frequentie en het tijdstip van beeindiging van de seksuele
contacten die tijdens de behandelrelatie met eiseres hebben plaatsgevonden,
behoort, onafhankelijk van het antwoord op de vraag van die het initiatief
daartoe is uitgegaan, het oordeel te luiden dat gedaagde onrechtmatig jegens
eiseres heeft gehandeld. Dit handelen kan hem worden toegerekend.

3.2. Immers ook bij een fysiotherapeut bevindt een patient zich in een
afhankelijkheidsrelatie, al zal deze van andere aard zijn dan die bij
geestelijke hulpverleners. Een hulpverlener behoort zich in de
behandelrelatie te allen tijde te onthouden van seksuele handelingen en
gedragingen, zoals die welke tussen partijen hebben plaatsgevonden. In
verband met het daarop betrekking hebbende verweer van gedaagde dient te
worden opgemerkt dat, ook indien de patient zelf avances zou maken, het op
de weg van de hulpverlener ligt deze af te wijzen.

3.3. Gedaagde is aansprakelijk voor de schade die door zijn onrechtmatig
handelen jegens eiseres is veroorzaakt. Hij heeft de feiten die eiseres heeft
geponeerd omtrent haar huidige geestelijke en lichamelijke toestand op
zichzelf niet betwist, zodat van de juistheid daarvan kan worden uitgegaan.
Wel heeft gedaagde uitdrukkelijk weersproken dat die toestand door zijn
handelen zou zijn veroorzaakt en heeft hij er onder meer op gewezen, dat de
thans bij eiseres optredende klachten voor het merendeel dezelfde zijn als
die waarvoor zij eerder behandeld is en die reeds bestonden op het moment dat
eiseres zich voor behandeling bij gedaagde heeft gemeld.

3.4. Voor de toewijsbaarheid van een voorschot op in een bodemprocedure te
vorderen schadevergoeding dient in het kader van dit kort geding aannemelijk
te worden dat de klachten waarmee eiseres kampt in zodanig verband staan met
het seksueel misbruik door gedaagde dat de met de klachten gepaard gaande
schade hem als een gevolg van dit misbruik kan worden toegerekend. Daarnaast
dient te worden vastgesteld of waarschijnlijk is dat de omvang van de schade,
tot vergoeding waarvan gedaagde in dat geval zal zijn gehouden, zodanig is
dat, daaraan gerelateerd, de thans als voorschot gevorderde bedragen niet
bovenmatig zijn.

3.5. Partijen twisten niet over het feit dat bij eiseres reeds bij de aanvang
van de behandeling door gedaagde klachten, ook van psychische aard, aanwezig
waren. Aannemelijk is dat deze klachten mede door de gang van zaken tijdens
de fysiotherapie, waarbij gedaagde – in ieder geval tijdelijk – de
behandeling heeft laten afglijden naar een relatie, zijn teruggekomen en/of
verergerd en dat zich daarbij nieuwe problemen hebben gevoegd. Naar inmiddels
algemeen bekend mag worden verondersteld is uit onderzoek gebleken dat in
ieder geval een aantal van de klachten die eiseres heeft en waarvoor zij
thans bij mevrouw T wordt behandeld veelvuldig voorkomt bij slachtoffers van
seksueel misbruik al dan niet door hulpverleners.

3.6. Echter, in dit geding is onvoldoende aannemelijk geworden dat alle
klachten en de mate, waarin deze bij eiseres optreden, uitsluitend aan de
(be)handelwijze van gedaagde zouden moeten worden toegeschreven.
Waarschijnlijk is – zoals ter zitting ook namens eiseres reeds is opgemerkt –
dat niet alle schade in causaal verband staat met de gewraakte gedragingen
van gedaagde. Voor de vaststelling van het oorzakelijk verband zullen met
name de hierna volgende omstandigheden mede in het oordeel moeten worden
betrokken.

3.7. Volgens het door eiseres zelf opgestelde verslag, gericht aan de
Geneeskundig Inspecteur voor de Volksgezondheid te Haarlem d.d. 28 augustus
1992, is eiseres reeds in haar jeugd psychisch beschadigd door
incestervaringen: een omstandigheid waarvan overigens, anders dan door
eiseres is betoogd, niet is komen vast te staan dat gedaagde daarvan op de
hoogte was. Bovendien heeft eiseres in het verleden in – naar zijzelf stelt –
‘zeer gecompliceerde situaties’ verscheidene relaties met mannen gehad, die
haar een verward en troebel beeld hebben gegeven over hoe een ‘normale’
relatie eruit zou zien. In genoemd verslag heeft eiseres tevens beschreven
dat zij heeft gekampt met een ernstig alcoholprobleem.

3.8. Bovendien dient bij het onderzoek in een aan te spannen bodemprocedure
tevens een rol te spelen de vraag in hoeverre eiseres, gelet op haar leeftijd
en levenservaring, een eigen verantwoordelijkheid heeft gedragen voor de
tussen partijen ontstane situatie, met name waar het gaat om de vraag of
eiseres zich aan deze affaire, die naar haar zeggen vier jaren heeft geduurd,
heeft kunnen onttrekken door de relatie op enig moment te verbreken. Dit
onderzoek kan zeer wel leiden tot de conclusie dat de schade van eiseres mede
een gevolg is van aan haarzelf toe te rekenen omstandigheden.

3.9. Uit het vorenoverwogene kan worden geconcludeerd dat het causaal verband
tussen de handelwijze van gedaagde en de door eiseres geleden schade
onvoldoende vaststaat in die zin dat zonder een nadere psychiatrische
rapportage niet kan worden aangenomen dat alle door eiseres gepretendeerde
schade het rechtstreeks en uitsluitend gevolg is van gedaagdes onrechtmatig
handelen. Wel is in dit geding aannemelijk geworden, zoals reeds hiervoor
onder 3.5. overwogen, dat in ieder geval voor een deel de door eiseres
geleden immateriele schade als een gevolg van het optreden van gedaagde aan
hem behoort te worden toegerekend. Een voorschot op de door eiseres te
vorderen immateriele schadevergoeding van ƒ 2.000.- komt gerechtvaardigd
voor en zal dan ook worden toegewezen. Verwacht mag worden dat de
bodemrechter, indien tot een oordeel geroepen, tenminste dit bedrag zal
toewijzen.

3.10. Eveneens is aannemelijk dat eiseres materiele schade heeft geleden
doordat zij bij de verwerking van haar problemen professionele hulp heeft
moeten zoeken. Dat eiseres deze hulp heeft gevonden bij een
niet-geregistreerde therapeute, waardoor eiseresses verzekering de schade
niet dekt, ontslaat gedaagde nog niet van zijn aansprakelijkheid uit
onrechtmatig handelen.

3.11. In beginsel komen de volgende door eiseres opgevoerde posten voor
vergoeding in aanmerking, zij het dat ook met betrekking tot het gevorderde
voorschot op materiele schadevergoeding geldt dat slechts een deel daarvan
voor toewijzing in aanmerking komt: – de ter bewustwording en verwerking van
het psychische leed opgevoerde kosten voor psychotherapie; – de daarmee
verbandhoudende reiskosten; – de kosten van de morning after pil,
aangeschafte literatuur en de eigen bijdrage voor rechtsbijstand. Van de
overige in dit kader opgevoerde kosten is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat
deze zonder gedaagdes optreden niet gemaakt zouden zijn. Toewijzing van een
bedrag van ƒ 2.000.- als voorschot komt ook hier gerechtvaardigd voor.

3.12. Gelet op de uitslag van het geding, waarbij partijen over en weer ten
dele in het ongelijk worden gesteld, zullen de gedingkosten worden
gecompenseerd als na te melden.

4. Beslissingen

De president:

4.1. Veroordeelt gedaagde om bij wijze van voorschot op de door eiseres als
gevolg van zijn onrechtmatig handelen geleden en nog te lijden schade binnen
24 uur na betekening van dit vonnis aan eiseres te voldoen de somma van ƒ
4.000.- (zegge: vierduizend gulden), vermeerderd met de wettelijke rente met
ingang van 15 april 1993.

4.2. Compenseert de gedingkosten aldus dat iedere partij de hare draagt.

4.3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.

4.4. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mr. Terwee-van Hilten