Instantie: Hoge Raad der Nederlanden, 12 februari 1993

Instantie

Hoge Raad der Nederlanden

Samenvatting


De man heeft kort na het starten van de echtscheidingsprocedure een
auto gekocht voor zijn werk, waarvoor hij een bedrag van ƒ 25.000,- moet
financieren.

De kosten die de man maakt en voorzover deze in omvang redelijk zijn,
mogen in aanmerking worden genomen bij het bepalen van zijn draagkracht.
Met deze laatste toevoeging houdt de Hoge Raad duidelijk de mogelijkheid
open om met exorbitante autokosten geen rekening te houden. Voorzover het
autokosten betreft die niet ten behoeve van het werk worden gemaakt, hoeft
er bij het bepalen van de draagkracht geen rekening mee te worden
gehouden. Van de man kan worden gevergd dat hij bij het bepalen van zijn
uitgaven rekening houdt met zijn onderhoudsplicht.

Volledige tekst

Verweerster in cassatie -verder te noemen de vrouw- heeft bij exploit
van 11 december 1989 eiser tot cassatie – verder te noemen de man-
gedagvaard voor de Rechtbank te ‘s- Hertogenbosch en gevorderd de
echtscheiding tussen partijen uit te spreken en, voor zover in cassatie
van belang, de man te veroordelen om aan de vrouw ter zake van de kosten
voor haar levensonderhoud te betalen een bedrag van ƒ 1.500,– per maand
met ingang van de datum dat de echtelijke woning zal zijn verkocht.

Nadat de man zich met betrekking tot de echtscheiding had gerefereerd aan
het oordeel van de Rechtbank en tegen de alimentatievordering verweer had
gevoerd, heeft de Rechtbank bij vonnis van 11 januari 1991 de
echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in cassatie van
belang, de alimentatievordering van de vrouw toegewezen tot een bedrag van
ƒ 800,– per maand vanaf de dag van inschrijving van het
echtscheidingsvonnis in de register van de burgerlijke stand.

Tegen dit vonnis heeft de vrouw voor wat betreft de hoogte van de
alimentatie hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch
en heeft zij daarbij een alimentatie van ƒ 1.550,– per maand gevorderd,
waarna de man incidenteel hoger beroep heeft ingesteld en nihilstelling
heeft gevorderd.

Bij arrest van 14 november 1991 heeft het Hof in het principaal appel het
bestreden vonnis voor zover aan zijn onderdeel onderworpen vernietigd,
“doch alleen voor zover daarbij is beslist met betrekking tot de door de
man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw”. Het Hof
heeft de alimentatievordering van de vrouw toegewezen tot een bedrag van
ƒ 1.550,– per maand en in het incidenteel appel het beroep verworpen.

Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het Hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel
uit.

De vrouw heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.

De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot vernietiging van het
bestreden arrest van het Gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch met verdere
beslissing naar de Hoge Raad vermeent te behoren.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Bij de vaststelling van het aan de vrouw verschuldigde bedrag ter
zake van levensonderhoud heeft het Hof de vraag onder ogen gezien in
hoeverre bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening moet
worden gehouden met de kosten van diens auto.

Daarbij is het Hof uitgegaan van de door de man gestelde vaste autokosten,
bestaande in een afschrijving van ƒ 5.570,- per jaar en een
betalingsverplichting uit hoofde van een in verband met de aankoop van de
auto gesloten lening, van ƒ 697,74 per maand. Voorts is het Hof ervan
uitgegaan dat de man zijn auto nodig heeft voor zijn werk.

Niettemin heeft het Hof met deze vaste kosten bij het bepalen van de
draagkracht van de man geen rekening gehouden. Daartoe heeft het Hof
overwogen dat niet aannemelijk is geworden ‘dat de man uitsluitend voor
privedoeleinden geen auto zou hebben’ en dat het Hof die kosten ‘derhalve’
als prive-bestedingen zal aanmerken, waarmee te dezen geen rekening wordt
gehouden.

Aldus is het Hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Indien de man
de auto nodig had voor zijn werk, was hij gedwongen om vaste autokosten
te maken. Dit brengt mee dat deze kosten, voor zover zij in omvang
redelijk zijn, mede zijn draagkracht bepalen. Daaraan doet niet af dat de
man – zo hij de auto niet voor zijn werk zou hebben nodig gehad – zich
naar het oordeel van het Hof een auto voor privedoeleinden zou hebben
aangeschaft en het Hof dan vrij zou zijn geweest met de vaste kosten van
deze auto geen rekening te houden op de grond dat het niet noodzakelijk
was ze te maken en dat de man zijn bestedingen beter op het nu eenmaal
door hem verschuldigde levensonderhoud had moeten afstemmen.

De op het voorgaande gerichte klacht van het middel treft derhalve doel.
De overige klachten behoeven geen behandeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad:

vernietigt het arrest van het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch van 14
november 1991;

verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling
en beslissing; compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat
elke partij de eigen kosten draagt.

Rechters

Mrs. Snijders, Bloembergen, Mijnssen, Davids en Heemskerk.