Instantie: Rechtbank Almelo, 14 april 1993

Instantie

Rechtbank Almelo

Samenvatting


Gedaagde heeft met eiseres, zijn dochter, ontucht gepleegd in de periode
van 1 januari 1985. Eiseres was bij het begin daarvan negen jaar oud.
Eiseres lijdt aan concentratiestoornissen, aanvallen van agressie en
depressie en nachtelijke angsten. Voorts heeft zij problemen op het gebied
van het aangaan van en omgaan met relaties op het gebied van de
seksualiteit en intimiteit. De rechtbank is van oordeel dat deze symptomen
vaak zeer langdurig van aard kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat,
gezien de lange periode waarin de ontuchtige handelingen hebben
plaatsgevonden en de jeugdige leeftijd van eiseres toen gedaagde met deze
handelingen begon, het gevorderde bedrag alleszins redelijk is te noemen.
Gezien echter de financiele omstandigheden (gedaagde geniet een uitkering)
en zijn leeftijd (drieenvijftig jaar), waardoor een herintreden op de
arbeidsmarkt niet waarschijnlijk is, zal zij het bedrag dat gedaagde als
immateriele schade aan eiseres zal dienen te vergoeden naar billijkheid
vaststellen op ƒ 5.000,=. Gedaagde is voor genoemde ontucht
strafrechterlijk veroordeeld. Gedaagde wordt veroordeeld in de kosten van
het geding.

Volledige tekst

ten aanzien van het recht:

1. Tussen partijen staat als gesteld en erkend, dan wel niet of
onvoldoende betwist, mede op grond van de overgelegde produkties, het
navolgende vast:

-gedaagde heeft met eiseres, zijn dochter, ontucht gepleegd in de periode
van 1 januari 1985.

-eiseres was in 1981 negen jaar oud.

-gedaagde is voor genoemde ontucht veroordeeld door de politierechter bij
vonnis d.d. 17 oktober 1991, welk vonnis onherroepelijk is geworden.

2. Eiseres vordert betaling van een bedrag van ƒ 9.000,= van gedaagde en
zijn veroordeling in de kosten van het geding.

Zij stelt daartoe dat gedaagde zich heeft schuldig gemaakt aan een
misdrijf tegen de persoon van eiseres en daarmee aan een onrechtmatige
daad, ten gevolge waarvan zij ernstige psychische schade heeft geleden,
lijdt en nog zal lijden, welke schade door haar gefixeerd wordt op een
bedrag van ƒ 9.000,=.

3. Gedaagde erkent onrechtmatig gehandeld te hebben jegens eiseres, doch
hij ontkent dat eiseres tengevolge van zijn handelingen ernstige
psychische schade heeft geleden, nog lijdt en zal lijden.

4. Ten bewijze van de door haar gestelde psychische schade heeft eiseres
een schrijven overgelegd van mevrouw Cramer van het Jongeren Advies
Centrum en mevrouw Rauhe van het Algemeen Maatschappelijk Werk, waaruit
blijkt dat eiseres van november 1990 tot en met maart 1991, derhalve bijna
zes jaar nadat een einde was gekomen aan de ontuchtige handelingen van
gedaagde, heeft deelgenomen aan de “Verwerkingsgroep Incest voor Meiden”,
terwijl daarnaast individuele begeleiding noodzakelijk werden geacht.

Uit deze brief blijkt dat eiseres leed aan concentratiestoornissen,
aanvallen van agressie en depressie en nachtelijke angsten. voorts dat zij
problemen had op het gebied van het aangaan en omgaan met relaties en op
het gebied van de seksualiteit en intimiteit.

5. Gedaagde voert daartegen aan dat genoemde symptomen ook voort kunnen
vloeien uit de persoonsstructuur van eiseres.

6. De rechtbank is van oordeel dat het een feit van algemene bekendheid
is dat dergelijke symptomen vaak optreden bij slachtoffers van incestueuze
handelingen en dat deze zeer langdurig van aard zijn. Op grond hiervan en
door de inhoud van genoemd schrijven staat naar het oordeel der rechtbank
voldoende vast dat eiseres psychische schade heeft geleden, waarschijnlijk
nog lijdt en zal lijden. Aan eiseres komt vergoeding van deze immateriele
schade toe.

7. Gedaagde stelt voorts het gevorderde bedrag niet te kunnen betalen: hij
is 53 jaar, geniet een RWW uitkering van ƒ 1.200,= per maand, waarop ƒ
73,= wordt ingehouden vanwege een gelegd beslag.

Zijn woonlasten bedragen ƒ 382,70 en aan ziekenfondspremie wordt ƒ 29,50
betaald en voor de WA verzekering ƒ 23,80.

Door eiseres wordt nog aangevoerd dat gedaagde een bedrag van ongeveer ƒ
1.200,= aan vakantiegeld zal ontvangen. Dit wordt niet betwist, zodat de
rechtbank zulks als vaststaand aanneemt.

De rechtbank is van oordeel dat, gezien de lange periode waarin de
ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden en de jeugdige leeftijd van
eiseres toen gedaagde met deze handelingen begon, het gevorderde bedrag
alleszins redelijk is te noemen. Gezien echter de financiele
omstandigheden en de leeftijd van gedaagde, waardoor een herintreden op
de arbeidsmarkt niet waarschijnlijk is, zal zij het bedrag dat gedaagde
als immateriele schade aan eiseres dient te vergoeden naar billijkheid
vaststellen op ƒ 5.000,=.

8. Gedaagde zal voorts als de in het ongelijk gestelde partij worden
veroordeeld in de kosten van het geding.

RECHTDOENDE:

I. Veroordeelt gedaagde om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan
eiseres te voldoen de somma van ƒ 5.000,= (vijfduizend gulden),
vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 maart 1992 tot de dag der
algehele voldoening.

II. Verwijst gedaagde in de proceskosten tot op deze uitspraak aan de
zijde van eiseres begroot op ƒ 1.538,30, waarvan op de voet van artikel
57 d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering te betalen aan de
griffier van deze rechtbank; ƒ 187,50 wegens in debet gesteld
griffierecht; ƒ 66,10 wegens dagvaardingskosten van deurwaarder P. Jansen
te Enschede; ƒ 1.200,= wegens salaris en verschotten van de procureur en
het restant aan de procureur van eiseres.

3. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

4. Wijst af het meer of anders gevorderde.

Rechters

Mrs. Breitbarth, Stoove en Timmer