Instantie: Rechtbank Maastricht, 11 februari 1993

Instantie

Rechtbank Maastricht

Samenvatting


Rechtbank wijst vordering tot het buiten toepassing laten van termijn tot
ontkenning vaderschap toe.

Volledige tekst

Eiser vordert gegrond te verklaren zijn vordering tot ontkenning van het
vaderschap van het kind A., geboren op 6 febr. 1984 uit gedaagde sub 2,
onder meer omdat uit een op 6 juni 1991 door het Centraal Laboratorium van
de Bloedtransfusiedienst van het Nederlandse Rode Kruis te Amsterdam
verricht DNA-onderzoek is komen vast te staan dat het uitgesloten is dat
eiser de biologische vader van A. is. Op grond van art. 1:203 lid 1 BW kan
de rechtsvordering tot ontkenning van het vaderschap slechts worden
ingesteld binnen zes maanden nadat ter kennis van de man is gekomen dat
de moeder het kind ter wereld heeft gebracht. Deze termijn is inmiddels
verstreken en eiser vordert de in voormeld artikel bedoelde termijn in
casu buiten toepassing te verklaren.

Toepassing hiervan betekent immers dat hem, terwijl hij niet haar
biologische vader is, een familierechtelijke betrekking met A. wordt
opgedrongen. Gedaagden hebben de stellingen van eiser erkend en geen
bezwaren aangevoerd tegen toewijzing van de vordering van eiser. De
rechtbank is met eiser van oordeel dat de onderhavige zaak valt binnen de
werking van art. 8 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de
mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat, indien de in art. 1:203
lid 1 BW bedoelde termijn zou worden toegepast, dat inbreuk op zijn
prive-leven oplevert. De rechtbank is van oordeel dat, hetgeen hiervoor
is weergegeven in onderling verband en samenhang beschouwend, de in art.
1:203 lid 1 BW bedoelde termijn buiten toepassing moet worden verklaard.
De rechtbank zal derhalve, nu gedaagden de stellingen van eiser hebben
erkend en deze ten processe vaststaan, de vordering van eiser toewijzen.
(enz.).

Rechters

Mr Brocker