Instantie: Kantonrechter Rotterdam, 25 maart 1993

Instantie

Kantonrechter Rotterdam

Samenvatting


X is sedert 1974 in dienst bij Y. Uit de door Y overgelegde verklaringen en
rekeningen van exclusieve restaurants bleek dat X aanvankelijk een meer dan
vriendschappelijke relatie met directeur Z heeft onderhouden. Toen Z een
andere betekenis aan de relatie ging hechten en X daarvan niet was gediend,
lag het volgens de kantonrechter op de weg van X om de ongewenste
intimiteiten aan de president-directeur van Y kenbaar te maken. Zij heeft dit
pas in een zeer laat stadium gedaan (nadat zij zich reeds ziek had gemeld).
Daarnaast zijn de door Y aangedragen voorstellen om de problemen op te lossen
(inhoudende dat X haar werkzaamheden voortaan onder leiding van de
president-directeur en op een andere plaats zou kunnen verrichten, waardoor
ieder contact met Y kon worden vermeden) alleszins reëel en is onduidelijk
waarom X deze voorstellen heeft afgeslagen. Naar het oordeel van de
kantonrechter zijn er daarom geen redenen om de gevraagde schadevergoeding
toe te kennen.
Verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verandering in de
omstandigheden met het toekennen van een schadevergoeding van ƒ 183.200.
Kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst zonder toekennen van een
schadevergoeding

Volledige tekst

(…) 2. Het verzoek
Verzoekster – thans 38 jaar oud – legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij
sedert 2 oktober 1974 voor onbepaalde tijd bij verweerster in
dienstbetrekking werkzaam is, thans in de functie van cheffin postkamer en
inkoopster en uitgeefster van kantoorbenodigdheden en drukwerk. Als zodanig
staat zij in gezagsverhouding tot Y die directeur van verweerster is. Het
salaris van verzoekster bedraagt thans ƒ 3.700 bruto per maand.
Verzoekster heeft aanvankelijk met Y een vriendschappelijke relatie
onderhouden, waarbij zij enkele malen – alleen en ook wel vergezeld van hun
wederzijdse levenspartners – uit eten zijn geweest. Op enig moment heeft Y
een andere betekenis aan de relatie met verzoekster gegeven en heeft hij haar
ten huwelijk gevraagd. Verzoekster heeft van haar kant onmiddellijk te kennen
gegeven dat de liefde absoluut niet wederzijds is en zij heeft Y te verstaan
gegeven dat zij geen prijs stelde op meer dan een vriendschappelijke relatie.
Verzoekster stelt voorts dat Y nadien is blijven aandringen op kontakt en
begonnen is haar op het werk lastig te vallen. Y stond – zo stelt verzoekster
– zichzelf ten opzichte van haar handtastelijkheden toe, die bestonden uit
omarmen, knijpen in de borsten, ongewenst zoenen en andere seksueel gerichte
handelingen, waartegen zij bezwaren maakte. Aan bedoelde ongewenste
intimiteiten heeft Y zich schuldig gemaakt in de periode van maart 1991 tot
december 1992, waarbij een escalatie opgetreden is in de tweede helft van
1992, nadat verzoekster weer teruggekeerd was op het werk van een (langdurig)
ziekteverlof.
Verzoekster acht de door verweerster geboden oplossingen – te weten, blijven
werken in de huidige functie, thans echter onder leiding van de
president-directeur V, danwel tewerkstelling in de functie van administratief
medewerkster in de loods – om verschillende redenen niet reëel en zij meent
dat van haar onder de gegeven omstandigheden niet gevergd kan worden de
dienstbetrekking te continueren. Zij verzoekt dan ook om ontbinding van de
arbeidsovereenkomst en nu de redenen, die zouden moeten leiden tot
ontbinding, te wijten zijn aan de werkgeefster, verzoekt zij een vergoeding
toe te kennen van ƒ 183.200, inclusief ƒ 50.000 wegens pensioenschade.

3. Het verweer

Verweerster heeft van haar kant betwist dat verzoekster de door haar genoemde
functie bekleedt; naar het oordeel van werkgeefster is verzoekster bij haar
in dienst in de functie van telexiste/telefoniste/receptioniste en verricht
zij de werkzaamheden die opgesomd worden in de door verweerster overgelegde
functie-omschrijving.
Verweerster ontkent tevens dat haar directeur Y zich schuldig gemaakt heeft
aan de door verzoekster genoemde ongewenste intimiteiten. Zelfs in het geval
die ongewenste intimiteiten in rechte zouden komen vast te staan, bestaat er
naar het oordeel van verweerster geen aanleiding voor toekenning van de door
verzoekster verzochte vergoeding, nu zij al het mogelijke gedaan heeft de
werkverhouding met verzoekster te verbeteren en een oplossing voor de door
haar gestelde situatie te zoeken, nadat verzoekster haar medio januari 1993
te kennen gesteld had van de vermeende ongewenste intimiteiten.
Verweerster heeft in eerste instantie een gesprek met alle betrokkenen
voorgesteld en nadat die suggestie van de hand gewezen was door verzoekster,
heeft verweerster de door verzoekster genoemde alternatieven geboden, die in
de ogen van werkgeefster wel degelijk reëel te noemen zijn. Werkgeefster
meent dan ook dat zij al het mogelijke heeft gedaan om de zaak tot een
oplossing te brengen, zodat zij zich verzet tegen het opleggen van de door
verzoekster gevraagde vergoeding; tegen de ontbinding van de
arbeidsovereenkomst als zodanig heeft verweerster geen bezwaar, zodat zij
zich ten aanzien daarvan refereert aan het oordeel van de kantonrechter.

4. Beoordeling van het verzoek

De vraag of de directeur van verweerster zich al dan niet aan ongewenste
intimiteiten schuldig heeft gemaakt, kan naar het oordeel van de
kantonrechter in het midden blijven. Zelfs in het geval dat op basis van de
door verzoekster overgelegde verklaringen geconcludeerd zou moeten worden dat
Y zich aan de door verzoekster beschreven gedragingen schuldig heeft gemaakt,
dan nog bestaat er in de gegeven omstandigheden geen aanleiding om aan
verzoekster ten laste van verweerster een vergoeding toe te kennen als
bedoeld in artikel 7a:1639w lid 8 Burgerlijk Wetboek. Daartoe overweegt de
kantonrechter het volgende.
Bij de behandeling van het verzoek is gebleken dat verzoekster aanvankelijk
met de directeur van de verweerster een meer dan vriendschappelijke relatie
onderhouden heeft. Uit de door verweerster overgelegde verklaringen en
rekeningen – die verzoekster onweersproken gelaten heeft – blijkt immers dat
verzoekster in de periode van 1990 tot en met 1992 regelmatig buiten
kantoortijd gegeten heeft in exclusieve restaurants. Kennelijk was
verweerster daarvan van meet af aan op de hoogte, getuige het feit dat zij
beschikte over de rekeningen van die etentjes.
Wanneer dan vervolgens – zoals verzoekster stelt – Y een andere betekenis
gaat hechten aan de relatie met verzoekster en hij haar op het werk lastig
gaat vallen, nadat zij hem te kennen gegeven heeft dat de gevoelens van
liefde niet wederzijds zijn, dan ligt het toch in de eerste plaats op de weg
van verzoekster om de ongewenste intimiteiten en de daaruit voortvloeiende
problemen in de werksfeer kenbaar te maken aan de president-directeur van
verweerster.
De kantonrechter wil onmiddellijk aannemen dat het voor verzoekster geen
gemakkelijke opgave zou zijn om een en ander bij de heer V aan de orde te
stellen, doch ter zitting is gebleken dat verzoekster in november 1992 bij
hem aangeklopt heeft in verband met het feit dat Y haar ten onrechte
beschuldigd had bedrijfsgegevens van IMOG door te geven aan konkurrerende
derden. Niet valt in te zien waarom verzoekster bij die gelegenheid niet ook
de andere problemen, die speelden in de werkrelatie met Y. aan de orde
gesteld heeft.
Die problemen zijn namens verzoekster eerst aan de orde gesteld medio januari
1993 in het overleg dat plaatsvond naar aanleiding van de brief van
verweerster d.d. 15 januari 1993, waarin zijn aangenomen heeft dat
verzoekster het dienstverband zelf beëindigd heeft, nu gebleken is dat zij
tijdens haar ziekteverlof bij verweerster werkzaamheden in een restaurant
verrichtte. Naar aanleiding van dat overleg heeft verweerster naar
oplossingen gezocht en onduidelijk is waarom verzoekster
het aanbod van werkgeefster afgeslagen heeft om de problemen in een gesprek
met alle betrokkenen aan de orde te stellen. Evenmin is duidelijk geworden
waarom verzoekster niet heeft ingestemd met het voorstel van werkgeefster om
voortaan haar werkzaamheden uit te voeren onder leiding van de
president-directeur, zodat zij in de dagelijkse gang van zaken totaal geen
kontakt meer hoefde te onderhouden met meergenoemde Y.
Ook het door werkgeefster aangedragen alternatief om verzoekster aan te
stellen als administratief medewerkster in de loods, acht de kantonrechter
alleszins reëel. Hoewel met verzoekster geconcludeerd kan worden dat beide
funkties niet in alle opzichten volledig vergelijkbaar zijn, is het
anderzijds toch bepaald niet zo dat de werkzaamheden in de loods op een
beduidend lager dan de werkzaamheden die verweerster voor haar ziekte
uitvoerde. Onder de gegeven omstandigheden moet de aangeboden functie
redelijk geacht worden.
Nu werkgeefster zich niet verzet tegen beëindiging van de dienstbetrekking,
zal de arbeidsovereenkomst wegens een verandering der omstandigheden
ontbonden worden met ingang van de hierna te noemen datum. Voor toekenning
van een vergoeding acht de kantonrechter echter geen termen aanwezig, omdat
naar zijn oordeel verweerster, nadat zij eenmaal op de hoogte gebracht was
van de problemen tussen verzoekster enerzijds en Y anderzijds, er alles aan
gedaan heeft om de werkverhouding te verbeteren en een oplossing te zoeken.
Nu in bovengenoemde zin zal worden beslist, behoort volgens de wet een
termijn te worden bepaald binnen welke verzoekster bevoegd is het verzoek in
te trekken. Die gelegenheid wordt haar geboden tot en met 23 april 1993.
Gelet op de aard van het geschil en de gebleken omstandigheden worden termen
aanwezig geacht om de kosten van de procedure te compenseren in die zin dat
ieder der partijen de eigen kosten draagt.

5. De beschikking

De kantonrechter:
geeft verzoekster tot en met 23 april 1993 de gelegenheid haar verzoek in te
trekken,
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1
mei 1993;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen
kosten draagt.

Rechters

Mr. Wetzels